index
 


BN-BOEKENWEEK

Bergse dichter Albert Hagenaars: Kunst is hoereren of creperen.

 

Door Véronique Roeg

_____________________________________________________________________

In een tijd dat veel gerenommeerde uitgeverijen van poëzie hun sluitpost maken, verschijnt 22 maart bij Uitgeverij In de Knipscheer in Amsterdam de dichtbundel ‘Intriges’ van Albert Hagenaars. Het blijkt dat Hagenaars, na het verschijnen van de bundels ‘Stadskoorts’ (1997) en ‘Spertijd’ (1982), beide bij Uitgeverij WEL, zich als dichter zodanig heeft ontwikkeld dat een landelijke uitgever vertrouwen in hem heeft gekregen.
Het contact met In de Knipscheer kwam tot stand nadat Hagenaars een aantal gedichten had opgestuurd naar Mandala, het literaire tijdschrift van de uitgeverij.
Hagenaars: ‘Die gedichten werden inderdaad geplaatst en toen er nog een laatste themanummer voor jonge schrijvers in opkomst vroegen ze mij om nog wat werk op te sturen. Bij de besprekingen in verschillende kranten werd mijn werk er meerdere keren uitgepikt. Door deze –al dan niet positieve besprekingen nam In de Knipscheer contact met me op. In eerste instantie wilden ze een roman maar de poëzie was eerder klaar en daarmee durfden ze het ook wel aan. Aan die roman ben ik overigens op het ogenblik wel bezig.

 


Foto: Piet Hanssen

 

BEDRIEGLIJK
Voor Hagenaars is deze uitgave voor een groter publiek geen excuus om concessies te doen aan zijn poëzie.
‘Het gaat in eerste instantie om het gedicht, minder om het publiek. Dat mijn poëzie in ‘Intriges’ meer toegankelijk lijkt, is bedrieglijk. Een gedicht is geen consumptie-artikel, het moet duurzaam zijn. Je moet het kunnen blijven lezen. Dat is het verschil tussen poëzie en proza. Bij proza wordt veel uitgesproken, terwijl er bij poëzie veel meer geïnterpreteerd moet worden.’
‘In de Knipscheer heeft op het moment een paar bestsellers in het fonds ziten, die veel geld binnenbrengen. Met dat geld is de uitgeverij begonnen met experimenteel werk, zoals werk van ‘moeilijke’ dichters. Ook als die bestsellers en het geld er niet zijn, zet in de Knipscheer zich uit principe in voor de niet zo toegankelijke poëzie. Daarom voel ik me er ook thuis. Andere uitgeverijen willen ook wel zo’n vlaggenschip maar durven het risico van het investeren van veel geld niet te nemen. Ik heb echt alle vertrouwen in deze uitgeverij.

EUROPEAAN
Een voor de hand liggende vraag is waarom een tamelijk succesvolle dichter in een stad als Bergen op Zoom blijft wonen en zich niet dicht bij het vuur, in de Randstad, vestigt.
‘Ik zit hier in een grenssituatie. Niet alleen Nederland-België maar ook Brabant, Vlaanderen,Zeeland. Daarbij ben ik veel in Parijs en ook Amsterdam. Beide plaatsen zijn van hieruit makkelijk te bereiken. Ik voel Nederland een beetje als het hart van Europa en ik ben in eerste instantie Europeaan, daarna pas Nederlander.
Verder wonen er in Bergen op Zoom veel mensen met verschillende culturen en dat trekt me aan. Het heeft er dus niets mee te maken dat ik hier geboren ben. Alles is hier vlakbij en toch heerst er rust. In die rust kan ik me bezinnen op de poëzie.

HARMONIE
Als herkenbare tendens in zijn werk geeft de dichter zelf aan: ‘Overal zie je dat de maatschappij is versplinterd. Ik wil daar een eenheid, harmonie in aanbrengen. In mijn poëzie probeer ik met tegenstrijdigheden een balans te vinden. Poëzie heeft met het leven te maken. Het bekende l’art pour l’art-principe, kunst omwille van de kunst, vind ik te smal.
Albert Hagenaars werkt twintig uur per week. Hij geeft taallessen aan buitenlanders in Nederland. Daarnaast is hij werkzaam voor het Nederlands Bibliotheek- en Lectuur Centrum (NBLC) als poëzie-recensent. Wanneer en hoe komt zijn poëzie tot stand?
‘Ik heb het grote voordeel, dat ik ’s avonds werk. Als ik ’s avonds thuis laat van m’n werk thuis kom, dan werk ik tot een uur of vier aan mijn gedichten. Over een gedicht doe ik gemiddeld drie tot vijf jaar en ik werk tegelijkertijd aan zo’n dertig werken.
Het begin van een gedicht komt vaak voort uit een bepaalde indruk. Daarna volgen allerlei associaties op grond van die eerste indruk en vervolgens vraag ik me af waarom die associaties in me opkomen. Een gedicht wordt opgebouwd door een logica in die associaties aan te brengen. Wanneer het naar mijn gevoel af is, laat ik het een jaar liggen. Daarna moet het voor mij nog waarde hebben. Als dat inderdaad zo is, dan sta ik er ook helemaal achter.’

NACHTTOCHT

Dit beschrijft, zuiver, het ontstaan

van de tocht tijdens welke eenieder voor-

goed in zwijgzaamheid is verzonken.

 

Voorgangers en volgelingen schuiven ineen

tot een hechte krans van eenmalig leven.

Ik volg het doel dat een kind, diep

 

in het achterland zag naderen;

wolken weken uiteen, boordevol geluk

stond het een eeuwigheid in zichzelf,

 

en nam dan door het beeld van vertrek

de grens, teneinde te dichten wat zich nooit,

lichtend als een spiegel, had mogen openen.

 

Uit: ‘Intriges’

 

 

INZET
‘Het is niet zo, dat ik op inspiratie ga zitten wachten. Mijn inspiratie berust op inzet. Een vereiste is wel dat de regels soepel lopen. De lezer moet niet kunnen zien dat er uren over gedaan is. Mijn stelregel is dat poëzie over honderd jaar nog te lezen moet zijn. Dan moeten de invloeden uit de tijd waarin het geschreven werd, wel merkbaar zijn. Alle spanning en energie in mij probeer ik mee te nemen in m’n werk.’
En om die spanning van zich af te schudden, wandelt de dichter vaak na zijn werk een blokje door nachtelijk Bergen op Zoom, om zijn gedichten niet in z’n dromen mee te nemen.  

INTRIGEREND
De voorkant van de bundel ‘Intriges’ is intrigerend. De illustratie is van Elisabeth Bonvarlet, die ook Hagenaars’ eerste bundel van illustraties voorzag. De tekening geeft de worsteling van de inhoud binnen de vorm weer, dezelfde worsteling die plaatsvindt in Hagenaars’ gedichten.
De tekening is dus niet van de dichter zelf, al had dat makkelijk gekund. Tot voor kort was hij namelijk werkzaam als beeldend kunstenaar. ‘Tot enkele jaren geleden kon ik daar m’n brood mee verdienen. Vijftig procent opdrachten en vijftig procent verkopen van eigen werk. Maar die percentages verschoven steeds meer. Op het laatst kreeg ik voor twintig procent opdrachten en moest ik teveel aan gaan nemen om m’n eigen werk te kunnen blijven maken. Kunst heeft dus een keuze: of hoereren of creperen. Daarom ben ik gestopt met het exposeren van beeldende kunst. Nu heb ik tenminste alles zelf in de hand.’

Véronique Roeg


index