![]() |
Vraaggesprek van Jan Kostwinder met Albert Hagenaars ter gelegenheid van de presentatie van de poëziebundel Intriges. |
|
Plaats:
Hotel de Draak, PRESENTATIE
van de avond: INLEIDING
EN UITREIKING: GELUIDSOPNAMEN:
Eric Wobma. JK
Goedenavond dames en heren.Ik ben Jan Kostwinder. Ik herinner me, dat ik
als kind van vier een trouwpartij heb bijgewoond in een schuur in
Groningen. Er was een podiumpje ingericht en daarop speelde een bandje.
Ik was zo gefascineerd door dat bandje of door dat podium dat ik op dat
podium ben geklommen en een hele tijd bij de drummer ben blijven zitten.
Hij was heel lief voor mij; hij gaf me steeds een glaasje sinas.
Misschien wist ik toen al dat ik uiteindelijk steeds weer dat podium zou
willen beklimmen. Nu zit ik opnieuw op dat podium, met Albert Hagenaars.
Ik ga hem een aantal vragen stellen en ik hoop dat het genoeg stof
oplevert om bij u het creatieve mechanisme van de vraagstelling in
werking te stellen. We zullen simpel beginnen: uit onze gesprekken is
mij gebleken, dat je schrijverschap pas een vrij late fase in je
creatieve ontwikkelingsgang is. Wanneer werd je je voor het eerst bewust
van je creatieve aandrang? Hoe ging je er mee om en welke fasen doorliep
je? AH
Creativiteit heeft voor mij twee fasen. Zodra je creativiteit vorm gaat
geven met de bedoeling om er iets mee te gaan doen, vind ik dat al de
tweede fase. De eerste fase is het vermogen te spelen van bijvoorbeeld
kinderen. Die tweede fase is begonnen toen –wat de literatuur aangaat-
mijn debuutbundel ‘Stadskoorts’ uitgegeven werd en dat was in 1979.
De man die daar heel veel mee te maken heeft,op instigatie van wie de
bundel eigenlijk uitgegeven is, is Frans Mink. Die uitgave heeft mij
gedwongen een aantal principes en ideeën te herzien om daarna met volle
kracht verder te gaan. JK
Maar je bent oorspronkelijk begonnen in de muziek? AH
Ja, toen ik een jaar of veertien, vijftien was,zat ik in een popbandje,
Cloudy Sky. Dat bestond uit medeklasgenoten van de middelbare school.
Toen was mijn grootste droom het conservatorium bezoeken en daarna een
beroemde popster worden. JK
Maakte je toen yeah-yeah muziek AH
No no! Nee, toen al was er sprake van een vermenging van diverse
richtingen,van diverse modieuze muziekstromingen. Dat heeft een paar
jaar geduurd. Toen kwam ik erachter,dat ik geen muzikaal talent had en
ben ik er ook consequent mee gestopt. JK
Heel verstandig. En toen ben je beeldend kunstenaar geworden. Je hebt
ook een tijd lang geprobeerd daar een bestaan in te vinden? AH
Ja. Het is wel mogelijk om een bestaan te vinden als beeldend kunstenaar
maar dan moet je altijd jezelf de vraag stellen in hoeverre je bereid
bent om iets van jezelf te verkopen. Toen ik zag,dat het teveel van
mezelf zou gaan kosten om, laten we zeggen, door te breken als beeldend
kunstenaar, heb ik besloten niet meer te exposeren. Maar ik schilder nog
steeds, voor m’n eigen plezier en ik wil het daarbij laten. JK
Maar, als je literatuur bedrijft, hoef je dan niets op te geven, hoef je
dan geen concessies te doen? AH
Nee, op het gebied van literatuur, en zeker op het gebied van poëzie,
kun je een grote mate van integriteit behouden, althans, ik ben nog geen
gebeurtenissen tegengekomen die me gedwongen hebben om dingen te doen
die ik niet wil en dat heeft alles te maken met het feit dat, je zou het
niet zeggen als je zo de zaal vanavond in kijkt, er voor poëzie
natuurlijk een ontzettend klein publiek is. Daaraan gekoppeld moet je
dan zeggen, dat poëzie weinig tot geen commerciële functie heeft. JK
De titel van je nieuwe bundel ‘Intriges’: wat je zelf zei, een
deelfacet van de betekenis is het onkuise, het niet nette, het gestook.
Heeft dat iets met literatuur te maken? AH
Ja, een van de betekenissen van het woord intriges is kuiperijen. JK
Precies. En heeft dat iets met literatuur te maken? AH
Het heeft te maken met een verstop- en ontdekspel met jezelf, althans,
met degenen die in je zitten, maar die je niet kent. Een dichter is
iemand anders als de Albert Hagenaars die hier door de stad loopt, is
iemand anders als die z’n eigen gedichten leest, is iemand anders als
die in een vraaggesprek zit. JK
De ik in jouw poëzie valt niet samen met Albert Hagenaars die nu een
interview aan mij afstaat? AH
Zeker niet, maar er zijn wel eleménten die daarin samenvallen. JK
Ik vind het belangrijk dat je dat zegt, want vaak is het zo dat lezers
van poëzie alle ikken die in een gedicht naar voren komen onmiddellijk
met het ik van de dichter vereenzelvigen. Dat vind jij dus een
misverstand? AH
Het is het recht van de lezer om het ik-personage van een gedichtbundel
of een roman te vereenzelvigen met de dichter die het geschreven heeft,
maar de dichter hoeft het daar natuurlijk niet mee eens te zijn. JK
Als ik het even biografisch bekijk: het ik in jouw poëzie en het ik van
Albert Hagenaars zouden samen moeten vallen in je poëzie waar het
aspecten betreft die met je jeugd te maken hebben, met je opvoeding. Is
dat ook zo? AH
Ik streef er naar om tot een volledige eenheid te komen, zowel op het
gebied van poëzie als het leven. Poëzie mag je niet apart zetten. Ik
streef er dus naar om de gespletenheden die de moderne mens in deze
maatschappij kenmerken op te heffen en samen te laten smelten in een
systeem, in een levensvorm. JK
Kun je ook voorbeelden geven van aspecten van je opvoeding, van je jeugd
die je bijvoorbeeld in ‘Intriges’ verwerkt hebt? AH
Het centrale thema van ‘Intriges’ is vervreemding en het bezweren
daarvan. Ik heb op vier verschillende manieren, of beter gezegd vanuit
vier verschillende gezichtspunten geprobeerd de vervreemding gestalte te
geven. JK
Graag, ja. AH Het is een zwart-wit voorbeeld, maar juist zwart-wit voorbeelden zijn zo instructief: er is een autorace tussen een Amerikaanse coureur en een Russische. De Amerikaan wint de race, de Rus verliest hem. Dan staat er in de Russische krant: ‘Wij waren tweede, de Amerikanen voorlaatst’. JK
Ik zou toch nog iets directer op dat biografische in willen gaan. We
zitten hier in Brabant. Ik neem aan, dat je een katholieke opvoeding
genoten hebt? AH
Mijn omgeving was katholiek. JK
Dat katholieke: heb je het gevoel dat dat in je poëzie een rol speelt,
ook al zul je waarschijnlijk niet iedere zondag in de kerk te vinden
zijn? AH
Ik haal altijd een uitspraak van mijn vader aan. ‘Nou, ik geloof het
wel’. Ik beschouw mezelf als een atheïst, als een rooms-atheïst. Dat
betekent, dat ik geen godsbeginsel aanvaard maar het rooms betekent dat
ik wel degelijk aanvaard dat een omgeving –dat het katholicisme hier
geweest is- natuurlijk wel zijn sporen nalaat. Ik ben bijvoorbeeld
bijzonder gevoelig voor visuele indrukken. JK
Dat is duidelijk in je poëzie te zien. Wat ik me ook afvroeg: ik vind
de cultuur van de rooms-katholieke gemeenschap vrij barok, grillig,
vooral in Italië, maar ook in Brabant, in Limburg, in Vlaanderen. Ik
vind jouw poëzie ook heel barok, qua beeldspraak, qua ritme. Zou het er
iets mee te maken kunnen hebben? AH
Ik ben het er niet mee eens, dat mijn beeldspraak en ritme barok zijn.
Ik ga in zoverre akkoord met de omschrijving van barok voor mijn poëzie,
dat er een contrastwerking is van paradoxen om tot een eenheid te komen.
Een ander kenmerk van barok is voor mij dat er een enorme vitaliteit
gestalte krijgt. Dat zijn voor mij een paar elementen die met barok te
maken hebben. Maar als je zegt, ik vind jouw poëzie barok en je doelt
op de beeldspraak als een opeenstapeling van beelden of woorden, dan… JK
Nee dat vind ik niet. AH
O, akkoord dat zijn we het eens. JK
Dat vind ik niet, maar je poëzie, is laten we zeggen niet calvinistisch
van beeldspraak, niet zuinig. AH
‘Linguisticum’ is zeer calvinistisch, heb ik van iemand gehoord. JK Ik zou je willen confronteren met het slot van het eerste gedicht in je bundel, ‘Projectie’: Heide
tot aan de bosrand in hevige bloei. Katholiek
dreigend? AH
Katholiek dreigend! Het woord dreigend heeft meer te maken met het feit
dat ik het een heel angstig idee vind, dat er hoog in zo’n gammele
stenen toren aan een houten balkje zo’n enorm gevaarte van een klok
schommelt. JK
Het houdt je toch wel bezig? AH
Maar dat heeft voor mij niet zozeer iets met katholiek te maken, want ik
neem aan dat ook in Noord-Nederland de klokken zwaaien, alleen, in dit
land zijn de meeste kerken en klokken torens katholiek. JK
Maar zo’n strofe vind ik dus vrij barok: ‘Hevige bloei, katholiek
dreigend, een in zand gesmoorde kreet’ en dan als slot ‘het
bloed’. AH
Dat is jouw interpretatierecht. JK
Je hebt drie bundels gepubliceerd: ‘Stadskoorts’, ‘Spertijd’ en
nu ook ‘Intriges’. Welke
ontwikkeling heb je in je poëzie doorlopen? Voor ik je aan het woord
laat: ik heb wel eens het gevoel dat je je schaamt voor
‘Stadskoorts’. In gesprekken, in brieven heb je er afstand van
genomen. Je hebt ook een keer geschreven: ‘Stadskoorts’ moest
gewroken worden’. AH
‘Stadskoorts’ is een bundel waar ik nog volledig achter sta. Ik
schaam me er helemaal niet voor, want dan zou ik me namelijk schamen
voor degene die ik toen was, en dat kan natuurlijk nooit, want daarmee
ontken je een stuk van je eigen persoonlijkheid en ontwikkeling. Het is
wel zo, dat ik met ‘Stadskoorts’, als dichter in het diepe geworpen
werd, terwijl ik qua techniek en bezinning op wat de traditie van de poëzie
inhoudt eigenlijk pas toe was aan het kikkerbadje en daarom beschouw ik
m’n tweede bundel, ‘Spertijd’, als een daad van vendetta, ofwel… JK
Wraak. AH
Ja bloedwraak. Mede daarom zijn de omslagen van de bundels ook allemaal
rood…wit…en zwart JK
Ik vind het toch vrij barok, eerlijk gezegd, Albert. AH
Ik vind jouw vraagstelling barok. Jij stapelt je vragen steeds beter. JK
Maar die ontwikkeling, kun je daar nog iets meer over zeggen?
‘Spertijd’, ‘Intriges’? AH
Ja. ‘Stadskoorts’ was voor mij de volledige uitdrukking van de
volledige roes, van de volledige uitbarsting van gevoelens, zonder dus
te controleren. Sindsdien wantrouw ik elke ongecontroleerde emotie. JK
Maar waarom? Het is toch niet slecht uitgevallen? Het heeft toch een
bundel opgeleverd? AH
Een van mijn thema’s in mijn poëzie is het streven naar eenheid. Je
kunt geen eenheid bereiken door alleen maar emoties los te gooien. Het
moet door de ratio ondersteund worden. ‘Spertijd’ gaf zich al veel
meer rekenschap van vorm en techniek, mede om die ongecontroleerde
stroom in te dammen, om die te kanaliseren. JK
Beschouw je ‘Spertijd’ als je eerste volwassen bundel? AH
Ja, maar als je praat in termen van ‘een bundel is een grote liefde
–want dat is het voor mij- dan moet je ‘Stadskoorts’, m’n
debuut, beschouwen als een onvergetelijke jeugdliefde, met alle voor- en
nadelen. JK
‘Stadskoorts’ is herdrukt… AH
Nee. JK
Wil je ook niet laten herdrukken? AH
Er komt binnenkort een herdruk in een kleine oplage. JK
Vanuit het idee dat hij niet goed verkocht zou worden of…? AH
Nee, omdat ik weet, dat er een kleine kring geïnteresseerden voor
bestaat. JK
Omdat je ‘Spertijd’ als je eerste volwassen poëziebundel beschouwt,
zou ik graag met je willen praten over het gedicht ‘Magdeburg’, dat
er in staat. U weet het niet, maar ik zal het nu onthullen:u heeft
allemaal onder uw tafelkleedje twee gedichten liggen van Albert
Hagenaars: het gedicht ‘Magdeburg’ en het gedicht ‘Nachttocht’
uit de bundel ‘Intriges’. Het zou prettig voor u zijn om het gedicht
tevoorschijn te halen en mee te lezen, terwijl wij erover gaan praten,
want dan kunt u het volgen. Ik geef U even de tijd om het tafelkleedje
op te lichten. (applaus in de zaal). AH
Het idee is van Eric Wobma. JK
Ik
vraag Albert Hagenaars om het voor u één keer luid en duidelijk voor
te lezen. AH MAGDEBURG Grauwe
velden. Verboden land. Wankelend Een
herinnering splijt plots de reis, opent de bol, en
in een verwarrend beeld van sikkels,
Nog
opent het bevreesd gezicht op de ruit de mond JK
Het is al vaak gepubliceerd. Waardoor denk je dat dat komt? AH
Ik moet natuurlijk allereerst refereren aan de bekende proef van Von
Guericke, een Maagdenburgse burgemeester en natuurkundige, die als
eerste met de Maagdenburgse halve bollen de luchtpomp uitgevonden heeft.
Wat was het principe ervan? Hij wilde bewijzen hoe groot de druk van de
lucht op een bepaald oppervlak zou zijn en hij heeft daartoe twee halve
bollen van brons op elkaar gezet, met een ontsnappingmogelijkheid voor
de lucht die erin zat, de lucht er uit gezogen, zodat de bollen, die
gewoon los op elkaar zaten, tegen elkaar geperst werden door de
oppervlaktedruk aan de buitenkant. Daarna heeft hij laten zien, dat
zelfs vier paarden die bollen niet uit elkaar konden trekken. Wat vier
paarden niet kunnen, dat kan de dichter met een paar woorden, de kracht
van de taal. Dat is een systeem. JK
Maar, het meisje dat in dit gedicht eigenlijk ontsnapt uit de bol: staat
dat voor de dood? AH
Het gedicht ontsnapt uit de bol, niet het meisje. JK
Zoals je wilt. Maar staat het meisje symbool voor de dood? AH
Zij vertegenwoordigt een doodsaspect. Luchtledig is dood. Zonder lucht
kunnen wij niet leven. JK
Ja, precies! In regel 2: ‘dit landschap’. Dit landschap is het
gedicht, het landschap van het gedicht? AH
Dat landschap heeft meerdere betekenissen. Het is het landschap dat de
reiziger op weg naar Berlijn ziet, als hij uit de trein kijkt ter hoogte
van Magdeburg. Het heeft een metafysische lading voor mij. JK
Wat ik heel kenmerkend vind van dit gedicht voor jouw oeuvre, en dat is
ook de reden waarom ik denk dat het een kleine klassieker aan het worden
is, is de enorme spanning tussen inhoud en vorm in het gedicht. Ben je
dat met me eens? AH
Ja, dat is ook de bedoeling geweest bij het schrijven van dit gedicht,
om hierin programmatisch te laten zien… JK
Programmatisch? AH
Programmatisch! JK
Dat zeg je heel expliciet. AH
Ja, ik streef ernaar om vorm en inhoud allebei dezelfde waarde te geven,
dat zij beide in zo’n enorme spanning staan, dat er stilstand
ontstaat, die ook de lezer moet kunnen ondergaan. JK
Waarom streef je die stilstand na? Is die stilstand niet de dood. AH
Iedereen heeft nagedacht over de dood, maar wie pretendeert te kunnen
zeggen dat dood stilstand is? Je raakt nu een van de niet te
beantwoorden vragen, de mysteries van het leven. JK
Maar daar gaat jouw poëzie toch over? AH
Ja, maar mijn poëzie geeft niet alleen maar antwoorden. Mijn poëzie is
zeker ook bedoeld om vragen op te roepen. Ik vind het stellen van een
vraag zeker zo belangrijk, nee ik moet zeggen, belangrijker dan het
beantwoorden ervan. JK
Dat doet me goed. AH
Waarom? JK
Ik heb het gevoel dat je voor iedere vraag die jou gesteld wordt al
onmiddellijk tien antwoorden gereed hebt. AH
Maar de dichter is toch een tovenaar en daarbij kom ik even terug op een
uitspraak van Baudelaire, een van de dichters die mij beïnvloed hebben.
Hij heeft gezegd: Poëzie is ‘sorcellerie evocatoire’. Dat betekent:
tovenarij die oproept, waarmee hij wil zeggen: poëzie is geen
goochelarij, het uit de hoed trekken van een konijn. JK
Dat je er voor de voorstelling in gestopt hebt. AH
Misschien zitten er daar wel tien in, als ik jou zo hoor. Nee, poëzie
moet meer zijn dan het uitdelen van een aantal trucs, hoe goed of hoe
goedkoop ook. Ik denk dat je nog zo serieus bezig kunt zijn als
goochelaar…een goochelaar heeft alles volledig in de hand, letterlijk
een konijn. Voor een goochelaar is een konijn vaak al alles. Ik wil
verder kijken. Als ik poëzie bedrijf, als ik poëzie schrijf, dan is
het niet zo dat ik alles als een goochelaar van tevoren weet, of dat ik
alles expres laat mislukken zoals een Tommy Cooper. Dat is dan het mooie
voorbeeld: Tommy Cooper z’n mooiste truc was in feite zijn eigen dood
tijdens een optreden. Dat had hij niet verwacht, dat is tovenarij, dat
is poëzie! JK
Die spanning tussen inhoud en vorm, waar het je om te doen is: daarmee
thematiseer je in feite de poëzie. Heb je daarin een traditie waarop je
je baseert of die je achteraf kunt aanwijzen? AH
Alles wat je doet is al een keer gedaan. Wij mogen, wij moeten ons niet
voorstellen, dat wij iets doen dat nog nooit is gedaan. Dat betekent dat
je moet onderzoeken wat er allemaal al gedaan is, om daaraan te kunnen
toetsen. Om even terug te komen op de geloofskwestie, waar jij het juist
over had. Het christendom heeft ons een lineaire tijd aangeleerd,
middels de heilsleer; je komt in de hemel als je goed leeft, of in de
hel. Maar daar is de ontwikkeling ook gestopt. De meeste beschavingen
die wij vaak beschouwen als primitieve beschavingen, hebben een
cyclische structuur. Om te onderstrepen dat ik alles wat ik ervaar, wat
ik onderga, wil verenigen, zou ik moeten zeggen: ik probeer een
cyclische en een lineaire tijd te verenigen. Dan kan het niet anders dan
dat je uitkomt op een spiraal, nl. dat elke lijn de winding van die
spiraal is ( wijzend op de kandelaar die op de podiumtafel staat en die
de vorm heeft van een spiraal). Alles komt terug op een hoger niveau. JK
Even concreet: Wat is je traditie? AH
Mijn traditie is het streven naar een samenval van diverse poëtica’s.
Heel globaal gezegd zijn er eigenlijk twee grote poëtica’s. JK
Kun je misschien even voor de leek uitleggen wat een poëtica is? AH
Een poëtica is een poëziekaart. Zoals je een plattegrond hebt van de
stad, heb je ook een plattegrond van de poëzie. Daar zijn de formules,
de definities, de regels en alle vraagstellingen beschreven die… JK
En alle normen en waarden! AH
En alle normen en waarden, alles wat er bij komt kijken maar waarin
regelmaat te ontdekken is. Dat is een poëtica: de poëziebeschrijving. JK
Die twee poëtica’s waar je het over had? AH
Ja. Heel globaal gezegd, maar ik kan tientallen voorbeelden geven van
die tweedeling, zijn dat een romantische traditie en een klassieke
traditie, ofwel een traditie die de voorkeur geeft aan de gevoelens, het
irrationele, en een poëtica die zich geen buil wil vallen en alles wil
beredeneren en verklaren. JK
Maar kun je namen noemen? Daar is het me eigenlijk om te doen. AH
Ik heb één naam al genoemd. Baudelaire is voor mij van onschatbare
waarde geweest. JK
Een titel als ‘Intriges’ heeft voor mij heel veel te maken met
‘Les Fleurs du Mal’. Is dat correct, die associatie? AH
Ja, je kan ‘Les Fleurs de mal’ vertalen met ‘De Bloemen van Het
Boze’ en ‘Intriges’ heeft ook iets van boosheid, slechtheid in
zich. JK
Kwaadaardigheid. AH
Maar tegelijkertijd een groei, vitaliteit. JK
Zijn er nog andere namen van voorgangers die je zou kunnen en willen
noemen in verband met je eigen poëzie. AH
Als we toch met de Franse dichters bezig zijn, is Arthur Rimbaud
belangrijk voor me geweest, niet altijd, niet op alle punten, maar
voornamelijk omdat hij de voorstelling van inspiratie door de
romantische Franse dichters, nl. dat er een muze, liefst nog belichaamd
door een zeer schone dame ’s nachts aan je bed komt, met een
ganzenveer in haar hand en een inktpotje in de andere, is, opzij
geschoven heeft. Hij heeft gezegd: ‘Inspiratie moet je bevechten, dat
is de ruimte die je alleen maar kunt innemen door een tomeloze energie.
Inspiratie berust op inzet’. Daar sta ik volledig achter. JK
Ken je zijn gedicht ‘Le Bateau Ivre’? AH
Natuurlijk JK
Dat gedicht is een roes. AH
Dat ben ik niet met je eens, want het heeft een strakke vorm. JK
Ja, maar de inhoud is irrationeel. Het lijkt in ieder geval in een roes
geschreven te zijn. Je kunt het niet rationeel analyseren. Dat is toch
juist wat je afwijst? AH
Niet helemaal. Ik schrijf die roes van me af in zoverre ik die alleen
benut tijdens een van de eerste fasen van het ontstaansproces. Als ik
begin te schrijven, komt er alles uit wat erin zit, of wat ik oproep,
maar dat is een verzameling zaken –een ongeordend geheel- die niet
logisch met elkaar samenhangen. Het hoeft voor mij niet allemaal zo
duidelijk te zijn als één plus één is twee; er zijn nog meer
werkelijkheden… JK
Één plus één is één! AH
Ha, daar heb je het al! Voor jou is één plus één één, voor mij is
één plus één twee. JK
Ga door. AH
Waarmee ik maar wil zeggen, dat je verschillende werkelijkheden hebt,
als je hetzelfde ziet. JK
Je ervaart die roes, als ik dat maar even zo mag noemen, dus wel als
fase, als laten we zeggen startfase, maar niet als eindfase. AH
Klopt. JK
Je vindt die roes onontbeerlijk in het proces van het schrijven, maar
uiteindelijk moet er meer geordend worden, moet er meer mee gedaan
worden… AH
Als er voor mij maar een orde is waarvan ik zeg: nu heb ik enig idee
waar die roes vandaan komt, waar al die emoties op stoelen. JK
Ik zal tenslotte nog een aantal vragen over je nieuwe bundel willen
stellen. Je hebt al iets verteld over de titel van de bundel, over de
thematiek ervan. Kun je ook iets vertellen over de opbouw? AH
De opbouw van ‘Intriges’ berust op het indelen in vier cycli, elk
bestaande uit tien gedichten, elk een ander gezichtspunt op
vervreemding. JK
Die laatste cyclus, ‘Linguïsticum’, dat vind ik qua vorm én inhoud
toch wel een buitenbeentje in je oeuvre. Kun je iets vertellen over de
titel? Ik zal eerst vertellen wat voor associaties de titel van de
cyclus bij mij oproept: Linguisticum als een samenvatting van linguïstisch
en vacuüm, en Linguisticum is dus een grammaticaal vacuüm. AH
Ik had een andere mogelijkheid gezien: linguïsticum is analoog aan
lithicum. Lithicum betekent steentijd. In de steentijd vindt de mens
zijn oorsprong. Waar eindigt volgens mij de mens? In pure taal! Lingua
is taal. Linguïsticum is taaltijd. Dus, je kunt zeggen: de mens beweegt
zich, als geheel, in z’n geheel, tussen een steentijd en een taaltijd. JK
Kun je daaruit niet afleiden, dat de mens in de taal zijn oorsprong
vindt? AH
Zijn denken vindt gedeeltelijk z’n oorsprong in de taal. Maar er zijn
zoveel gebieden waarop de taal geen rol speelt. Ik denk alleen al aan
essentiële levensbehoeften als eten, drinken, seks, en ook aan
geboorte, dood. Daar komt taal niet aan te pas. Daar lig je in je eentje
dood te gaan. JK
De vorm van die gedichten in ‘Linguisticum’ is tamelijk los en zeker
voor Albert Hagenaars is dat opmerkelijk. Hij heeft het zelf al gezegd:
hij wil strak geordende gedichten schrijven. Dat is ook het geval in
‘Spertijd’ en ‘Intriges’. De inhoud van ‘Linguisticum’ heeft
naar mijn mening alleen betrekking op zichzelf. Dat is ook bijzonder
voor Albert Hagenaars, want veel gedichten van hem hebben weliswaar ook
betrekking op zichzelf, maar daarnaast nog op iets anders, of op andere
zaken. De beeldspraak en het woordgebruik van die gedichten zijn tot het
uiterste geminimaliseerd. Het zijn rudimentaire vormen. Hoe kom je ertoe
om zoiets opmerkelijks te
schrijven? AH
Ik geloof niet in zekerheden. Je kunt jezelf wel voor de gek houden door
in allerlei zaken te geloven, en ik denk dat het op zich best goed is om
te kunnen geloven in bepaalde zaken, maar iedereen calculeert in die
zekerheid altijd een bepaalde angst in, dat het toch maar een soort
vastklampen is aan een stukje hout in de wijde oceaan. Als je je daarvan
bewust bent, dan ga je er al gauw toe over om risico’s te nemen en ik
vind dat iets als poëzie, waarin zoveel op het spel staat, waarin
creativiteit –dat toch zeker een spel van risico’s is- dat daarin
zeker gepoogd moet worden om bepaalde zekerheden van vorm en dergelijke
aan de kant te zetten en je te storten in de wijde oceaan van de taal. JK
Is ‘Linguisticum’ voor jou een poging tot ontsnapping aan de
zekerheden die je had opgebouwd de afgelopen jaren? AH
Ja maar die poging heeft me niet verder geleid dan tot een hele hoge
gevangenismuur, geestelijk gezien. JK
Hoe dat zo? AH
Als je heel consequent bent en de taal wilt onderwerpen met al z’n
pure betekenissen aan jouw wil, is er maar één conclusie mogelijk en
dat is zwijgen. De taal heeft z’n beperktheden en het kan dan niet
anders zijn dan dat je, zodra je die beperktheden inziet en je wil
consequent blijven, je mond houdt. JK
Maar dat doe je toch niet? Integendeel zou ik zeggen. AH
Het houdt natuurlijk niet in dat elk risico, elke ontsnappingspoging
tegelijk het definitieve einde betekent. Het betekent het einde van een
fase in je ontwikkeling. We worden allemaal ouder. Dus, een fase sluit
je af. De fase is gesloten. Daar is iets al dan niet goed gegaan, in dat
stuk leven. En je begint opnieuw en dat is juist de uitdaging van het
leven, en ik kom telkens terug op het leven, omdat ik niet alleen over
de poëzie an sich wil spreken, want dat is te beperkt, het leven is
veel meer. Je moet opnieuw durven te beginnen, met alle moeilijkheden
van dien. JK
Dat ben ik met je eens, maar om nog even terug te komen tot de
vraagstelling: Kun je iets vertellen over de totstandkoming van ‘Linguisticum’?
Ik heb het gevoel, je hebt ook zelf gezegd: je schrijft je poëzie in
fases, je begint in een roesachtig stadium, er komen meer lagen over
heen, het wordt steeds gestructureerder. Is dat ook in
‘Linguisticum’ gebeurd? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Ik heb
het idee, dat het in één guts eruit gekomen is. AH Linguisticum is er inderdaad in één guts uit gekomen, zij het na een broeiperiode van een aantal jaren, hetgeen betekent, dat ik er geestelijk al die tijd mee bezig was, maar dat ik nog niet in staat was om dat te kunnen formuleren. Op het moment dat ik dat wel was, is het er ook in één keer uit gekomen. JK
Ik wil je graag confronteren met mijn mening over die cyclus en ik wil
graag dat je daar op reageert. Ik heb het hier opgeschreven: ‘Ik zelf
vind ‘Linguisticum’ te kaal en te veel op zichzelf betrokken. De poëzie
die alleen maar over taal en poëzie gaat, is dat niet het zwaktebod van
een dichter die door zijn onderwerpen heen is? AH
Maar ‘Linguisticum’ gaat niet alléén over taal en poëzie. JK
Waar gaat hij nog meer over? Hoe waardeer je zelf die cyclus binnen je
oeuvre? AH
Die kan ik niet, omdat ik subjectief betrokken ben, objectief
beschouwen. JK
Maar gevoelsmatig? AH
Ik wens die cyclus niet gevoelsmatig te beschouwen. Beschouwen houdt
trouwens al sowieso niets gevoelsmatigs in voor mij. Beschouwen houdt
altijd de ratio in. JK
Dan is één plus één inderdaad twee voor jou? AH
Ik denk voor de meeste mensen in deze zaal. JK
Maar de meeste mensen zijn dan ook schoolgegaan. AH
Ja. JK Ik zou tot slot van dit lang uitgevallen interview het gedicht ‘Nachttocht’ met je willen doornemen. Je hebt het twee keer voorgelezen en je vertelde zelf, dat het gedicht je dierbaar is. Mag ik het dan ook nog een keer voorlezen? Het staat op de achterkant van ‘Magdeburg’. NACHTTOCHT Dit
beschrijft, zuiver, het ontstaan Voorgangers
en volgelingen schuiven ineen in
het achterland, ademloos zag naderen; en
nam dan door het beeld van vertrek Na het voorlezen van dit gedicht werden er nog vragen gesteld door bezoekers van de presentatie. Die kwamen grotendeels overeen met de voorgaande vragen. |
|
![]() |