![]() |
INTERVIEW
VAN WIM VAN TIL MET ALBERT HAGENAARS |
|
|
ORGANISATIE:
Arsis Kunst en Sociëteit, i.h.b. Irene Weug, Riet Buuron en Gerrit
Westerveld Wim
van Til: Ik
wil de wissel die Albert op mij gelegd heeft, graag naar u verleggen.
Luister dus goed naar wat hij gaat vertellen en naar de vragen die ik
zal stellen want ik probeer ze zo suggestief mogelijk te stellen zodat
we bij die absolute conclusie uitkomen en dat er geen andere ruimte meer
is. Heel
zwart-wit even drie fasen terughalen die Albert ook al in z'n inleiding
aangaf. In eerste instantie werd hij sterk beïnvloed door het
expressionisme; hij heeft expressionistische gedichten geschreven, die
barsten van de bijvoeglijke naamwoorden, de voltooide deelwoorden, de
dubbel verbonden bepalingen, heel sterk grammaticaal bepaalde poëzie,
waar de verfklodders van af druipen. Dat is zeg maar de eerste fase. Hij
knikt dus we zitten op het goede spoor; de eerste vertaling van de
beeldend kunstenaar Albert Hagenaars naar de dichter Albert Hagenaars.
Nog nat van de verf schrijft hij de eerste bundel. Klopt dat? AH
Ja, subjectief en objectief. WT
Kijk! Dan geef je zelf aan,
dat dit zo ontwikkeld is. AH
Klopt. WT Dat je het expressieve wat losgelaten hebt. AH
Precies. Het is ook logisch. Als je van je 15e tot je 20e
voornamelijk bezig bent met schilderen en inderdaad schilderijen maakt
met een mes en een dikke kwast en je dan meer gaat toeleggen op de poëzie,
komen er bepaalde technieken van de schilderkunst in de taal terecht.
Dat heb je goed gezien. WT
Het lijkt me wel aardig om,
ik weet niet of het origineel er nog is, een van de eerste gepubliceerde
teksten van Albert eens te laten zien. Ik heb een kopie van die tekst
meegenomen...dit is een van de eerste door Albert gepubliceerde teksten. AH
Die heb ik zelf niet meer volgens mij... WT
Een gedicht in het Frans. Je
ziet aan de vormgeving al dat dit sterk beïnvloed is door de kunst in
de jaren zestig. Hoewel het heel andere poëzie is, lijkt het op
tekeningen die Chris van Geel maakte, schetsen met daar woorden
tussendoor. Ken je dat gedicht nog? AH
Van Chris van Geel? WT Nee, van jou. AH
Nee...ja vaag. AH
Een stuk minder. WT
Wil je er toch eens een stuk
uit lezen, dan hebben jullie een idee. Mijn Frans is namelijk heel
slecht. AH
Oké. Het is alleen geen gedicht maar een dichterlijke tekst in
een catalogus bij een expositie van me in Frankrijk. avec
des débris dans mes bras la nuit je vis comme WT
Wat je al hoort hè, is dezelfde ritmiek, en er zit passie in. Je
kunt Jacques Brel er naast zetten. Pak maar Brel met die muziek eronder
en je krijgt diezelfde gepassioneerde drift die in die woorden zit en
daar uit moet. Van meet af aan is dat een van de belangrijkste aspecten
van jouw werk. Er zit drift in, die er uit moet. Is dat waarom je
‘‘Tropendrift’’ jouw kernboek noemt, voor poëzie dan? AH
Ja, in die zin dat ‘Tropendrift’ een compilatie is van alles
dat ik daarvoor heb ontwikkeld, ‘Tropendrift’ zich ook gaandeweg al
ontwikkelde tot een richting in mijn poëzie, die de nadruk gaat leggen
op spiritualiteit. Dat is voor mij op dit moment de drijvende kracht.
Dus ik heb de drang tot expressie denk ik om weten te buigen tot een
drang tot verdieping, die net zo goed met passie te maken heeft, die
door passie aangezwengeld wordt. WT
Is dat een verdieping die je
in de gedichten legt of is dat een verdieping in jezelf? AH
Allebei denk ik. Ik ben
natuurlijk constant bezig met allerlei denkprocessen waarvan de
gedichten een neerslag zijn. Als je aan een gedicht begint, kom je er op
een andere manier uit als je verwacht. Ik heb nooit een gedicht
geschreven waarvan ik in het begin, in de eerste strofe al wist hoe het
zou eindigen. Ik heb wél gedichten geschreven die begónnen met het
einde, waarna ik er middenstukken, begin, fragmenten aan toegevoegde.
Het beïnvloedt elkaar. WT
Er zit in jouw poëzie veel
aandacht voor, een worsteling met compositie. Ik neem aan dat er eerst
een amorfe berg ontstaat. Dan moet je er richting aan geven, vorm aan
geven, dan ga je componeren. AH
Ja, dat gebeurt vanuit de
overtuiging dat echt grote kunst altijd een innerlijk noodzakelijke vorm
heeft. Die vorm is dan, ook al wordt dat dan later pas ontdekt,
harmonieus. Vandaar ook dat ik voor ‘Tropendrift’ bijvoorbeeld de
Borobudur heb gekozen als uitgangspunt. Niet alleen voor de compositie
maar ook voor de inhoud. De Borobudur is een tempel die stoelt op de
drie primaire vormen die we kennen: het vierkant, de cirkel en de
driehoek, die elk ook weer staan voor allerlei begrippen en stromingen,
die ik wil absorberen en filteren. Daar moet dan uiteindelijk het effect
uitkomen dat ik beoog, maar ook moet er het proces uitkomen waar ik in
zit wanneer ik gedichten schrijf. Je hebt een doel voor ogen, maar het
gedicht laat zich niet kisten, het moet zich ook niet laten kisten, het
gedicht ontwikkelt zich als het goed is tot een serieus te nemen
tegenspeler. De interactie tussen die twee plus later daar nog aan
toegevoegd de receptie van de lezer met z'n eigen
interpretatiemogelijkheden, levert het eindproduct, inclusief het proces
dus, op. WT
Je hebt een idee en daar
ontstaat de compositie van de Borobudur uit. Nou ga je de gedichten in
die compositie brengen. AH
Ik heb heel lang aan die
bundel gewerkt, eigenlijk vanaf 1983. Dat was één jaar nadat m'n
tweede bundel uitkwam, die ik zelf als m'n officiële debuut beschouw.
Het jaar daarop ben ik voor de eerste keer naar Indonesië gegaan. Dat
was een cultuurschok, in alle opzichten. Toen werd ik gegrepen, schreef
ik gedichten over Indonesië, over deze reis, die eigenlijk leken op de
gedichten van ‘Spertijd’. Maar ik vind dat je een bundel pas moet
uitgeven als er genoeg onderscheid is tot de andere bundels die al
uitgegeven zijn. Anders kun je produceren met het motto van “u vraagt
en wij draaien”. Dus ik kom pas met een bundel, vandaar dat ik ook
niet zo veel produceer, als er daadwerkelijk qua thematiek, motieven en
werkwijze en ook de compositie toch een verschuiving heeft
plaatsgevonden. Dat is een eis die ik stel. WT
Houd je dan ook heel bewust
rekening met het einde van een bundel, de laatste impressie die je een
lezer meegeeft voordat hij de bundel weer dichtdoet? Het laatste woord,
het laatste beeld dat je daar schetst, zou een opmaat kunnen zijn naar
de volgende bundel. AH
Ja, dat heb ik inderdaad
gedaan bij ‘Spertijd’. In ‘Spertijd’ verwijs ik al naar ‘Linguisticum’.
In ‘Linguisticum’ val ik in die valkuil van leegte en stilte,
waardoor ik dus heel lang niet verder heb kunnen komen. Pas door het
toelaten, wat voor mij aanvankelijk nog best moeilijk was, van
spiritualiteit, soms ook religieuze gewaarwordingen, heb ik mezelf weer
aangetrokken. De voorgaande bundels hebben dus ‘Tropendrift’ verder
getrokken maar op zo'n manier dat ‘Tropendrift’ voor mij op een
aantal punten een totaal andere bundel is geworden. Dat was de eis die
ik gesteld had. Je moet niet met een herhaling komen. Daar heb ik een
hekel aan. Ik houd niet van poëzie, van boeken, van schrijvers die wel
veel succes hebben misschien maar die de zoveelste aflevering van die
succesformule bieden. WT
Als mensen thuis bundels van
Albert hebben, moeten ze maar eens kijken naar de laatste woorden, de
laatste oorspronkelijke woorden van gedichten van die bundels. In
‘Drijfjacht’ eindig je met een aantal vertalingen dus is het lastig
om daarvan de laatste woorden te bekijken. ‘Stadskoorts’ eindigt met
'boulevardverdriet'. Kun je je een beeld vormen van boulevardverdriet?
‘Spertijd’ eindigt met: Ik leg
me leeg en moe tussen de handen / waarbuiten een wereld verstrijkt.
Kun je dat beeld combineren met ‘boulevardverdriet’? AH
Ik vind dat de bundels zich
moeten verhouden tot elkaar zoals de strofen van een gedicht.
Uiteindelijk, ik hoop ook heel oud te worden, moet er een oeuvre zijn
dat opgebouwd is uit al die verschillende bundels, zoals een tempel uit
verschillende niveaus, of een kathedraal uit de pijlers, luchtbogen en
het dak. WT
Als deze vier bundels
‘Tropendrift’ als het ware hebben voortgetrokken, dan sta je dus nu
op het punt om iets nieuws te gaan maken. AH
Jaja. WT
Iets héél anders? AH
Maar jij zal het wel weer
hetzelfde vinden! WT
Op voorhand is dat jouw
uitdaging, kijken van: lukt dat op die manier, om de draai te maken uit
wat je altijd al drijft, en uit dat gruis met iets te komen, dat je zegt
hé dit is een ander aspect van vernieuwing. AH
Dat vind ik heel belangrijk,
dat streef ik altijd na, innerlijke vernieuwing. Ik ben totaal niet geïnteresseerd
in allerlei trends in de poëzie of de literatuur. Ik het begin was ik
dat nog wel, ik heb daar wel wat invloed van ondergaan maar al heel lang
niet meer. Ik heb met m'n eigen ontwikkeling te maken en daar is een van
de grote punten toch wel dat ik aanvankelijk, tijdens de periode van ‘Linguisticum’,
koos voor de kunst, voor verinnerlijking van de poëzie en dat dit fout
was. Je moet kiezen voor het leven, het volle leven en daar moet poëzie
een neerslag van zijn, een afronding eventueel. WT
Levert poëzie voor jou dan
commentaar op? AH
Ja ook maar poëzie moet zoveel leven authentiek in zich hebben,
dat er dus een andere conclusie aan te verbinden valt dan wanneer je bij
het uitgangspunt plant. Dat vind ik nogal een groot verschil. WT
Moet jij verrast worden door
je eigen poëzie? AH
Ja zeker. AH
Als je onderzoek doet naar
poëzie, dan streef je ook naar puurheid en puurheid wordt al heel gauw
vereenzelvigd met leegte en stilte. Ik vind, ik gelóóf dat dat een
denkfout is. Het is heel makkelijk om dit te denken maar puurheid kan
ook een overvolle kroeg zijn, een overweldigende natuur en haar wemeling
van kleuren en krachten. Authenticiteit, misschien moet ik dat woord
gebruiken, eerder dan puurheid. WT
Nee, ik houd van puurheid,
laten we dat maar even aanhouden. AH
Dat is ook heel duidelijk in
jouw eigen poëzie te zien. WT
Ja maar het gaat om jouw poëzie.
Wat mij opviel, is dat je zei: "Dat was voor mij een soort
doodlopende weg. Ik kwam op het punt dat ik niet verder kon." Wat
tegelijkertijd voor Jan Walraven een punt was waar hij juist wel mee
verder kon, daar iets mee ging creëren dat hij daarvoor nog nooit had
gedaan. Dat was nieuw. Die puurheid creëert dus kennelijk wel, en dat
is een rare paradox, voor andere kunstenaars een kans om een stap te
zetten waar jij inhield. AH
Maar dan praat je wel over
een vertolking. WT
Ja ja maar waarom stop jij
dan op dat punt? Een doodlopende weg is in taal alleen maar een woord. AH
Daar heb je gelijk in. WT
Dan kun je die doodlopende
weg dus gewoon doorlopen. AH
Soms niet. Soms is het goed
een pas op de plaats te maken om tot een periode van bezinning te komen,
goed na te denken over wat je wilt, wat je kan, wat je moet. Zoals ik al
in mijn inleiding heb gezegd, ik was wel met
taal bezig, alleen niet met poëzie zozeer, ik heb toen romans
geschreven en ik werkte ondertussen aan ‘Tropendrift’ maar dat ging
in een heel langzaam, frustrerend langzaam tempo. Je hebt je ups en
downs en ik had toen m'n eerste grote crisis in de poëzie. Daar ben ik
ook weer uitgekomen. Er is inderdaad iets nieuws uitgekomen maar ik had
blijkbaar, denk ik achteraf, die frustratie, die periode van nihilisme
nodig om verder te kunnen. Ik kon toen niet direct verder. WT
Je hebt in ‘Moederland’
een cyclus opgenomen waarin je heel talig, heel vormtechnisch bezig was. AH
Ik kon natuurlijk in mijn
toespraak niet voorlezen uit alle bundels. WT
Nee je kon het niet lezen
maar het gaat hier kort om de vorm waarin wat korte drieregelige
uitgangspunten spelen. Je hebt je daar weer wel aan een vorm bezondigd. AH
Dat heeft ook te maken met
een opdracht van de betreffende uitgever, dat was Gerrit Westerveld van
Kleinood & Grootzeer. WT
Hoe doe je dat dan? Ga je
dan ook kijken of je de inhoud van zo'n opdracht toch weer terug kunt
krijgen in je eigen stroom van bijvoorbeeld mijn gedichten horen bij
elkaar en ze moeten uit eindelijk een onderdeel vormen. AH
Inhoudelijk wel maar
technisch gesproken heb ik me toen voor het eerst gewaagd aan de haikoe,
met variaties daarop. Dat kwam omdat ik toen een fervent lezer was van
haikoes. Ik had er in het begin niet veel mee, ik had er denk ik ook
vooroordelen tegen maar dat kwam ook omdat ik niet altijd goede
voorbeelden had. Ik heb door vol te houden fantastische haikoes ontdekt
en het kriebelde om die te vertalen. Ik heb er ook een heleboel
vertaald. Die zijn nog niet gepubliceerd. Ik vond het ook een uitdaging
om zelf haikoes te maken. Dat heb ik gedaan door me niet te houden aan
de uitgangspunten van de haikoe want er zijn allerlei voorschriften voor
maar door er wat vrijer mee om te gaan, gebaseerd op m'n eigen
ervaringen in de bundels daarvoor. Vraag
uit het publiek: wat is
precies een haikoe? AH
Een haikoe is een Japanse
versvorm die respectievelijk bestaat uit 5, 7 en 5 lettergrepen. WT
Eigenlijk klanken, in het
westers vertaald met lettergrepen, omdat wij de kleur van klanken niet
meer zo sterk onderscheiden. Voor ons is een woord opgebouwd uit
lettergrepen, zo leren we dat op school en dat is handig, terwijl in
veel oosterse talen de klank van een woord de betekenis bepaalt. Daar
wordt veel meer in klanken gewerkt. In Nederland hebben we dat vertaald
naar 17 lettergrepen en de vorm is strikt vastgelegd in 5,7, 5
lettergrepen. AH
Er zit een wending in, in de
Japanse traditie, en een beeld dat met de natuur te maken heeft en een
contrast van beweging en stilstand. WT
En een contrast tussen boven
en beneden, het tastbare en het abstracte, het concrete en het
spirituele. Heel kort samengevat. WT
Dat moet voor jou een enorme
uitdaging zijn, om in de vormvastheid nou juist iets te vinden. AH
Ik heb er ook variaties op
toegepast, dus ik houd me niet aan de vorm. Vraag
uit publiek: die drie
regels, uit ‘Drijfjacht’, mag ik die eens horen? AH
Deze bundel lag niet op de tafel omdat hij is uitgegeven door
Frans Mink van Doorgeverij Zinderend. Hij zou komen met boeken van Ewoud
van Doorn en mij. Hij is om onbekende redenen misschien in Middelburg
blijven steken omdat hij daar gisteren de presentatie had van de nieuwe
bundel van Johanna Kruit. Maar ik zal met genoegen de eerste haikoe uit
het exemplaar van Wim voorlezen. opent
zij haar plooi AH
Oke, ik doe een tweede poging. opent
zij haar plooi WT
Dan zou je tussen deze
haikoe en het eerste gedicht uit ‘Tropendrift’ heel aardige
parallellen kunnen trekken. Dan moet je wel even moeten harken en
schuren maar dan krijg je hem er wel bij in. AH
Knippen en plakken. WT
Dan heb je daarmee ook weer
aangegeven dat het met elkaar verband houdt. Je zei ook in je inleiding
dat er dingen zijn die je aantrekken, de raadsels van de taal trekken je
aan, de geheimen van het gedicht. Heb je ze al ontrafeld? WT
Nee, dat dacht ik al! AH
En daarom blijft een gedicht
ook werken. Ik geloof dat een gedicht een tekst is, een gecomprimeerde
tekst meestal, met een raadsel, die de lezer het idee geeft dat-ie het
kan begrijpen als hij maar genoeg leest. Er zijn gedichten die ik
tomeloos bewonder, ik blijf die ook lezen, met name gedichten van
Baudelaire. Daar zit een werking in, die ik niet kan analyseren.
Vergelijk het maar met de liefde. Probeer maar eens een gevoel van
verliefdheid in woorden te vangen, probeer dat maar eens te analyseren.
Dat moet toch niet! Dat zou je toch niet moeten kunnen doen? Of het
geloof, probeer het godsbegrip maar eens voor jezelf weer te geven in
een bewoording. Dat levert machtig interessante stof op maar
uiteindelijk levert het niet de ontraadseling op van wat je als een
geheim ziet. De werking daarvan bepaalt natuurlijk mede de kracht. Het
is heel erg moeilijk om zulke gedichten te maken, af te stellen voor de
lezer want als dat wel kan dan is het een kunstje, dan is het niet goed,
dan is het een technisch trucje en verliest het z'n waarde. Een gedicht
moet ook voor mij tot op zekere hoogte zichzelf ontstijgen, moet uit
alle mogelijke betekenissen van de tekst, je kan zeggen opstijgen, je
kan ook zeggen naar beneden zakken, het maakt niet uit in welke
richting, als het maar in een andere dimensie is, een ander perspectief
biedt. Ik denk dat daar de waarde van poëzie zit. AH
Ja. WT
Ik ben dat fundamenteel niet
met je eens want je had daarvoor ‘Stadskoorts’ nog en daarvoor nog
andere dingen. Als je dan zegt, alles houdt met elkaar verband, dan
hoort ‘Spertijd’ niet je eigenlijke debuut te zijn. AH Klopt, daarom gebruikte ik ook het woord ‘eigenlijk’ en niet ‘feitelijk’! WT
Dan eindig je een gedicht
met: Alles is in zich besloten,
zelfs het andere. Dek je je daar als dichter niet heel erg in? AH
Waar tegen? AH
Die tekst heb ik geschreven
vijfentwintig jaar geleden. Ik sta er nog steeds achter. Nu ook weer.
Jij leest hem en ik denk, oei, als ik hem niet zelf geschreven had, zou
ik hem graag zelf geschreven willen hebben. Als hij van een andere
dichter was geweest, had ik gezegd: hé, goede dichter! Maar dit is
natuurlijk een voorbeeld van een paar woorden waar je lang over na kan
denken. Ik weet niet meer precies wat ik er destijds zelf mee heb
bedoeld maar waarschijnlijk heeft het er mee te maken dat ik me toen al
realiseerde, dat er een andere dimensie is, een andere werkelijkheid
waar je rekening mee moet houden. Mdat is een reconstructie van nu. WT
Achteraf interpreteren is
dat dan. AH
Ik ben nu een lezer
geworden. WT
Wat me nu intrigeert, en dat
heeft meer met ‘Stadskoorts’ te maken, is dat de eerste druk van
‘Stadskoorts’ een gewijzigde versie is en de tweede druk van
‘Stadskoorts’ de oorspronkelijke versie. Wat doe jij met omkering
van tijd? Daar zit je de hele tijd mee hè? AH
Dat is een van de technieken
die inhoudelijk belangrijk zijn: veel omkeringen, tegenstrijdigheden,
contrasten. Poëzie kan niet bestaan zonder tegenstellingen die
doorwerken. WT
Hoe mooi zijn de naakte kleren van de keizer? AH
Héél mooi! Dat vinden dus heel veel lezers van dat verhaal over
de keizer want het is een classic! Dat gaat door... WT
Oké. En in hoeverre is het
terug redeneren naar betekenissen in vroegere poëzie voor jou en voor
jouw poëtica belangrijk? AH
Dat is moeilijk vast te
stellen. Ik lees eigenlijk niet zo veel terug in mijn verschenen poëzie.
Ik richt mij voor 99% op de gedichten die nu tot stand komen. Ik lees
wel eens terug, zeker als ik voorlees, maar ik heb nu al een behoorlijk
lange tijd niet voorgelezen. Dan denk ik, ja mooi. Dan kies ik ook
gedichten die ik zelf nog steeds goed vind, of mooi. Dat valt hopelijk
meestal samen. En soms gebeurt dat ook niet. WT
De tien mooiste gedichten
van Albert Hagenaars? Zijn die er? AH
Dat is elke dag anders. Dat
hangt sterk af van hoe je je voelt, hoe de dag is. Kleine, triviale
elementen bepalen mede zo'n keuze. Ik heb wel een top 300 gemaakt van
gedichten van anderen die ik heel goed vind, en langere tijd goed vind.
Die heb ik laatst, een paar weken geleden op m'n site gezet. Het zijn
gedichten die mij blijven verwonderen, misschien ook beïnvloeden,
hopelijk beïnvloeden. Dat weet je niet, dat is een moeilijk volgbaar
proces. Ik ben wel bezig met voorkeuren, alleen is dat aan verandering
onderhevig. WT
Ik wou, want we gaan straks
naar de drank, bijna afsluiten. Het is allemaal hetzelfde, daar ben ik
mee begonnen. Op bladzijde 93 van ‘Tropendrift’, als u die bundel
heeft aangeschaft, kunt u meelezen, daar staat...ik weet niet of ik het
goed uitspreek: Bhinneka tunggal
ika. AH
Dat spreek je goed uit. WT
Dat is... AH
Sanskriet... WT
En dat betekent... AH
Eenheid in verscheidenheid. WT
Ze zijn velen, ze zijn één. AH
Zo kun je het ook opvatten.
Het is het motto van de jonge republiek Indonesië, maar dat motto is al
heel erg oud. Ik vond dat zo'n mooi motto want als je door Indonesië
reist en misschien hebben velen van u daar al gereisd, dan word je
geconfronteerd met elke keer juist dit motto. Er zijn ongeveer 13.000
eilanden, 300 talen, verspreid over een grond- en watergebied van
IJsland tot achter de Oeral en met een bevolking dan nog eens van 230 of
240 miljoen inwoners inmiddels dus Nederland is een erwt vergeleken bij
de voetbal van Indonesië. Dat motto zou eigenlijk voor alles moeten
gelden, niet alleen voor de poëzie, niet alleen voor de politieke en de
culturele identiteit van Indonesië maar ook voor het leven. Je moet
dingen toelaten, je moet niet bang zijn. Daarom heb ik ook al in het
begin van mijn inleiding gezegd: ik ben een voorstander van de
multiculturele samenleving. Dat kan niet anders want de wereld is één
aan het worden, met alle voor- en nadelen. Je moet niet angstig daarop
reageren, je moet invloeden toestaan, jezelf verrijken met andere
culturen, andere talen en alles wat daarmee te maken heeft. Dat is voor
mij een van de belangrijkste uitgangspunten. Dat zal ook in mijn nieuwe
poëzie en in mijn nieuwe proza duidelijk naar voren gebracht worden. WT
Want er komt nieuwe poëzie? WT
Daar heb je niks van laten
horen vanmiddag. WT
En er komt nieuw proza? Daar
heb je niks over verteld. AH
Ik moet me beperken tot één
uur. WT
Dus dat betekent dat we in
2009, 2010... AH
Zo vroeg al? WT
Binnenkort dus... AH
Jullie lachen nu wel maar ik
ben echt een langzame schrijver. Ik doe jarenlang over de meeste
gedichten. Het gebeurt hoogst zelden dat ik een gedicht in een week af
heb maar dan ik zelf verbaasd, en achterdochtig. Ik weet wel, er zijn
mensen die schrijven de prachtigste gedichten in heel korte tijd, die ik
mooi en goed vind, maar ik ben een langzame werker. WT
Zweet, hard werken, de
bespreking van je eerste bundel had meteen… AH
Maar nu schrik ik er zelf
niet meer van, nu schrikt het publiek misschien. Hopelijk. WT En het blijft ondanks alle publicaties, ondanks de groei van je vaardigheden, hard werken... AH
Ja, heel goed.
*** Jan
Walraven: Ik heb nog een vraag. Het intrigeert mij dat u zegt: er is
geen moer veranderd. Dat doet mij denken aan Pierre Boulez, die iedereen
hier in de zaal moet kennen, een dirigent van 90 jaar, in de glorie van
zijn leven. Die heeft altijd een uitspraak heeft gedaan: Vivaldi
heeft maar één concert geschreven! Dat vind ik wel een groot
compliment. WT
Dat zijn ze allemaal. JW
Ze zijn allemaal hetzelfde
zegt-ie. WT
Nee, dat zijn ze allemaal,
ik zeg niet dat ze allemaal hetzelfde zijn. Dat geldt natuurlijk voor de
gedichten van Albert Hagenaars ook. Er zijn er vele en ze zijn één! En
dat is goed, dat moet je meenemen. Zo bedoel ik het. Albert ik dank je
hartelijk! |
|
![]() |