![]() |
INTERVIEW VAN VICTOR VROOMKONING MET ALBERT HAGENAARS |
|
TER
GELEGENHEID VAN DE PRESENTATIE VAN DRIJFJACHT Vrijdag 23 september, Boekhandel Quist, Bergen op Zoom___________________________________________________________________________ VV Albert, ik ken jou al heel lang. Jij schrijft poëzie, je schrijft proza, je recenseert, je hebt een uitgeverij, je bent beeldend kunstenaar tussen haakjes, je stimuleert talent, je danst misschien nog af en toe, je reist ontzettend veel, je bent gastredacteur geweest van Brabant Literair, en dan denk ik god, jongen, wat doe jij niet? AH Slapen. Daar kom ik niet veel aan toe. VV Wat ik merkwaardig vind, is dat je op laat nemen dat je vijfentwintig jaar dicht maar je dicht veel langer man! Het feit al dat hier in Stadskoorts staat, dat je in 1974 of zo –wanneer ben je begonnen?- toch niet in 1979? AH Nee, begonnen ben ik toen ik een jaar of vijftien, zestien was. VV
Kijk, hier staat AH Dat 25-jarig jubileum verwijst natuurlijk naar de eerste publicatie en die was in 1979. Vorig jaar was dat precies 25 jaar. Dus ik dicht nu dertig jaar. VV Dát wil ik horen. AH Die eerste jaren moet je zien als een generale repetitie op het serieuze werk.Het is door toedoen van Frans Mink dat dit boekje ooit het levenslicht heeft gezien en ook Bert Bevers gaat in deze niet vrijuit want die twee jutten mij op om het uit te geven. Ik had die gedichten aan een aantal mensen laten lezen, die ook met poëzie bezig waren. Ze hadden ook wel voorbehouden maar de algemene teneur was toch positief dus ik liet Frans dit debuut uitgeven. De kritieken waren dermate vernietigend dat ik me genoodzaakt voelde, terwijl ik in die periode hoofdzakelijk schilder was en ik had ook een galerie, om revanche te nemen, om in elk geval de critici niet de mond te snoeren maar tot andere conclusies te laten komen, met een beter resultaat. VV Nu begrijp ik ook dat je zegt, ik begin niet in 1975 maar in 1979 want je wilt ze eigenlijk niet geschreven hebben. AH Het is net als met een jeugdliefde Victor. Die verzaak je nooit. VV Een jeugdliefde verzaak je nooit maar deze verzaak je wel. AH Nee hoor want er is een tweede druk.Hoe zou er die gekomen zijn, als ik die verzaakt had? VV
Daar staat: eerste druk 1979 en dan staat er meteen tussen
haakjes: gewijzigde versie. Dat vind ik dus heel raar hè, een eerste
druk, gewijzigde versie. Is er een nul versie gedrukt? AH Er was een heel pak met allerlei velletjes papier, achterkanten van rekeningen, winkelbonnetjes, daar stonden allemaal gedichten op en een keuze daaruit heeft z’n weg gevonden, aanvankelijk in deze versie. VV
In deze eerste druk? AH Ja, maar die is verminkt door Mink en pas bij de tweede druk had ik genoeg vrijheid om de versie die mij aanvankelijk voor ogen stond alsnog te realiseren. VV
Is dat nu wéér aan de hand? Ik bedoel met de laatste bundel? AH Ja, want dit is de tweede druk van ‘Drijfjacht’. De eerste druk heeft hij helemaal verbollemont, zoals we in Bergen op Zoom zeggen, en ook de drukker is daar schuldig aan. VV Toch snap ik jou niet. Het zijn jóuw gedichten. Wat anderen daar mee willen, dat moet jij blokkeren. AH Maar weet je wel dat sommige dichters dichtators zijn als uitgever? En daar (wijzend op Frans Mink) zit er een. VV
Is dit een dichter? AH Nou en of. VV Het is een uitgever. AH Ook. VV Nee, je hebt alleen met hem te maken als uitgever. AH Maar hij was de baas, wat kon ik als aankomend talent? En zo heeft-ie misschien John Bindels ook wel te pakken gehad. Maar dat was geen onschuldige puber meer zoals ik destijds. VV Ik ben blij dat je afstand van deze bundel neemt. AH Ja, hij komt nooit in m’n verzameld werk. VV Ik begrijp niet goed hoe je zoiets uitgeeft, ik begrijp jóu niet, hoe jij dat uitgegeven krijgt. FM Ik weet niet meer hoe het zat. AH Kijk, ich wusste es nicht. FM Albert was gewoon een gezellige jongen. Gezellige mensen die bij mij op visite komen, geef ik al gauw uit. Het leven gaat om de gezelligheid. VV Zou ik er iets uit voor mogen lezen? Om te laten zien hoe je gegroeid bent als dichter. Dames en heren, bereid u voor op het ergste: Bunkerscheuren gier ik ademloos verslonden van lentezaad en over de wereld gil ik haat en angst en pijn in benzine en hemelspuitend vel ik haar god in driftmokeren kracht. Goh…goh…wow, hoe noemen we dit? AH
Dit noemen we krachtig. Sturm
und Drang! VV Sjongejonge, Sturm und Drang…dit is zo in tegenstelling met wat je nu maakt, laat ik zeggen de vormvaste, evenwichtige… AH Maar Victor, jouw pubergedichten waren toch ook in die trant? VV Laten we dit maar gauw dichtdoen. Dit heet ‘Stadskoorts’, dat was jouw eerste bundel. Die is nog een keer herdrukt en dan komt jouw tweede bundel, die geheid in elkaar zit, moet ik zeggen, ‘Spertijd’, en dan denk ik: wéér rood. Als je Alberts boeken ziet, het is echt een verzameling, hier rood, daar rood… AH Dat is Mink weer. VV Nee, dat is niks Mink weer. Jíj moet zeggen of je het iets vindt. Waarom in godsnaam voortdurend rood? Omdat het iets te maken zou hebben met koorts, met drijfjacht, met spertijd, met tró-pen-drift?! AH Met de primaire gewaarwordingen: leven, liefde en dood. VV Daar moet ik even over nadenken. Dood associeer ik niet met rood, alleen wat de klank betreft. AH Zwart. VV
Dat is het? AH Ja, rood associeer ik met de liefde, en de passie, de fysieke kant van de liefde. VV
En wit? AH Wit met de reinheid, de puurheid, de zuiverheid, de geboorte. VV
Waar haal je dat allemaal vandaan? AH Van Jung onder anderen. VV Oké, ik wil het gewoon weten, snap je? Misschien dat als er weer een volgende bundel komt, die toch weer rood moet zijn, en zwart, en wit. AH Die kans is erg groot. VV
Ik wil even naar jouw laatste bundel maar ik kom straks hierop
terug want ik wil jouw dichterschap voor het voetlicht brengen. Jij hebt net een uitleg gegeven van ‘Drijfjacht’ waar ik niks van begrijp. Want als je de bundel pakt en je ziet het jachttafereel, dan denk je, nou, die komen we dus heel veel tegen, gedichten die met jacht te maken hebben of dat het een metafoor is. Het spijt me, nee, ik heb ze niet gevonden. Hoe komt dat? AH Omdat de titel ‘Drijfjacht’… VV Ik weet het, dat heb je net uitgelegd. Ik ben recensent, ik krijg van jou dat bundeltje. Dan denk ik ‘Drijfjacht’? Waarom ‘Drijfjacht’? Dan heb je het uit, tot en met jouw portret en dan denk je: ja, het spijt me zeer maar…jij bent iemand die altijd zo componeert. AH Dat klopt. VV En ik moet zeggen, daar zitten ook afdelingen bij, die goed in elkaar zitten, althans het zijn afdelingen die jij samengesteld hebt, bijvoorbeeld de wintergedichten. Mooie gedichten. Maar ‘Drijfjacht’, neen. Hoe kom je er toe om hem zo ver te brengen Frans Mink, dat je hem dat uit laat geven. Serieus, dit klopt niet. Dat had niet gemogen, dat meen ik! AH (zich tot de
uitgever wendend) Kunnen
we bij de tweede druk de titel veranderen denk je? FM Ik weet niet in hoeverre het überhaupt belangrijk is maar ik was tegen de titel ‘Drijfjacht’ en ik heb hem diverse keren benaderd met de vraag, kun je er geen ‘Winterbeeld’ van maken? VV
‘Winterbult’? FM ‘Winterbeeld’, maar Albert wou speciaal het woord ‘Drijfjacht’ en ja, dan is het toch ‘Drijfjacht’ geworden, dus het is helemaal zijn… AH Deze keer heb ik hem er niet mee weg laten komen, zoals bij ‘Stadskoorts’. ‘Drijfjacht’ vind ik een spannende titel, een krachtige titel, VV Dáár heb ik het niet over. AH Ik ben nog niet klaar. En ik vind het een metaforische titel want ‘Drijfjacht’ veronderstelt jager en prooi, en jij bent zelf dichter, je deed je net wel voor als recensent maar ik denk dat je een betere rol speelt als collega, als dichter. Dan weet jij heel goed, dat er altijd een strijd plaatsvindt, een jacht eventueel, tussen datgene wat je voor ogen staat, al is het maar vaag, en het uiteindelijke resultaat. Dat is ook een jacht. Je bent op jacht naar het uiteindelijke, het ideale, zogewenst het perfecte gedicht. Dat is voor mij ook een drijfjacht. En dat gaat niet altijd liefjes. VV
Dan zou je elke dichtbundel een drijfjacht willen noemen? AH Dat zou kunnen ja. VV
Nee, dat vind ik niet! AH Maar dat zou vervelend zijn, dat zou elke andere mogelijkheid om mee te spelen de wegnemen. VV Ja, ik zou zeggen, het hoort bij een bundel die gaat over gedichten over vossen. AH Ik heb toevallig een paar maanden geleden een bundel over vossen uitgegeven, samen met Emma Crebolder. VV En die had je ‘Drijfjacht’ kunnen noemen. AH Hij heet ‘Die Felle…’, ja het zit goed doordacht in elkaar. Een gecomponeerde titel Victor. VV
We komen bij jouw tweede bundel, ‘Spertijd’. Die heb je in
twee edities laten verschijnen. Daar zitten veel jaren tussen. De
eerste, dat is een heel goed gecomponeerde bundel, één gedicht plus
drie cycli van elf gedichten, het zijn er dus AH Ja, daarvoor was er teveel koorts in die eerste bundel. VV
Maar je had niet het idee dat je laten we zeggen iets had laten
liggen? AH Nee, ik zag heel duidelijk dat ik wel veel kansen niet zozeer had laten liggen maar dat ‘Stadskoorts’ een veel dikkere, ruimere en betere bundel had kunnen zijn, als ik iets langer gewacht had. En daarom is ‘Spertijd’ daar ook een reactie op. Daar heb ik het thema van de stedelijkheid, maar niet alleen van de stad, verder uitgewerkt. Met name de stad Parijs speelt een grotere rol dan in Stadskoorts. VV Zeker. AH ‘Parijs’ komt terug als aparte cyclus in ‘Spertijd’, beter uitgewerkt, beter doordacht en ja, beter gecomponeerd. VV Het eerste gedicht van ‘Spertijd’ gaat als volgt, althans het begin: , want Spertijd
is het, van Stadskoorts tot Linguisticum Als je dit niet
gelezen hebt, dan denk je: Van ‘Stadskoorts’ tot ‘Linguisticum’.
Dan begrijp je er weinig van. AH Dat klopt. VV Je schrijft ze ook nog met hoofdletters. En als je het wel weet, dan ga je op zoek naar ‘Linguisticum’, en dan blader je door en…niks Linguisticum! Wist jij toen al, toen je dit gedicht schreef, dat ‘Linguisticum’ een keer eraan kwam AH Ja. Ik plande toen nog op lange termijn, dat doe ik nou niet meer. Toen wist ik dat al. Het materiaal, daar was ik al mee bezig. VV Dus het is een soort binding tussen je eerste bundel en de volgende bundel. AH Klopt. Het is precies zo. VV
Maar waarom doe je het? AH Omdat ik vind dat de verhouding tussen de strofen in een gedicht vergelijkbaar moet zijn met de verhouding tussen de gedichten in een cyclus, en die dan weer met de cycli van een bundel. Dus, als je verder denkt, ook de bundels onderling staan in een bepaald verband in een oeuvre. Zo heb ik dat opgebouwd. VV
Jij componeert heel veel hè? AH Nu niet meer zo veel. VV
Nee, maar goed, beschouw jij een bundel als een roman met
hoofdstukken? AH Nee hoor, eerder als een symfonie. VV Dat is even een muziekterm. Ik wil die muziekterm er niet bij hebben. AH Componeren associeer ik eerder met muziek dan met romans. VV Oké, ben je dan niet bang, dat als een gedicht uit de context gelicht wordt, in een bloemlezing, dat dat ding eigenlijk zweeft, dat het eigenlijk niet mag van jou? AH Nee hoor, er zijn veel gedichten gekozen in bloemlezingen. Het gevaar waar jij op doelt, speelt eigenlijk alleen bij de bundel ‘Tropendrift’, omdat die bundel bestaat uit alleen maar groepjes van drie gedichten. Als daar één gedicht uitgenomen zou worden, zou ik dat betreuren en dan geloof ik ook, dat die betreffende tekst niet aan z’n trekken komt in een bloemlezing. Maar bij de andere bundels vind ik dat niet een rol spelen. Het is misschien ook geen toeval dat er geen gedichten uit ‘Tropendrift’ zijn gebloemleesd in hun eentje en uit andere bundels wel. Maar dat vind ik niet erg want ‘Tropendrift’ moest en zou er komen en moest en zou er zó uitzien. VV
Dat wist je al toen je ‘Spertijd’ geschreven had? AH Nee, want ‘Tropendrift’ komt ná ‘Linguisticum’, heel lang na ‘Linguisticum’, en op het moment dat ik met ‘Spertijd’ bezig was, kon ik niet verder zien dan ‘Linguisticum’. VV Oké. ‘Linguisticum’ is natuurlijk iets heel bijzonders in jouw werk, vind ik zelf. Ik vind het niet om te lezen maar je hebt er heel goede kritieken op gehad. Je weet, onze poëzie staat niet helemaal haaks op elkaar, maar in Linguisticum wel. Je hebt met opzet zo’n serie willen maken, zo’n cyclus. Hij is drie keer gedrukt. AH Nee, meer, zes keer, in allerlei verbanden dan. VV Je vindt hem denk ik zo apart in jouw werk, dat je hem ook hebt laten herdrukken. AH Ja, maar ik heb ook altijd gezegd, in de meeste interviews, dat het een eindpunt was, dat ik zó niet verder kon, dat ik daar als dichter met m’n kop tegen de muur gelopen ben. En niet te zacht. VV Maar waarom, dat vind ik zelf ook hoor, maar waarom laat je hem dan toch herdrukken? AH Omdat het een belangrijk moment in m’n ontwikkeling is, omdat ik daarvan veel geleerd heb. Ook in je leven heb je allerlei ervaringen, positieve en negatieve, en die negatieve, op het moment dat je er zin zit, zou je ze het liefst vergeten, maar je vergeet ze nooit meer. Daar leer je van, dat vormt je tot mens. In de poëzie is het niet anders. Zulke stadia vormen je tot een dichter, vormen je in ieder geval tot een schrijver die precies weet wat-ie kan doen en wat-ie niet kan doen. Wat-ie moet doen en wat-ie niet moet doen. Het gaat bij een dichter natuurlijk ook om eigenheid en een persoonlijkheid en een identiteit. En daar is ‘Linguisticum’ over een periode van een of twee jaar de neerslag van. VV
Kun je eens uitleggen wat je daarmee bedoelt? AH Dat kan ik vanuit verschillende perspectieven. Je moet niet vergeten dat ‘Linguisticum’ verscheen in een tijd dat in de Nederlandse poëzie het hermetisme hoogtij vierde. Raster-poëzie, genoemd naar het tijdschrift Raster, dat deze dichters propageerde. Ik werd erdoor beïnvloed en ik wilde zien of ik daar iets mee kon doen. Dat ten eerste. Ten tweede, ik was bezig met het onderzoek naar taal, beelden, de verhoudingen daartussen, en ik wilde zien waar m’n grenzen lagen. Nou, die heb ik gevonden, in ‘Linguisticum’ wat vrij vertaald taaltijd betekent. Nou, ik ging dus van ‘Stadskoorts’, dat heel fysiek is en te maken heeft met heftige emoties, tot heel cerebrale poëzie. Daar ben ik vastgelopen. Ik moest op m’n schreden terug en daarom ook heeft het lang geduurd, voordat ik met nieuwe poëzie ben gekomen. VV
Waarom zocht je dat op? AH Omdat ik wilde weten hoe groot de ruimte was waarin ik kon experimenteren. Heb jij dat nooit, dat je elke keer nieuwe uitdagingen aangaat of blijf jij binnen het veilige bestek van de vertrouwdheid? Van het vertrouwde areaal? VV Omdat ik dat niet kan. AH Dat weet je niet, als je het niet probeert. VV Ja, maar dan publiceer ik het niet. AH Oké, dat is dan een verschil in keuze. Ik heb het wel willen publiceren en ik vind dat niet slecht maar ik zou zó nooit meer willen schrijven. VV ‘Intriges’ vind ik je beste bundel. Ik vind hem mooier dan de andere. Vooral de tweede en de derde afdeling vind ik sterk. AH Dat komt misschien omdat dat herkenning oproept met jouw eigen poëzie. VV Ja, natuurlijk, dat is altijd. Dat zijn klankborden, die begrijp je ook. ‘Intriges’ is ook weer strak gecomponeerd, dat zul je blijven doen denk ik. Wat dan betreft… AH Dat weet ik niet. VV Dat weet je nog niet. Dat is ook weer zo’n uitdaging. AH Ik heb veel zekerheden losgelaten als dichter. VV
Na ‘Intriges’ verschijnt er een herdruk weer van
‘Spertijd’. Vertaald in allerlei talen, en deze Spertijd vind ik véél
beter dan die Spertijd (wijzend op de eerdere versies). Je hebt
er zó weer aan gewerkt, alsof je een nieuwe bundel geschreven hebt. AH Dank je wel voor het compliment. VV Deze bundel lijkt een correctie, bijna op deze. AH Zou je dat ook vragen aan Rembrandt, de etser, als-ie op deze stoel zat? VV Ik weet dat niet, ik ken Rembrandts werk niet zo goed. AH Rembrandt is een van de vele kunstenaars die constant maar bezig bleven met bepaalde prenten. Elke keer daar weer aan veranderde om het beter te maken. Ik zoek steeds als dichter, maar ook als romancier, naar de beste uiting, naar de beste realisatie, en als een herdruk mogelijk is dan biedt die mij de kans om ook het thema van een gedicht nog beter uit te laten komen. VV
Laat jij dingen aan het toeval over? AH Nu wel. Toen minder. Maar als dichter laat je altijd dingen aan het toeval over. Een gedicht is natuurlijk geen militaire exercitie. Daarom heten mijn bundels bijvoorbeeld ook ‘Tropendrift’, ‘Stadskoorts’, ‘Intriges’. Dat duidt er al op, dat ik helemaal niet zo’n dichter ben, die van tevoren al weet wat het eindproduct zal zijn. VV Nee maar dat bedoel ik niet. Je bedoelt onder het schrijven dat je niet weet waar je naar toe gaat. AH Of van tevoren. VV
Maar als het áf is, is het dan een geheel, dat niks meer aan het
toeval overlaat? AH Nee, nee, nee. Een goede vraag. Mmh, een gedicht is volgens mij nooit helemaal af. Een gedicht heeft altijd in potentie meerdere mogelijkheden, die hun beslag krijgen in de interpretatie van de lezer. Als er drie lezers, wat, als er dertig lezers dat boek nemen, komen er dertig verschillende interpretaties. VV Dat bedoel ik niet. Het gaat mij om wat jij als dichter…AH Maar Victor, ik ben tien jaar na een eerste druk bij een tweede druk natuurlijk niet meer dezelfde persoon. Dus die vorige druk, die geeft de stand van zaken anno, wat was het, 1983, of 1982, en zoveel jaar later sta ik natuurlijk ergens anders en zie ik verbeteringen. Misschien zijn het voor andere mensen verslechteringen maar ik wil die kans dan toch niet laten glippen want die eerste druk is er al, die heeft z’n bestaansrecht. Ik kan er niet van af blijven, er kómt een nieuwe druk. VV Neem me niet kwalijk maar ik vraag het jou, omdat jij in verschillende interviews je erover uitgelaten hebt, dat toeval niet bestaat. En dan denk ik, dat moet ik jou vragen, hoe jij daar als dichter over denkt. Snap je, dat je buiten het dichterschap meent dat alles geregeld is in het leven. AH Nou, toeval bestaat wel degelijk, alleen denk ik dat wat wij vaak toeval noemen samenlopen van omstandigheden zijn, waar wij geen verklaring voor kunnen vinden. Dat wil niet zeggen dat er geen verklaring voor te vinden zou zijn. VV
Nee oké, nu begeven we ons op een ander terrein. In
‘Spertijd’ komt de vergelijking stad-vrouw. Ik ga nou even in op wat
jij zo graag wil horen. De vergelijking stad-vrouw. Ik wou het eigenlijk
niet te veel over de vrouwen en liefdes hebben, daar weten we allebei
wel raad mee, maar in hoeverre is de plattegrond van een stad te
vergelijken met het lijf of de vrouw, of de vrouw? Hoe zie jij dat in de
poëtische context? AH Er is wel degelijk een overeenkomst. Een plattegrond van een stad is het resultaat van een bepaalde ontwikkeling. Je hebt steden die er heel jong uitzien, dat zijn bedachte steden, en je hebt steden die duizenden jaren oud zijn en die in hun plattegrond daarvan een verslag geven. Het lichaam van een vrouw vertelt ook iets over de tijd. Het lichaam van de vrouw kan heel strak zijn als ze jong is, en heel rijp, voldragen laten we zeggen, twintig, dertig jaar later. Allebei geeft het een resultaat weer van een bepaald doorleefd proces en in zoverre vind ik dat er wel degelijk een overeenkomst is tussen steden en vrouwen, waarbij ik even aan wil tekenen dat in de meeste talen het woord stad ook vrouwelijk is: la ville, die Stadt. Alleen in de Slavische talen is stad mannelijk. Grad, bijvoorbeeld Belgrado, Beograd, dat is mannelijk. In de meeste talen is het woord stad vrouwelijk en waarom? Hoe kan dat? Daar ben ik mee bezig als dichter, daar leg ik verbanden. Een stad exploreer je, een vrouw leer je kennen, leer je ontdekken, dat is ook een heel proces, dat je als dichter, of als minnaar of als echtgenoot meemaakt. Dat zijn vergelijkbare processen voor mij. VV Jij reist veel. Je komt veel steden tegen. Dan heb ik eigenlijk al gezegd dat je ook veel vrouwen, veel liefdes ontmoet hebt, waarvan je iets terugvindt in de stad, want je moet natuurlijk de stad dan vergelijken met een bepaald type. AH Elke stad heeft haar eigen kleur, elke stad heeft haar geur, elke stad heeft haar eigen muziek, elke stad heeft misschien ook een associatie met een bepaald type vrouw. Florence associëren wij, ik althans wel met een vrouw uit de Renaissance, in draperie, en New York associeer ik met bebop, cool jazz, en de vrouwen die je associeert met die beelden. Maar liefde wil ik graag wat ruimer zien dan alleen de liefde voor de vrouw. Als je steden ontdekt, heb je natuurlijk bepaalde gewaarwording van liefde voor een bepaald gebouw, of een schilderij in een bekend museum, of een steegje waar nog nooit iemand op die manier in rondgekeken heeft. Daar geef ik ook rekenschap van. VV Is het reizen gekomen doordat jij veel wil zien, of ben je veel gaan bekijken omdat je…zijn de gedichten gekomen door het reizen of andersom? AH Nee, die zijn allebei het resultaat van een onrustig karakter. Vooral in m’n jeugd heb ik rusteloze jaren gehad. Op m’n vijftiende, zestiende stond ik al met de duim omhoog voor het ouderlijk huis om naar het zuiden te reizen. Ik was toen natuurlijk bevangen door romantische ideeën. Alleen, in de realiteit was heel wat minder romantiek dan ik hoopte. Ik werd geconfronteerd met verlangens, die niet mogelijk waren, en daarop waren de eerste gedichten een reactie. Het speelt allebei… VV Jij bent overal thuis in de wereld?AH Nee, er zijn gebieden waar ik nooit geweest ben. VV Dat bedoel ik niet. Je voelt je overal thuis?AH Ja, ik voel me heel snel ergens thuis. VV Want jouw gedichten gaan vaak over vervreemding, en dat heb je dus niet zelf in je lijf? AH Een moeilijke vraag. Als ik in Bergen op Zoom was gebleven, had ik misschien nooit het begrip vervreemding gekend. Je hebt ook innerlijke vervreemding, van jezelf, je verandert. Op het gebied van plaatsen, locaties denk ik dat vervreemding toch optreedt op het moment dat je je van je vertrouwde, intieme wereld begeeft in vreemde oorden met een andere taal. De dingen gaan daar niet zoals je wil, zoals je verwacht. Je wordt gedwongen om een andere houding te vinden, om toch de dingen gedaan te krijgen zoals je ze wilt, en daardoor treed je een stukje uit jezelf. Ik zit vaak in andere taalgebieden en niet dat ik al die talen goed spreek maar ik word gedwongen om met het beetje dat ik dan ken te opereren en toch daar m’n doelen te bereiken, al is het maar het vinden van het station of een museum. Daar komt automatisch vervreemding bij. Dat heb je ook in de liefde, daar heb je ook genoeg vervreemding. VV Die vervreemding die jij ook in de taal opgemerkt hebt, daar is ‘Linguisticum’ het uitvloeisel van, dat je grenzen opzoekt, dat heeft met vervreemding te maken. Je zegt zelf: ik woon in Bergen op Zoom, dat is een grensstad. AH Het is midden in het taalgebied, op de noordzuid-as. Ik ben me er altijd heel sterk van bewust geweest, als kind al, dat ik in een grenssituatie leefde. Wij gingen naar Antwerpen, dat was de stad waar je je op oriënteerde als je in Bergen op Zoom woont, daar is de cultuur toch anders al. VV In die stad zoek je dan ook nog eens buitenlanders op om de taal?AH Ja, vaak wel. Daarom heb ik nu wat meer behoefte aan rust gekregen. Ik heb genoeg gereisd. Ik zal nog wel blijven reizen, maar minder dan in voorgaande jaren. Ik wil iets meer rust in m’n leven. VV Je hebt je wel eens laten ontvallen, dat je eigenlijk niet zozeer anekdotische poëzie wil schrijven, want dat is poëzie die afbeeldt, maar poëzie die verbeeldt. AH Ik denk dat elke dichter dat wil. Niet iedereen kan het maar iedereen wil het. VV Wat heb je er tégen, dat iets, als het goed gebeurt, alleen maar afbeelding is. AH Dan mis ik een ander niveau, dan mis ik meerduidigheid. Dan blijft het al gauw dáárbij. Dan lees ik dat en zeg ik hé leuk gemaakt, mooi gemaakt, dat zit goed in elkaar, dat was het dan, maar ik lees dat nooit meer. Er moet, in een goed gedicht, dit vind ik een criterium voor goede poëzie, bij elke lezing iets nieuws te ontdekken vallen, en niet alleen maar een talige foto van een anekdote. Het moet meer zijn. VV Het mag niet alleen vorm zijn want dat is de andere kant…?AH
Nee! VV Het moet niet een hermetisch, in zichzelf besloten lichaam worden?AH Vorm en iets hermetisch vind ik niet hetzelfde. VV Ik ook niet. Je kunt natuurlijk ook light verse hebben, dat is vaak alleen maar vorm. AH Dat ben ik niet met je eens. Light verse kan ontzettend goed in elkaar zitten en je kunt er toch nieuwe dingen in ontdekken. Het is poëzie op een lichtvoetige toon en dat is het enige. VV En dat is bij jou niet het geval?AH Ik heb ook wel eens ironische poëzie geschreven, ‘Sprookje’, in ‘Spertijd’. VV Nou kun je er eentje noemen en dan houdt het ook weer op! Jij bent een serieus dichter, dat kan ik wel zeggen hè? AH Ja. VV Ik heb daar helemaal niks op tegen. Het is alleen maar om je te karakteriseren. Jouw poëzie zit vaak vol aftakeling , bederf… AH Nee…dat is jouw interpretatierecht. VV Dood…AH Ja, dood wel. Dood kun je zien als een aftakeling, als een aftakelingsproces, maar ook als een nieuw begin. Dat vind ik niet alleen maar negatief zoals het woord aftakeling oproept. VV Als je dood als een nieuw begin ziet, geef ik je gelijk maar dat zie ik bij jou niet zo. AH Ik vind m’n
gedichten niet religieus zozeer maar wel spiritueel. Dat vind ik wel
belangrijk, vandaar dat ik het er maar even aan toevoeg. VV Oké. Jij hent heel veel met taal, veel engagement met taal. Je hebt engagement met de wereld, niet onze wereld maar waar je regelmatig naar toe gereisd bent. Je bent daarbij betrokken als dichter, en als romanschrijver zeker. Daar hebben we het nu niet over gehad. Vind jij dat dichters in Nederland zich meer zouden moeten engageren? AH Nee hoor, ze moeten zich alleen maar engageren met hun eigen poëtische idealen, aan de doelen die zij denken te kunnen bereiken. En aan niks anders. VV Waarom ben jij geëngageerd geraakt aan de verdrukte wereld daar?AH Ik ben niet geëngageerd aan die wereld geraakt. VV Wat dan?AH Er zijn andere kleuren, andere geluiden, zoetere klanken. Dat zijn gewaarwordingen en die je in Nederland niet zo frequent hebt. VV
‘Japans kamp’, in ‘Tropendrift’?
AH Dat duidt absoluut op een verdrukte wereld. VV Daar staan er nog meer van in. AH Het zijn er maar een paar. VV Goed, daar ben je bij betrokken geraakt. AH Ja, omdat in mijn privé situatie mensen die ik kende daarmee te maken hadden, die met hun reactie bij mij kwamen. Dat was heel emotioneel. Ik moest daar iets mee doen, en dat heb ik in de poëzie gevonden. Het is een verslag van een heftig emotioneel proces. Japanse kampen, ja de naam zegt het al. VV Zeker. Het is ook weer een strak gecomponeerde bundel, dat ‘Tropendrift’. En dan de Borobudur, die vormt dan zo’n beetje het midden, het is niet helemaal het midden, zo zie jij een bundel, zoals de Borobudur? AH Zo zag ik ten tijde van het werken aan ‘Tropendrift’, en dat is vele jaren, de Borobudur als een eenheid, een wereld die niet alleen bestaat uit slechte elementen maar ook uit goede elementen want dat zit ook in de Borobudur. Dat is een Boeddhistische tempel, de grootste ter wereld zelfs, midden op Java, die al die verschillende aspecten die ook in ons moderne leven hier een rol spelen, verbeeldt. Want mensen konden niet lezen, dus moesten ze zoals in de Katholieke kerken hier, in de tijd dat de meeste mensen analfabeet waren, in de Middeleeuwen bijvoorbeeld, kijken, zodat ze toch konden volgen wat er zoal mogelijk was of wat voorgeschreven werd. Bij de Borobudur is dat precies hetzelfde als in een kathedraal. Je ziet de afbeeldingen, die hen zouden moeten stichten. Die Borobudur, dat is een fantastisch gebouw, met beeldhouwwerken op een zeer hoog technisch niveau maar tegelijk ook met heel veel symbolen. Het Boeddhisme is een wereldgodsdienst, dus je voelt je verbonden met zoveel anderen, miljoenen anderen. Het gaat niet alleen om dat gebouw maar het gebouw geeft de aanzet tot een contact met een andere cultuur, verschillende culturen want de Borobudur staat dan wel in Indonesië maar het Boeddhisme komt uit India waar honderden miljoenen leven. Daar voel je je dan mee verbonden, ik althans wel, met in feite dezelfde vragen over ons bestaan die mij ook fascineren, terwijl ik hier anno 2005 bijvoorbeeld voor de buis in m’n huis in Bergen op Zoom zit te kijken naar de beelden uit de wereld. Dat beeld van de Borobudur was zo overweldigend. Het was in 1983 dat ik hem voor het eerst zag. Ik ben er sindsdien nog vaak teruggeweest en elke keer maak ik de hele omgang. Want je moet naar de top, die stupa waar alles oplost in het niets, waar je het stoffelijke los moet laten. Dat is één van de kenmerken van het Boeddhisme. Ik vind dat dat ook een rol speelt bij poëzie. Als je poëzie maakt, dan gebruik je materiaal, of het nou een toetsenbord is of een ganzenveer met inkt, en je ontstijgt de taal, je ontstijgt de woorden en je komt tot iets dat hoger is dan jezelf, dat groter is dan de lezer en de dichter samen: de onzichtbare stupa, en daar vindt poëzie haar beslag, hoger dus dan de anekdote die eraan ten grondslag ligt. Ik heb niks tegen anekdotiek op zich maar het is een fase waar je als dichter niet in mag blijven steken. Je moet verder. VV Dit is in feite een beetje jouw Borobudur?AH Die bundel, ‘Tropendrift’, is mijn Borobudur ja. Mijn tempel, van taal. VV En de gedichten zijn toch gelijk aan de tekens aan de Borobudur? Met de panelen. AH Ja, er zitten vele honderden panelen in de Borobudur die allemaal dezelfde vorm hebben. Vandaar dat in de bundel ‘Tropendrift’ ook elk gedicht dezelfde vorm heeft. Ik maak ook een rondgang. Ik ga naar Azië en ik kom terug. Dat is de compositie van de bundel, beginnend onderweg naar Indonesië en dezelfde weg terug. Of ongeveer dezelfde weg terug. VV Thailand? Wat heb je eigenlijk met Thailand?AH Ja, daar begint het Boeddhisme. Daar is het niet begonnen maar het is een sterk Boeddhistisch geïmpregneerd land. VV De bundel begint in Thailand. Nou wil ik naar de laatste bundel van jou, ‘Drijfjacht’, daar hebben we al een en ander over gezegd Ik werd ook jarenlang, met nieuwjaar, verrast door een gedicht van jou, Winter. AH Ik heb heel weinig gedichten teruggekregen van jou. VV Ik ben een ander soort dichter. AH Daar moeten we nog maar eens over praten. Ik hoopte altijd op een wedergedicht maar veel verder dan vier, vijf regeltjes met wat klankovereenkomst ben je toch niet gekomen in december. VV December is niet mijn maand. Die Winter-gedichten, die heb je gemaakt, naar aanleiding van een gebeurtenissen in dat jaar. AH Ja. VV Nou wil ik jou dat gedicht laten lezen natuurlijk van 2001, over september, na de aanslagen in New York. Want dat was ook jouw engagement. Dat wilde je ook. AH Ja! VV Je wilde een boodschap meegeven of zoiets. AH Klopt. VV Is poëzie daar goed voor, moraal?AH Die is voor de lezer. Elke lezer zal daar misschien een andere moraal uit halen. Niet dat ik er duizenden in gestopt heb maar een paar toch wel. Dat gedicht, ik heb het nu voor ogen, maar zover ik me het herinner, want anders als veel mensen denken herinneren dichters zich vaak niet hun gedichten, of zij het fragmenten. Liefde voor god kan dus zo ver gaan, dat er angst, dood en verderf gezaaid worden. Dat er aanslagen plaatsvinden op die Twin Towers in New York, of op het Pentagon en, verhinderd, het Witte Huis. Zo ver kan liefde voor god gaan. Dat is heel tegenstrijdig. Er is geen enkele godsdienst die oproept tot haat, tot dood, uitmoorden. Toch bestaat er zoiets als jihad, heilige oorlog. Bezoeker..Dat is allemaal strijd om de macht. AH Ja, dus daar is al een stukje moraal, dat ik erin gestopt heb. VV Lees even ‘Winter 2001’: AH
In de Winter-gedichten vóór dat jaar heb ik altijd heel
concreet genoemd wat er op bepaalde plaatsen in de wereld gebeurde, in
ieder geval in plaatsen die mij aanspraken of gebeurtenissen die mij
aanzetten tot gedichten. Ik heb onder invloed van een correspondentie
met Bert Bevers besloten om dat concrete los te laten en er meer naar te
verwijzen dan het heel duidelijk te benoemen. Dus in dit gedicht
‘Winter
WINTER 2001 En er zal stof
opstuiven, in winter wordende
stilte, dieper in het hart van een
weerloze stad want er zijn degenen
die zich ontdoen en dan onze torens
laten vallen, die blijvend
VV Dank je. Deze bundel bevat ook gedichten die opgedragen zijn aan collega’s en aan mensen die je goed kent. Heb jij, toen je die gedichten schreef, rekening gehouden met de stijl van de dichter die je dat gedicht geeft? AH Je moet verschil maken in dit boek tussen de opdrachten die ik geschreven heb met inderdaad die stijl van die dichters in gedachten of gesprekken die ik met die mensen heb gehad en degene die ik …, en ik refereer maar even aan het gedicht dat ik aan Frans Mink heb opgedragen. Ik vind Frans een van de meest speelse mensen die ik ken, een van de meest creatieve dichters. AH Dus het meest speelse gedicht, niet toevallig een kermisgedicht, heb ik daarom opgedragen aan Frans. Er zijn allerlei verschillende uitgangspunten, die tot een opdracht hebben geleid. VV Dat vroeg ik eigenlijk niet. Ik vroeg, kun jij wel schrijven in de trant van Frans?AH Ik heb me er misschien een klein beetje op gericht, maar dan zou ik per gedicht moeten kijken. Dat duurt me te lang. VV Dat gaan we niet doen. AH Bij elk gedicht zit er natuurlijk wel een gedachte achter, de reden waarom ik die opdracht heb geplaatst. En er zijn totaal verschillende redenen. VV Er zijn dus in deze bundel gedichten die te maken hebben met de winters, er zijn gedichten die te maken hebben met mensen die jij goed kent, en dan is er ook nog een heel andere afdeling, die heet ‘Overspel’ en daarna nog eentje, dat is een typische link tussentitel vind ik, ‘Overspel’, want wat heeft Albert gedaan? Die heeft gedichten vertaald en andersom. AH Ik heb drie Nederlandse gedichten van Bert Bevers in het Frans gezet en dat zijn precies de drie gedichten die ik zijn beste vind. VV Waarom doe je dat?AH Dat was een uitdaging. Ik had nog nooit bewust gedichten in het Frans vertaald. Mijn Frans is niet zo goed, het is erg versleten zelfs, maar dan is natuurlijk de uitdaging des te groter. En ik heb het er best goed van afgebracht. VV Waarom kies je Frans voor Bert? Je had ook Duits kunnen pakken. Of Engels. AH Mijn Duits is veel slechter dan mijn Frans en Engels is niet zo’n grote uitdaging als Frans, mede omdat ik die taal minder goed spreek en mede omdat het een taal is die tot een andere taalfamilie behoort. VV Daarom?AH Het was ook een dichtersspel want tegelijkertijd heeft Bert Bevers gedichten van mij in het Engels vertaald. VV Ja ja, dat was het…AH Ik heb het meeste met Frans, hij heeft het meeste met Engels en we wilden crosswise oversteken, een keuze uit elkaars gedichten maar nooit met de bedoeling om daar een bundel van te maken. Alleen, ik wilde met ‘Drijfjacht’, omdat die kans zich nu eenmaal voordeed, laten zien wat ik ook nog kon aan technieken, variatie, genres, wat ik niet in m’n vorige bundels kwijt kon. Dus het is ook een staalkaart van mogelijkheden, een etaleren van technieken die je in de loop van jaren hebt opgedaan. VV Als je vijfentwintig jaar dichterschap viert, dertig jaar in jouw geval toch, dan verwacht je eigenlijk een overzicht, een soort verzameld werk van wat gepubliceerd is. AH Over een paar jaar verschijnt er een boek met verzamelde gedichten. VV Dan ben je vijfendertig jaar dichter? En waarom heb je het zó dan willen doen?AH Om déze gedichten een publicatiekans te willen geven. Zoals Frans eerder op deze avond al heeft aangegeven, de kern van de bundel die later ‘Drijfjacht’ is gaan heten, betrof alleen maar de gedichten die op kaart waren verschenen. Daar zouden tekeningen bij komen van de kunstenaar Jan Wessendorp. Er waren al min of meer afspraken over gemaakt. Later is dat allemaal veranderd omdat Frans vroeg: ‘Heb je niet méér gedichten?’ ‘Nee!’ Maar omdat ik ook met een verbouwing bezig ben en inderdaad toch weer inmiddels vergeten gedichten tegenkwam, ben ik ook op de schijven van mijn vorige computers gaan kijken, en dan ontdek je aardig wat. Lang niet alles. Dit is ook maar een selectie. Ik heb natuurlijk gedichten waar ik niet tevreden over ben er uit gelaten. Of gedichten die te sterk gelegenheidspoëzie zijn, heb ik er ook uit gelaten. Je gaat dan naar een bundelresultaat toe werken en dat heb ik onder andere gedaan door toch weer afdelingen toe te laten, in dit geval vier. Ik moest in het begin heel erg wennen aan het feit dat elke afdeling een verschillend aantal gedichten telde. VV Dat wil je eigenlijk niet. AH Nee. Dat is ook een uitdaging. Dus misschien wordt de volgende bundel wel een The best of…van de laatste paar jaar. VV Ik had het er straks met Bert Bevers over. Wij zijn dichters die drie jaar of vier jaar schrijven en dan zeggen wij onze uitgever… AH Dat zijn nooit goede bundels. Daar zit wel goede poëzie in. Zelden zijn dan die bundels goed, omdat ik geen onderlinge samenhang zie en die wil ik zo graag zien want ik vind dat een bundel meer moet zijn dan een verzameling gedichten. Er moet een thematiek zijn, een bindende thematiek, een verbindende stijl. VV Die zit erin als je bijvoorbeeld drie of vier jaar lang aan gedichten werkt dan heb je toch vaak eenzelfde thematiek, een stijl. AH Die is vaak ver te zoeken. Kijk maar naar bijvoorbeeld jouw bundels. Daar zie je inderdaad wel een ontwikkelingsproces maar gedichten uit bundel B hadden ook in bundel C kunnen staan. VV Ja. AH Nou, dat wil ik in mijn bundels niet. Ik heb nu gezondigd, ik ben weer opgejut maar ik ben er wel blij mee omdat ik dat een keer nu heb gedaan. M’n volgende bundel zal inderdaad toch weer coherenter in elkaar zitten. VV Ik wil bijna afsluiten. Jij hebt in 1997 al eens gezegd dat er een verhalenbundel van jou komt. ‘Kraakbeen’. AH Ja, dat klopt. Ik had toen tien verhalen klaar. Dat zijn er inmiddels bijna twintig. Ik vond het een beetje vervelend om daar een dun boekje van te maken. Ik wil liever een dik boek met een meer verhalen want ik had toen tien verhalen waarvan het centrale thema erotiek was. Nu ben ik aan een concept bezig dat eigenlijk veel beter is, met elke keer een andere hoofdpersoon, afwisselend man en vrouw, maar beginnend met een meisje van drie, dan een jongetje van zes, dan een meisje van acht, dan een jongetje van veertien, dan een jonge vrouw van achttien tot in de hoge ouderdom, waarin nog steeds de erotiek de rode draad is maar waarin de erotiek nu beleefd wordt door de ogen van al die verschillende, steeds ouder wordende hoofdpersonen, die afwisselend ook nog man en vrouw zijn. Dat vind ik veel interessanter dan tien verhaaltjes met een beetje seks, die je ook een andere volgorde zou kunnen geven. Hetzelfde probleem, hetzelfde dilemma als wat je in m’n poëzie ziet. VV En dat zijn allemaal ik-figuren dan?AH Nee, je hebt ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij. VV Heb je een beetje een hekel aan ik-figuren?AH Nee. VV Je hebt je wel eens laten ontvallen dat je naar de jij- naar de wij-figuren zou gaan. AH Dat moet in een heel oud interview hebben gestaan. Het ik-personage is niet Albert Hagenaars. VV Nee, natuurlijk niet. AH Maar soms zitten er veel elementen van de persoon die ik ben, niet de dichter die ik ben, desnoods in zo’n personage. Je put toch uit je eigen leven ook. Maar dat is een heel oude discussie: in hoeverre mag je de schrijver verantwoordelijk stellen voor het ik-personage in z’n boeken? VV In de poëzie!AH Of in de poëzie. We hebben er in de jaren vijftig natuurlijk diverse rechtszaken over kunnen volgen. W.F. Hermans bijvoorbeeld, die z’n ik-personage liet zeggen over de Katholieken: ‘Ze fokken als konijnen.’ Of iets dergelijks. VV Klopt. Maar toch wordt in de poëzie Albert de ik vaak gelijkgesteld, geïdentificeerd met de dichter en dat heb je bij proza niet. Daar stoort zich niemand aan. AH Dat ben ik dus niet met je eens, ik zie dat niet zo. Ik probeer zelf altijd als dichter personages samen te laten vallen met de associërende lezer. Dat is mijn ideaal, dat de lezer mij halverwege ontmoet in het gedicht en dat de lezer zich kan identificeren, ook al speelt het gedicht zich in totaal andere werelden af. Dat kun je ook zeggen van Hollywood-films. Die zijn vaak irreëel naar onze maatstaven in Nederland, daar kunnen we ons ook makkelijk mee identificeren. VV
En dat heb je minder met een hij-figuur?
AH Ja, tuurlijk. Voor een lezer is een ik directer dan een hij. Want een hij is een derde persoon maar een ik is hij, de lezer. VV Maar dat lyrische ik van jou, uit de eerste bundel, daar zou ik me toch niet graag mee identificeren. AH Nou, er zitten hier mensen in de zaal, die dat goede poëzie vinden. VV Nu nog?AH Ja. VV Ik vind het niet erg dat ze dat goede poëzie vinden. AH En misschien willen ze dat wel toelichten. VV Dat mag straks dan. Nog twee vragen. ‘Archipel’, dat is ook een droombeeld van jou, maak je dat nog ooit tot een dichtbundel? AH Nee, dat is ‘Tropendrift’ geworden. Ik heb ‘Archipel’ laten vallen, omdat er al diverse poëziebundels ‘Archipel’ gepubliceerd zijn, bijvoorbeeld een van de eerste bundels, of misschien wel de eerste bundel van Slauerhoff. En er is ook in het Frans een ‘Archipel’ getitelde poëziebundel. VV Dus dat is ‘Tropendrift’ geworden?AH Ja, ik wilde een titel die bijvoorbeeld op internet makkelijker te vinden zou zijn in dat reservoir van andere ‘Archipel’-boeken. VV Werk je zo?AH Nu wel. Sinds een paar jaar ben ik me ook bewust geworden van de ongekende mogelijkheden van het internet. Het zou dom zijn om die kansen te laten liggen. VV Dat bedoel ik niet. Jij zegt, ik pak die titel niet want als mensen gaan zoeken naar die titel vinden ze zoveel andere boeken en dat wil jij niet? AH Dat wil ik niet. Ik wil uniciteit. Dat wil toch iedere dichter Victor! VV Ja, redelijk. AH Hoe heet jouw nieuwe bundel, ‘Stapelen’? Nou, tik dat maar in, ‘Stapelen’, bij de grote zoekmachines en daar zullen geen andere poëziebundels bovenkomen hoor. VV Poëziebundels niet nee. Ik dacht dat je bedoelde, ‘Archipel’, dat kan van alles zijn, natuurlijk ook eilandengroepen. AH Ja, natuurlijk heb ik ‘Archipel’ ook metaforisch bedoeld, zeker, en dat mis ik een beetje bij ‘Tropendrift’. VV Dat bedoel ik nou, ‘Archipel’ is een veel mooiere titel. AH Maar ‘Tropendrift’ is krachtiger. VV Dat past ook weer mooi bij ‘Drijfjacht’. AH Het is misschien ook wel leuk te vermelden, want veel mensen weten dat nog niet: er komt een cd uit, deze maand, ‘Tropendrift’, maar met de Engelse vertaling van deze gedichten. Die is gemaakt door de componist Dirk Stromberg, die overigens op dit moment muziek onderwijst aan de universiteit in Istanbul, een stad waar ik ook over geschreven heb dus alles valt weer mooi samen. Die vond ‘Tropendrift’ zo’n mooie titel, dat hij de Engelse titel ‘Tropical Drift’, wat trouwens iets anders betekent als Tropendrift, heeft laten schieten voor die toch Engelstalige cd. VV Tenslotte, komt er nog een derde roman? AH Ja, ik ben eraan bezig. VV Mexico?AH Dat project heb ik definitief geschrapt. Ik ben bezig aan een nieuwe roman over Indonesië, mede onder invloed van de gebeurtenissen die ik een paar maanden geleden weer meegemaakt heb daar. Ik kan daarvoor een derde roman gebruiken waar jij misschien niks van weet, die ik ooit heb willen publiceren onder de titel ‘Fuchs’. Een roman over een reclameman. Een reclameman is natuurlijk een heel dankbaar personage om bespiegelingen over de werkelijkheid aan bod te laten komen. Er zit zelfs een zeer ervaren reclameman in ons midden, ik wil daar straks met hem nog over praten, na het interview. Die roman herneem ik. Alleen is de hoofdpersoon nu enigszins gewijzigd. Ik ben bezig aan een derde roman, een vierde in feite maar een herneming van de derde. VV Albert, dank je wel. Ik heb het je niet altijd makkelijk gemaakt en in het publiek hoorde ik ook soms ‘oei oei’, maar dat vind ik nooit erg, ik bedoel, ik vind dat er af en toe wat frictie moet zijn, anders is het van ik vind jou zo leuk en ik vind jou zo aardig en dat vind ik je wel maar ik moet je op mijn manier ondervragen. Je hebt mij ook gevraagd om dit interview. AH Ik zal nu verklappen waarom ik Frans gevraagd heb Victor uit te nodigen hiervoor. Omdat wij nogal tegendraadse dichters zijn. Maar die het roerend eens zijn over de liefde. VV Dat is zeker! |
|
![]() |