index
 

VOORLEESAVOND

Door: Jan Zandbergen

De vier zich noemende literaire tijdschriften Tristan, Adem, Noord en Spreek moeten zo snel mogelijk worden opgeheven. Twee dagen geleden had ik nog nooit van ze gehoord – nu wil ik al dat ze opgeheven worden! Je kunt minder bereiken in meer tijd, dat moet ik ze nageven. Tristan, Adem en Noord, maar vooral Spreek moeten opgeheven worden, omdat ze niet literair zijn, maar gewoon slecht – al is dat in de ogen van veel mensen hetzelfde – wat weer het gevolg is van het bestaan van bladen als Tristan, Adem, Noord en die vierde. Ik zal het maar gelijk vertellen; van mij hadden Tristan, Adem en die andere twee nog in lengte van dagen mogen doormodderen, als ze maar niet die avond hadden georganiseerd in de Warmoesstraat 139 in Amsterdam, die zogenaamd literair was. Die avond was helemaal niet literair, Tristan, Adem, Noord en Spreek. Die avond was stomvervelend, en niet zo’n beetje ook. Drie uur voorlezen is al bedenkelijk, maar drie uur voorlezen uit Tristan, Adem, Noord of Spreek is misdadig – laat staan uit alle vier op een avond.
Zaterdag 19 september zou die prachtige avond plaatsvinden. Hoe laat hadden ze niet op de uitnodiging gezet. Acht uur leek mij wel een mooie tijd. Tristan en zijn makkers dachten anders; om negen uur zou het beginnen. Anderhalf uur zou er voorgelezen worden, waarna een forumdiscussie zou plaatsvinden. Deelnemers: de vier hoofdredacteuren, aangevuld met de hoofdredacteuren van De Held en van Vinyl.
Tien minuten te laat begon de eerste voorlezer. Dit was er eentje van Tristan. ‘Tristan komt uit Nijmegen’, begon spreker, ‘maar daar kunnen ze ook niks aan doen.’ En hij was niet weg te meppen achter die microfoon. Een picknick met taartjes bij een mierennest, daar had het veel van. Je veegt er twee weg, er komen vijf bij.
De tweede spreker had inmiddels plaatsgenomen. Ook hij kwam uit Nijmegen. Hij stak somber een foto omhoog van een kantoorpand en sprak: ‘Dit is ons redactiepand, dat we gekraakt hebben. Het wordt met ontruiming bedreigd. Op die tafel daar’, en hij maakte een wijzend gebaar’, liggen lijsten waar je je naam op kunt zetten om te protesteren. Er zijn nog steeds mensen die dat niet gedaan hebben.’ Hij sprak op de toon van een kijkgeldcontroleur, die zojuist een zwartkijker betrapte op het wegmoffelen van een kleurentelevisie. En ook hij leek niet bereid zijn eenmaal veroverde positie achter de microfoon zonder slag of stoot op te geven. Pagina na pagina las hij voor. Af en toe loerde hij de zaal in om het effect van zijn woorden te meten. Waarschijnlijk was hij niet geheel zeker van de zaak, want na elke peiling mompelde hij: Ik sla nu een stukje over’, waarna hij zuchtend en mompelend op zoek ging naar een nieuw begin. Al die tijd werd hij gadegeslagen door een beleefd toeluisterend publiek.
Na drie uur waren er in de ruimte vijf mensen die niet hadden voorgelezen, of althans niet anderszins iets op het podium hadden gedaan. Een van de vijf was ik zelf. En juist toen ik overwoog de andere vier dood te schieten, was het voorlezen afgelopen.
Achteraf gereconstrueerd is het literaire bedrijf nog steeds voornamelijk een mannelijke aangelegenheid. Alleen de jongens lazen voor, de meisjes, veruit in de minderheid, beperkten zich tot het omhelzen van een spreker, als deze na vermoeidheidsverschijnselen werd afgevoerd. Allen waren jonger dan vijfentwintig jaar, op een spreker van Noord na, die qua uiterlijk iets weg had van Bert Schierbeek. Hij las drie gedichten voor. Het waren de enige drie gedichten die rijmden. Op zichzelf waren de gedichten niet echt goed, op deze avond vormden ze echter het absolute hoogtepunt. Adem had een meisje in de redactie. Ze las echter niet voor, maar kondigde de twee mensen aan waar kennelijk iedereen voor gekomen was.
De eerste was de mij onbekende Albert Hagenaars, van wie zo juist een boek was uitgegeven. Hij vertelde dit vrij nonchalant, maar het was eenieder duidelijk dat hij een niet meer af te nemen voorsprong op de rest had. Hij las waarschijnlijk om die reden ook het kortst voor en verliet na de laatste worden gesproken te hebben onmiddellijk het pand, bewonderend nagestaard door het merendeel der aanwezigen.
De andere was Joost Zwagerman, die weliswaar meerdere boeken op zijn naam heeft, maar van wie ik alleen een bijdrage over Het Post-Modernisme in de Haagse Post Gelezen heb; een bijdrage die bijna heel het nummer besloeg, en volgens velen, niet ten onrechte, beschouwd wordt als de slechtste HP van na de oorlog. Ook zijn bijdrage was er een in reeks van bloedeloze bespiegelingen omtrent het schrijfambacht zelf, iets wat typisch Post-Modern heet te zijn, zo verzekeren kenners mij (Lees in dit verband van G. Reve:’Liever geen kunst dan Marc Chagall!)
De forumdiscussie was zo mogelijk nog teleurstellender. De forumleider, iemand van de Amsterdamse boekhandel De Verloren Tijd ontpopte zich als een ware Judas Iscariot door in de discussie een aantal onderwerpen taboe te verklaren. Die bleken juist die vragen te zijn waar het op aan kwam. Niet gepraat mocht worden over de vraag waarop Tristan, Adam, Noord en Spreek zo slecht waren, en ook mocht niet gevraagd worden over het waarom van dat verbod. Maar de vertegenwoordigers van T…, A.., .N… en S hadden het drukker met hun walging uit te spreken over het feit dat er iemand van het blad Vinyl in hun midden was. Een blad dat niet alleen over popmuziek ging, maar ook in vier kleuren gedrukt werd, en gefinancierd werd door een uitgever. Zelden heb ik iemand - de jongen van Vinyl in dit geval - zo terecht zo arrogant kijken.

NRC-Handelsblad, 22 september 1987


index