![]() |
INTERVIEW OVER 'PALAWIJA' |
|
Door
Sonn Franken SF:
Wat maakt voor jou deze bundel uniek of bijzonder? AH: De drietaligheid en het feit dat er door veel mensen uit verschillende kunstdisciplines en met verschillende culturele achtergronden aan is gewerkt. Er is bovendien een plan om de teksten op gamelanmuziek te laten zetten en daar weer een cd van te maken. Dus we zijn nog lang niet klaar. SF:
Welke boodschap schuilt er in de bundel? AH: Als je er al een boodschap in wilt zien, want poëzie is voor mij een zelfstandige kunstvorm en geen maatschappelijk doorgeefluik, zou ik willen aandragen: culturen bestaan niet alleen harmonieus naast elkaar maar botsen ook, en hard. Begrip, gestoeld op kennis, veel kennis, en de bereidheid tot uitwisseling spelen een grote rol in het komen tot een waardevolle balans. SF:
Kun je je gevoelens beschrijven toen je de uitnodiging kreeg? AH: Het is voor dichters, die te maken hebben met beperkingen door taalverschillen, per definitie eervol om hun werk in een ander taalgebied gepubliceerd te zien. Ik ben echter niet uitgenodigd, het plan ontstond tijdens gesprekken met enkele bevriende kunstenaars. SF:
Steeds als ik jouw verbinding zie met Indonesië, komen de thema’s liefde en
kringloop leven en dood naar voren in de meest pure vorm. Hoe komt het dat de
combinatie met je tweede land, het land van je vrouw, in je bundels meer
eenvoudige pure emotie produceert dan bundels waarin het Indonesië-thema niet
zo duidelijk z’n invloed toont? AH: Is dat zo? Zelf zie ik dat niet maar de dichter is uiteraard niet de meest aangewezen persoon om eigen werk te duiden. Ik heb in ‘Palawija’ wel naar een grotere openheid gestreefd maar of daardoor emoties beter uitkomen, weet ik niet. Dat hangt voor een belangrijk deel van de interpretatie van de lezer af. Die is bij iedereen anders. SF:
Het lijkt wel of die omgeving, letterlijk je ‘state of mind’, je als het
ware naakt ofwel gestript op het poëziecanvas legt? AH: Treffend omschreven. Maar een kunstenaar moet zich nu eenmaal voor élk nieuw werk weerloos opstellen, zich helemaal leeg maken, zich opnieuw geven. Anders wordt het kunstjes herhalen. Dat proces kun je wel in woorden vangen als ‘naakt’ en ‘gestript’. SF:
In je gedichten waarin het thema Indonesië verweven zit, en zeker in deze
bundel, stel je jezelf heel ‘nederig’ op. Je betitelt jezelf als
‘onwetende’, als iemand die weliswaar die wereld gadeslaat, ja zelfs
vastlegt op papier, maareigenlijk weinig notie heeft van wat er gebeurt, laat
staan het waarom. Ik herken dat als ik met mensen praat die van een andere
cultuur afkomstig zijn. Of mensen met wie ik me moeilijk verstaanbaar kan maken
en wier achtergrond zo verschillend is van de mijne. Ik doe mijn best op te
nemen wat bedoelingen zijn, wat er in het hart en zeker in de tradities omgaat.
Maar zo’n staat van nederigheid, van het slechts op willen nemen van datgene
wat je niet begrijpt, kan er voor zorgen dat je slechts ‘vastlegt’. Waar
ligt de ruimte om je eigen emoties er in te brengen, en waar het vermogen om een
en ander kritisch te benaderen zodat hetgeen je schrijft niet slechts een slap
afgietsel wordt van wat jou verteld wordt? Dus waar passeer je de rol van
Beobachter en stap je in de wereld van deelname? AH: Die onwetende persoon
verwijst naar een jongeman die voor het eerst geconfronteerd wordt met een
totaal andere cultuur, een oosterse groepscultuur die bedreigend is voor zijn
westerse zelfbeleving. Je kunt geestelijk nooit werkelijk ontvangen, zonder iets
in te leveren, ook al worden kennis en begrip sterk uitgebreid. Die ruimte ligt
dus in het besef dat er een dergelijke balanswerking is. Het vermogen om een
ander kritisch te benaderen stoelt eveneens op dat besef. Op Java handel ik vaak
volkomen anders dan in eigen land maar weet ik toch wel steeds mezelf te
blijven. Het is dezelfde auto maar nu ineens met tien versnellingen. In Indonesië
rijd ik langzamer maar zie en onderga ik meer, wat net zo goed tot een beter
begrip voert. Als het tussen kennis en ervaring gaat, verkies ik het laatste.
Maar kennis kan niet zonder ervaring en ervaring niet zonder kennis. SF:
Je beschrijft het leven vanuit de diepste bodem van het leven en haar tradities.
Natuurlijke cirkels (oogsten, seizoenen, cyclus geboorte-dood) en natuurlijke
krachten (vulkanen, de aarde) bepalen de kaders en de tradities omtrent de
invulling. Allemaal basiswaarden. Daarentegen ook een veilig onderwerp. Echter,
Indonesië is een van de grootste landen ter wereld, zeker qua bevolking, en
daarmee een valkuil aan tegenstellingen. Armoede en simpelheid (struggle for
life) in het binnenland, verwestersing in de grote steden, tegenstellingen in
geloof, tot extremisme aan toe. Het gevaar van de bedreiging van de natuur, en
dus expliciet de invulling van het door jou ‘geadoreerde’ simpele
plattelandsleven. Blijft die simpele levensstijl zoals door jou beschreven, of
schuift het deels op richting verwestersing of een moderner leven. Dit alles
vind ik niet terug, is dat bewust? En waarom dan? AH: Ik adoreer het platteland niet, daarvoor zijn er teveel problemen en misstanden. Maar de grote steden (en ik bedoel steden van een formaat dat wij in Nederland niet hebben, alleen al ons middelgrote Yogya telt drie miljoen inwoners in het ‘Ballungsgebiet’) zijn op veel plaatsen onleefbaar. De luchtvervuiling, de ontoereikende infrastructuur, de vrijwel ongebreidelde bevolkingsaanwas maken de steden tot een vagevuur. Op het kleine Java komen er jaarlijks twee miljoen mensen bij. Daar kan de economische groei van elk jaar zo’n 6% niet tegenop. Daarom wissel ik dessa en stad tijdens m’n verblijf af: Ik heb rust om te werken en een overweldigend mooie natuur maar nauwelijks faciliteiten in en rond het dorp. En in de stad, 20 km noordelijker, zijn er mogelijkheden te over maar met stank en lawaai, een werkelijk ziedende drukte. Het is een fascinerend contrast. Het denken van de plattelandsbevolking wordt cultureel niet zozeer veranderd door de verwestersing. Eerder is er een conflict tussen traditie en eigen modernisering. De wortels reiken diep. Moslims en christenen bijvoorbeeld worden op Java nog steeds door boeddhistische, hindoeïstische en zelfs animistische bronnen gevoed, vooral op het platteland. Ik kan me door werkelijk alles inspireren. Er zitten in ‘Palawija’ echter genoeg conflicten, maar van een andere aard dan die we daar zien. Deze conflicten, meer psychisch en cultureel van aard, hebben geen milieuproblematiek bijvoorbeeld nodig om dramatischer of echter over te komen. SF:
Kunnen we nog toekomstig werk verwachten dat wel op die problemen ingaat? Want
dit alles moet toch een bedreiging betekenen voor het door jou geschetste
(ideale) leven? AH: Ik ben, ondanks m’n grote bewondering voor de flexibiliteit van de inwoners, pessimistisch gestemd over de maatschappelijke en politieke toekomst van Indonesië, vooral door de snelle bevolkingsgroei. Als dichter stel ik me echter thematisch op, zoek ik naar verbindingen ongeacht de tijd of de tijden. Bepaalde sociale of politieke feiten gebruik ik hoogstens als voorbeeld of metafoor. Een dichter moet op de eerste plaats de mogelijkheden van de taal exploreren. Dat is zijn taak, zijn werk. Anders zou hij in een gemeenteraad of vrijwilligersorganisatie moeten stappen, militair worden of zakenman. Een dichter moet met poëzie komen, zoals een timmerman met een tafel, een goed product dus. Poëzie, en ik heb het nu niet over rijmpjes die bol staan van beschrijvingen van gevoelens, heeft voor de meeste mensen geen enkele waarde. Toch hebben juist woorden revoluties en bloedbaden en hoogstaande culturen voortgebracht. Echt goede gedichten blijven overeind, duizenden jaren lang. Eén goed gedicht kan een manifest weerstaan. Niet voor niets staat in het belangrijkste boek van onze eigen cultuur: “In den beginne was het Woord!” In de Bijbel staat sowieso heel wat poëzie. SF:
Wat vindt je vrouw van deze bundel? AH: Zij is er op trots op dat
ik zowel haar geboortedorp als de stad waar ze opgroeide en studeerde een rol
laat spelen in ‘Palawija’, dat overigens deels een voorpublicatie is van de
veel grotere bundel ‘Bloedkrans’ die over enkele maanden bij uitgeverij In
de Knipscheer verschijnt. SF:
Wat vindt jouw vrouw van jouw antwoorden op deze vragen? AH: Dat kun je beter aan haar vragen. SF:
Hoe ziet jouw vrouw jouw emotie in de bundel? En hoe zou ze jouw ‘groei’
omschrijven? AH: Siti weet dat m’n taalspel zich niet op de eerste plaats op emoties richt. Poëzie moet m.i. niet over emoties gaan maar in en met de taal gewaarwordingen oproepen die tot beter of nieuw inzicht leiden. En ik bedoel inzicht op alle mogelijke manieren. Ik geloof dat zij gelooft dat zij mijn groei bepaalt terwijl zij in mij groeit en omgekeerd. En dit bedoel ik ook als poëzie! SF:
Ik dank je voor dit gesprek. Geplaatst:
26 februari 2011 |
![]() |