index
 

TOESPRAAK GEHOUDEN DOOR HARRY VAN TIENEN TER GELEGENHEID VAN DE PRESENTATIE VAN ‘BUTIJN,HET BOZE OOG’, OP ZATERDAGMIDDAG 14 MAART 1992 IN DE ERASMUS-BIBLIOTHEEK IN HET MARKIEZENHOF TE BERGEN OP ZOOM

Goedemiddag geachte aanwezigen,  

Aangezien ‘Butijn-Het Boze Oog’ natuurlijk niet helemaal uit de lucht is komen vallen, zou ik aan de hand van ‘Stadskoorts’, ‘Spertijd’ en ‘Intriges’, Albert gedichtenbundels, en zijn eerste roman ‘Dood Tij’, aan willen tonen dat de thematiek tot nu toe om dezelfde elementen cirkelt, maar dat uitwerking ervan steeds vanuit een andere optiek plaatsvindt.

Het lot bracht Albert en mijzelve samen in sociaal-cultureel centrum De Beuk hier in Bergen op Zoom. Dat was in 1979. We lazen voor uit eigen werk en op de een of andere manier klikte het. Albert debuteerde toen met zijn zwart-romantische bundel ‘Stadskoorts’, waarvan in ’86 een tweede druk verscheen waarin vermeld staat: oorspronkelijke versie. Het man-vrouw thema analoog aan liefde-haat wordt in ‘Stadskoorts’ vrij heftig behandeld.
In ‘Spertijd’, z’n tweede bundel uit ‘82, ligt de nadruk meer op de stad, waarin het thema van ‘Stadskoorts’ gebed wordt. ‘Spertijd’ had net zo goed ‘Stadskoorts’ kunnen heten en de tweede druk van ‘Stadskoorts’ had net zo goed de eerste kunnen zijn. Hier zijn de eerste sporen van het web dat Albert Hagenaars spint voor mij althans duidelijk zichtbaar.

Een spin heeft het web in zich, maar ’t laat zich pas bekijken als het daar is. Er is een uitspraak van een bekende beeldhouwer wiens naam mij ontschoten is, die luidt: ‘In elk blok marmer zit een beeld, ik hoef het er slechts uit te halen.’ Dit geldt, vermoed ik, ook voor een schrijver en datgene wat hij schrijft, waarbij je het marmer iets abstracter moet stellen. In de bundel ‘Intriges’ komt een passage voor in het gedicht Istanbul. Die luidt:
 

‘hun oproep spant als een zwaarder wordend web

over de dorstig luisterde stad en doet hem buigen,diep

over waar nu niets meer staat.’

Web, stad, niets…deze drie elementen vinden we in BUTIJN ook weer terug.

In ‘Intriges’ komt taal als thema expliciet aan bod. In nummer VI van de afdeling Linguisticum komt de volgende regel voor
 

‘eb op het papier of dood tij.' 

En wat lezen we in ‘Dood Tij’? ‘De echte speler is niet de acteur maar degene die de touwtjes van alle acteurs in handen heeft en die zie je dus nooit.’

En zo ken ik Albert buiten zijn schrijverij ook: zijn fascinatie voor de vrouw en het vrouwelijke, voor steden. Qua vorm, opbouw en cultuur en hun analogie aan de vrouw: de taal als uitdrukkingsvorm en gegeven. Dit alles belevend met een grote gedrevenheid, of hij nu luistert, praat, lesgeeft of kookt, er is altijd die grote intensiteit, passie zo u wil, maar tevens een afstandelijkheid die de schrijver in hem kenmerkt. Zo zou je hem met een spin kunnen vergelijken die in diverse webben tegelijk zit en ze in zijn schrijven over elkaar heen laat vallen. Maak er maar chocola van!
In ‘Dood Tij’ komt dit allemaal goed tot uiting: Bergen op Zoom met haar verleden-heden als kruispunt, de hoofdpersoon André als kruispunt tussen de diverse culturen waar hij in Parijs verkeert. Hierbij speelt zowel de camera als het leren van een taal (Frans) een grote rol in het toegang krijgen tot de ander of liever de medemens. In ‘Butijn’ is dit het Bahasa Indonesia. Het spelen met de tijd dat in ‘Butijn’ ook aanwezig is, geeft een sterk effect: 1)het lineaire (alles speelt zich achter elkaar af) en 2) het cyclische (alles herhaalt zich) en daarmee 3) het ronde bereikend (alles speelt zich tegelijkertijd af). 

Het element oorlog word hier geďntroduceerd met de volgende Bijbelse woorden: ‘Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw.’ De oorlog tussen de seksen als begin van alle oorlogen. Dit kun je transponeren naar kleur, geur, godsdienst en wat niet al. Als je het niet met jezelf kunt vinden, is er genoeg om je onvrede op af te reageren. Dit stelt Albert in allebei z’n romans duidelijk aan de kaak.  

Dan ga ik het nu toch even ‘Butijn’ hebben. ‘Butijn’ verstond ik eerst als Burijn. Een burijn is een etsnaald, een instrument waarmee je grift, vastlegt. Het bleek dus ‘Butijn’ te zijn, afgeleid van buut, doel, ook in een vrijere interpretatie. Hij blijkt oorlogsfotograaf geweest te zijn, waarmee het vastleggen dus centraal staat. Toen ik het boek aan het lezen was, kreeg ik opeens het gevoel dat ik in het web van het boek zat. Het effect van: droom ik dit nu of zit ik in de droom van een ander? Ik was me toen nog niet bewust van de thematiek.

Eén van de motto’s van de BUTIJN luidt als volgt:
 

The spider,is she the weaver

of the tangible world,

or of a veil of illusions

behind which a large reality

is hidden?’
 

Toegeschreven aan Giovanni Descoeurs, van wie Albert poëzie vertaald zou hebben, maar die ik nog nooit onder ogen gekregen heb.
Ben Butijn, geboren in wat toen Nederlandsch -Indië heette, groeit voor een deel op in de Japanse kampen en tijdens de Bersiap–periode, die hier eufemistisch de tijd van de Politionele Acties genoemd werd. Hij gaat naar het huidige Indonesië om zijn verleden te verwerken.
Danny de Wit, Indo, in Nederland geboren en getogen, gaat tegelijkertijd naar Indonesië op verzoek van z’n vader en ook om z’n onbekende wortels te ontdekken. Danny zou je een spin kunnen noemen, hij houdt een dagboek bij en tevens zou het kunnen zijn dat hij een boek over Butijn schrijft. Tevens zou het kunnen zijn dat ook Butijn een spin is die deels zijn eigen web, deels een web voor Danny weeft.
Misschien weven ze samen een derde web, zonder dat ze dat van elkaar weten. Dan is er nog een derde figuur, de vrouw Maya, met wie Butijn iets krijgt. Maya betekent: zij die spint of weeft aan het web van het lot, maar tevens betekent die naam: het grote niets of de illusie. En ook zij zit weer in het web van haar verleden, in casu haar grootmoeder,die met goena–goena, het boze oog, haar magische web weeft. Waarmee we weer bij Butijn zelf zijn, die het boze oog gebruikt heeft in de vorm van een camera. Ook Danny fotografeert.  

Ook hier weer de confrontatie tussen man en vrouw, Oost en West, Japan en Zuidoost-Azië, nationalisten en kolonialen, en alles wat daar tussen zit, plus de magische dimensie die tastbaar is maar niet verklaarbaar. Het politieke element zoals het treffen tussen Indo’s en blanken hier in Nederland, die je naar de huidige uitingen van rassenwaan zou kunnen vertalen. En dat terwijl er in o.a. Nederland, waar men zo prat gaat op de brede kijk, niemand is die zich op wat voor nationaliteit dan ook beroepen kan, omdat er in de loop der eeuwen zoveel door de hutsekluts is gegaan.  

Nog enkele illustraties van het verwijzen naar een web: 1) Butijn koopt het boek ‘Intrigues’, een Franse symbolistische roman. ‘Intriges’ als Albert derde poëziebundel in intriges op zich die ook weer spinsels zijn, 2) alsmede de roman ‘Curfew’ die weer verwijst naar ‘Spertijd’ (avondklok). In concreto komt er nog een web in Danny’s kamer voor, waar hij steeds iets in hangt. Geen spin te zien echter.

Butijn zelf is voor mij een eerste-generatie oorlogsslachtoffer, dia als oorlogsfotograaf niet echt van z’n verleden loskomt. Z’n beroep illustreert letterlijk wat er in z’n psyche leeft. Hij heeft als levensspreuk: vaste hand – koel oog! Dit betekent dat hij zijn emoties zoveel mogelijk uitgeschakeld heeft en constant met de manipulatie daarvan bezig is. Zoals hij dit ook in z’n werk zo vaak tegen kwam. Wat drukken we wel of niet af van een foto om een zo groot mogelijke emotionele respons te krijgen?
Met pillen en drank houdt hij zich op die manier staande en dat in zijn geboorteland, waar hij met zijn eigen museum geconfronteerd wordt, waar elk voorwerp, elke geur, elk geluid en elke lichtval een herinnering op kan roepen.

Danny is voor mij de tweede generatie: hij heeft de verhalen gehoord van z’n vader, die niet helemaal kloppen met wat hij in Indonesië te horen krijgt van anderen. Via Butijn volgt dan de ontmaskering en de afrekening.Wat ze allebei gemeen hebben is een onvermogen om lief te hebben. Bij Butijn is alle hoop verloren, voor Danny is er nog hoop.

Dan is er nog de Borobudur die zijdelings opduikt in het verhaal en die symbool is voor het fysieke, emotionele en mentale vlak dat volgens de Boeddhistische leer door de mens ontstegen dient te worden door zich te richten op het spirituele. En dat is het Niets dat ook alles omvat.
Waarmee het Maya-motief, dat alles wat we om ons heen zien en ervaren zinsbegoocheling is, zijn beslag krijgt in de samenkomst van alle webben bij elkaar, in de afrekening waarbij iedereen zijn eigen slachtoffer is binnen het web van onvermijdelijkheden dat men zelf spint!

Harry van Tienen,
Amsterdam, 9
maart 1992.


index