![]() |
TAAL MOET STROMEN, DWARS DOOR STELLIGHEDEN HEEN |
|
|
Daam
Noppe in gesprek met Albert Hagenaars. Foto’s:
Yannick Vandenjanckenbergh. Na
het verlaten van het station van Bergen-op-Zoom, geloof ik even nog in eigen land te zijn. De
lokale Stationsstraat
lijkt alleszins op een
Antwerpse straat, eentje op het Zuid
om precies te zijn.
De huizen, gebouwd in de neo-classistische stijl van 150 jaar geleden,
blinken me met hun gelakte pleistergevels tegemoet. Ik moet even denken
aan ‘Geboortestad’, een van de gedichten van Albert Hagenaars, die
ik vandaag naar aanleiding van het winnen van de Sakko-prijs een
interview wil afnemen. Hij heeft het daarin over ‘beklemmend
witte straten, die stijgen / en dalen en zich vervlechten met die van
alle / andere steden waar ik me ooit, als van mezelf, van haar trachtte
te ontdoen’. DN
Op uw website staat aangegeven, dat uw belangrijkste
thema's worden bepaald door reizen, vervreemding, interculturele
overdracht en de liefde. Daar wil ik het
over hebben maar dan vanaf het begin. Nu ik u hier bezoek, ligt het voor
de hand te vragen naar de relatie tussen uw wortels en uw literaire
ontwikkeling. Hoe zou u die willen omschrijven ? AH Ik ben niet
geboren in Bergen op Zoom maar in een buurtschap, Noordgeest, die
vroeger enkele kilometers door velden en verwilderde boomgaarden van de stad
gescheiden was. Voor een kind van vier, vijf jaar dat een paar keer per
dag op en neer moest lopen was dat een grote afstand. Ik liep vaak niet
direct naar school maar vond het
fijn om in m'n eentje in die oude
boomgaarden rond te dwalen, waar het hoog opgeschoten onkruid een aparte
wereld van maakte. Ook zwierf ik graag door de oude polders langs de
Schelde die toen nog een meters hoog verschil tussen eb en vloed kende. Zowel in m'n romans als m'n
gedichten komen deze ruimtelijke elementen terug. M’n eerste roman
heet zelfs ‘Dood Tij’, de Oosterschelde speelt er een bepalende rol
in. Dus ja, mijn afkomst komt ruimschoots aan bod in m’n werk. Dat zag
ik achteraf overigens beter dan tijdens het schrijven. Ik ben blij, dat
ik in m'n jeugd die geweldige ruimte heb ervaren.
Ik zou niet op een plaats willen
wonen zonder water. Langs Dempet, de geboorteplaats van Siti op Java,
stroomt de rivier de Opak en niet veel verder is de Indische Oceaan. We
brengen daar, hoewel de branding te gevaarlijk is om te zwemmen, veel
tijd aan zee door. Ik kan er heel goed schrijven, in de schaduw van een
favoriete rots. Ik neem m’n pda altijd mee. LITTEKENS
DN
Is het niet vreemd dat iemand die zoveel rondreist toch nog in
zijn geboortestreek woont? AH
Wat is daar vreemd aan? Ik voel me graag verbonden, waar dan ook,
met m’n wortels. M’n werk krijgt weliswaar steeds meer wikkels maar
de kern ligt hier. Los daarvan vind ik het een fijne plaats om te zijn,
redelijk centraal in het Nederlandse taalgebied. Bovendien heb ik binnen
een straal van een paar honderd meter goede boekwinkels, twee theaters,
een bioscoop, tal van restaurants en cafés, een museum en galeries, een
bibliotheek. Er is veel natuur in de buurt en er zijn toch grote steden
vlakbij, de as Brussel-Rotterdam, en uw Antwerpen natuurlijk waar we ook
om de haverklap zitten. Vanuit ons zolderraam zien we de kranen van de
haven, zo dichtbij is het zelfs. DN U
beschrijft die kranen, herinner ik me, in uw debuutroman. U gebruikt in uw oudere werk nogal eens symbolen en gebruiken van de
katholieke kerk. Ik noem als voorbeeld de slotstrofe van 'Projectie',
het eerste gedicht uit 'Intriges'. Ik citeer: Heide tot aan de bosrand
in hevige bloei. / Klokken katholiek dreigend in de verte. / Haar in het
zand gesmoorde kreet. Het bloed. AH Zoiets is
haast onvermijdelijk. De indrukken die een nieuwsgierig kind
in zich opzuigt, komen steeds weer terug, zeker als je die jaren en
invloeden later bewust onderzoekt. Ik zat m’n hele jeugd op katholieke scholen, de
kleuterschool heette Sancta Maria, de lagere school, alleen voor jongens
uiteraard, was genoemd naar Sint-Aloysius,
en mijn middelbare school was het Mollerlyceum,
genoemd naar een van de voorvechters van de katholieke
emancipatie.
Ik zat met m'n vriendjes in het kerkkoor van de lagere school, die vastgebouwd was
aan de parochiekerk, de Heilige Martelaren
van Gorkum. Als leerlingen van de
hogere klassen stonden
we daar, in alle vroegte, in het halfduister, op het koor in het Latijn
te zingen. Dat was een geheimzinnige taal die goed bij deze gewijde sfeer paste. Ik droomde
vaak weg bij de bonte voorstellingen die je overal in
het gebouw zag, taferelen uit de Bijbel. Prachtig. Nou, dan wordt je
fantasie natuurlijk wel gekneed. We kregen les van broeders met namen
als Willibrord, Bartholomeus, Pius, onderwijzers
in lange zwarte jurken, die het midden hielden tussen
mannen en vrouwen en spannende verhalen over heiligen, engelen, profeten
en de duivel vertelden, wezens dus die ook tot een andere
dimensie behoorden. We kregen goed les, kennis
was nog belangrijk, en die kerels hadden geen gezin en dus veel tijd voor ons. Op zaterdagochtend
gaven ze Frans, voor de leerlingen die dat wilden. Ik zat daar bij,
vanaf m’n negende
schat ik. Die tijden zijn momenteel
belangrijker voor me dan pakweg tien, twintig jaar geleden. Hoe vertrouwd ook in
de herinnering, ze komen nu wel
steeds vreemder op me over. Hoewel ik me op m’n veertiende,
vijftiende van dat rudimentaire geloof
ontdeed en later heel andere geestelijke krachten ontdekte, zitten al
die beelden en ervaringen dus wel voorgoed in me. En voor nu, allez,
ik ben een roomsch-atheïstische taalpriester, getrouwd met een moslimvrouw die
opgevoed is door een Boeddhistische opa en ook nog allerlei animistische
elementen waarde toekent! GEEF
ONS VREDE
DN
Bent u niet bang gedateerd over te komen door op verschillende
manieren naar die roomse wereld van uw jeugd te verwijzen, die immers
voor steeds meer lezers een onwerkelijk domein is geworden, iets van hun
ouders en grootouders, iets wat dus kort gezegd niet langer actueel is. AH Het is een
denkfout te veronderstellen dat geloof,
in dit geval het roomse in al haar attributen, gedateerd zou zijn. Het is hoogst actueel, en dat zal het
nog lang blijven.
Kijk maar naar de politieke aardverschuivingen door de religieus gemotiveerde aanslagen van deze jonge eeuw.
Bovendien, de rooms-katholieke kerk mag dan als instituut wel veel aan
belang en macht hebben verloren in ons Nederlandje, in uw land is dat
proces van afkalving lang zo ver nog niet
en
nabije landen als Polen, Italië en Ierland hebben nog steeds een
duidelijk rooms profiel. Deze religie
is een heirbaan naar het Romeinse rijk, een beschaving die nog steeds
doorwerkt, het eerste politieke concept dat Europa grotendeels verenigde
en lange periodes van vrede opleverde, een voorloper van de Unie dus. Deze
kerk tenslotte vertegenwoordigt, of we het leuk vinden of niet,
officieel nog steeds de grootste geloofsgroep van de wereld. Niet
actueel, kom op! TD
U begrijpt me niet of u wilt me niet begrijpen. De volgende vraag
dan. Hoe bent u in aanraking gekomen met literatuur in het algemeen en
poëzie in het bijzonder? AH Het leren
lezen was een openbaringsproces, dat ik heel bewust ervaren heb. Zodra
ik enigszins kon lezen, verslond ik alles waar maar woorden op stonden.
Allereerst ging het bibliotheekje van de klas eraan, de tijdschriften
thuis, ik herinner me het blad Panorama, en al snel werd ik een trouwe
bezoeker van de bibliotheek, die toen nog in de stadspoort hier om de
hoek was gevestigd. M’n ouders lazen veel en graag en ook hun boeken
waren niet veilig voor me, ook al vonden ze het niet goed dat ik
bepaalde boeken van de planken pakte. Soms zat daar een literair boek
bij maar ik kon als klein ‘kulleke’
zoals we hier zeggen uiteraard geen verschil maken tussen lectuur en literatuur. Ik
onderscheidde wel rechtlijnige vertellingen van de geheimzinnige
werelden in andere uitgaven maar tot die laatste soort behoorden net zo
goed stripboeken zoals Suske en Wiske, u herinnert zich misschien die
afwisselend blauwe en bruine pagina’s nog, De Rode Ridder en Kuifje,
als ‘Schuld en Boete’, waar ik niet
veel van begreep. Daarnaast was ik gevoelig voor de kracht en magie
van de verhalen die de broeders en de
kapelaan ons
op school lieten lezen. Er staan heel wat wonderen in de beide
testamenten. Dat is een uitstekende voorbereiding op de literatuur, die
tenslotte ook voor wonderen moet zorgen. Ik weet nog goed hoe ik als
vijftienjarige de
rillingen kreeg van bepaalde gedichten van Marsman, ‘Heerser’ en
‘Vlam’ bijvoorbeeld of zijn
bundel ‘Tempel en Kruis’ en met name de afdeling ‘De boot van
Dionysos’
en o ja, ik zie een van de leraren nog ‘Alpenjagerslied’ van Van Ostaijen voorlezen en uitbeelden. Dat waren echt
bepalende ervaringen, ook al was het voor die docent misschien gewoon
gekheid. Ik was er eerder in geïnteresseerd gedichten te schrijven dan
verhalen, laat staan een roman. Die behoefte kwam pas laat, rond m’n
25e denk ik. Maar m’n eerste gedicht, een keurig rijmend
sonnet, over de liefde natuurlijk, schreef ik op m’n vijftiende.
M'n belangstelling voor literatuur kreeg een injectie toen ik voor elk
van de vier examentalen twintig literaire boeken moest lezen plus voor
Nederlands een thematisch werkstuk maken. Die scriptie ging over A.M. De
Jong, een geweldige verteller van de oude stempel die hier overigens nog
een tijd in de gemeenteraad zat en als socialist oppositie voerde. Ik
was meen ik de enige leerling in de klas die werkelijk ál die boeken
las. Voor Frans zaten daar op advies van de leraar gedichtenbundels bij,
van o.a. Prévert. Ik geef misschien wel vanaf toen de voorkeur aan poëzie
omdat je goede gedichten kunt blijven lezen. Romans lees ik meestal maar
één keer. DN
Die stripboeken, Van Ostaijen, dat is nogal wat Vlaamse invloed!
Heeft dat te maken met het feit dat u aan de Belgische grens bent
opgegroeid. AH Deels wel,
zeker. Het toenmalige lokale dagblad, Brabants Nieuwsblad, bracht in elk
geval Nero, maar ook andere Vlaamse strips. Die
zienswijze en humor krijg je dan toch dagelijks mee. De
grotere steden waar we ons op richtten,
waren niet Breda en Rotterdam, al kwamen we daar ook wel, nee dat
waren Brussel en vooral Antwerpen. Zeker in m’n puberteit zat ik daar
vaak. Schoolexcursies gingen daar vaker naar toe dan naar plaatsen boven
de rivieren. Je kon hier op het station in de donkerrode Belgische
bussen, mooie kleur was dat trouwens, naar Antwerpen stappen. TD
Is die vroege zuidelijke gerichtheid van invloed geweest op uw
werk? Ik las ergens dat uw gedichten nogal eens barok, zelfs wollig
gevonden worden en dat wordt dan al gauw verbonden met België. AH Dat
moet u in een vraaggesprek gelezen hebben dat Jan Kostwinder met me had.
Het
heeft vermoedelijk met de grote nadruk op beeldspraak
en contrasten te maken, die ik in m’n eerste bundels liet zien. Maar het is relatief, het
lijkt alleen zo als je die verzen afzet tegen de karige beeldspraak en
het realistische perspectief van de Noord-Nederlandse poëzie die in de
jaren zeventig populair waren. Ik moest daar instinctief niet
veel van hebben en als ik erover
nadacht al helemaal niet. Ik houd anderzijds niet van de pronk en praal
van de Barok. DN
Speelden uw ouders een stimulerende rol in die vroege jaren? U
heeft regelmatig over hen geschreven, zowel direct als indirect. De
moeder van hoofdpersoon André Moersteekers, die naam is opvallend
symbolisch, speelt zelfs een rol in de catharsis van 'Dood Tij'. AH
Mijn ouders stimuleerden me niet bewust creatief, eerder
toevallig. Feit is wel dat boeken thuis belangrijk waren, maar niet
literatuur op zich. M’n pa luisterde vaak naar operamuziek, zijn
lievelingszangers waren Enrico Caruso en Benjamin Gigli. Naar de eerste
noemde hij me dikwijls Rico. Zulke voorkeuren verwacht je niet bij een
fabrieksarbeider. Hij vertelde me dat hij vroeger, als kind, met zijn
muzikale smaak gepest was. Mijn moeder, een middenstandersdochter,
vertelde me over Van Gogh en Rembrandt toen ik nog maar zeven, acht was
en nam me mee naar exposities. De eerste waren in Galerie Etcetera,
gevestigd op een verdieping in een krakkemikkig pand in de Molstraat.
Daar was traditionele, goede kunst te zien, van Kees Verwey, Mari
Andriessen, Jan Sluijters en dergelijke. M’n ouders stimuleerden me
zeker om te leren en verschaften daarvoor de voorwaarden. Thuis heerste
harmonie al was m’n vader meestal zwijgzaam en m’n moeder eerder
druk. Maar m’n vader had op school prijzen gewonnen voor verhalen of
opstellen en kon prachtig vertellen, humoristisch ook. Ze vonden het
leuk dat ik vaak zat te tekenen. M’n gedichten hield ik jarenlang voor
mezelf maar de vroege tekeningen en schilderingen liet ik graag zien. DN
Welke andere invloeden waren er toen nog, behalve de broeders op
de lagere school, de leraren van de middelbare school en dus ook uw
ouders? AH
De feesten en festivals in de stad zoals carnaval, hier
vastenavend genoemd, de Maria-ommegang, waar ik in meeliep en andere
feesten met massale verkleedpartijen en theater. Verder de destijds
verkrotte binnenstad met haar vele leegstaande panden en indringende
sfeer van vergankelijkheid en rotting. Ook de ontmoeting later met
plaatselijke dichters zoals Bert Bevers en Frans Mink, die Poëzie-uitgeverij
WEL in 1973 hadden opgericht en voor literaire gebeurtenissen zorgden,
hoe beperkt nog ook. Inmiddels zijn hier drie in poëzie
gespecialiseerde uitgeverijen. DN
Tot zover voor de oudste achtergronden. Wanneer vloog u uit?
Wanneer werd het reizen belangrijk? AH
Vrij vroeg. Op m’n 15e en 16e maakte ik
met vrienden per trein een zogenaamde Tienertoer door Nederland. We
bereikten plaatsen als Groningen en Maastricht. In deze laatste stad
voelde ik me meteen thuis, ik kom er elk jaar nog steeds drie, vier
keer. We overnachtten in sleep-ins maar wegens geldgebrek ook in parken
zoals het Vondelpark toen dat nog mocht, en op schoolpleinen. Vanaf toen
had ik de smaak te pakken, lag de wereld open. Ik trok liftend door
Europa, vooral naar het zuiden. Die eerste reiservaringen waren
essentieel. Ik zou het moeilijk vinden als ik aan één plaats gebonden
was, niet weg kon. Al dat gereis is een bepalende stimulans voor m’n
schrijverij geworden. Veel van wat ik onderweg meemaak, vindt een plaats
in m’n boeken. ‘Butijn, het boze oog' en de bundel ‘Tropendrift’
spelen zich al grotendeels in Indonesië af, lang voordat ik er dankzij
Siti een tweede thuis vond. BOROBUDUR
DN
En het reizen riep natuurlijk ook het thema van vervreemding op? AH
Klopt. Reizen is lang niet altijd leuk of avontuurlijk. Er wordt
vaak beweerd dat reizen verrijkt maar ik heb ervaren dat het ook
langdurig kan afstompen, een hoop ergernis oproepen. Vaak gaat er van
alles mis, word je afhankelijk van minder prettige lui, verwens je je
eigen stommiteiten ook. Maar terugkijkend had ik bijna niks willen
missen. Het is natuurlijk een uitdaging dat je soms volledig op jezelf
wordt teruggeworpen en het meeste wat je in je eigen cultuur hebt
geleerd niet meer geldt. Zo leer je jezelf sneller kennen. Je merkt dat
je van buitenaf naar je eigen taal en gedrag kunt kijken. Niet alles is
daarna, eenmaal thuis, nog vanzelfsprekend. Dat inzicht is kunstmest
voor literaire ambities. Maar vervreemding heb ik veel eerder leren
kennen, het is er feitelijk altijd geweest. Dat kan ook niet anders als
je onderzoekend van aard bent en ook je instinct serieus neemt. DN
Welke plaatsen zijn tot nu toe het meest bepalend geweest? AH
Niet per se de verste bestemmingen, zoals wel eens gedacht wordt.
In Frankrijk, nog geen anderhalf uur van hier, voel ik me heel wat meer
vertrouwd dan op het hier vlakbij gelegen maar buitenlands aandoende
eiland Tholen. Het heeft in sterke mate te maken met mentale ruimte. Ik
voel me niet prettig in weinig tolerante, weinig flexibele, corrigerende
gemeenschappen. Maar sociale controle heeft goede kanten. Dat zijn we in
Nederland kwijtgeraakt. Amerika was het eerste land dat ik buiten Europa
bezocht. Het land kwam aanvankelijk in grote delen zo leeg en eentonig
over, en verreweg de meeste steden, met uitzondering van plaatsen als
San Francisco en New Orleans, waren zo saai dat ik Den Haag, dat ik
altijd een stijf, onaantrekkelijk oord had gevonden, als exotisch
onderging toen ik daar na terugkomst logeerde. Ik leerde ervan wat het
betekent buiten de Europese perimeters te kijken. Elk landschap, elke
stad moet je op z’n eigen merites beoordelen, d.w.z niet uitgaan van
je eigen voor- en afkeuren, anders beperk je de mogelijkheden door te
dringen in iets wat wezenlijk anders is. Soms ging ik daarin zo ver, dat
ik dacht teveel van mezelf te verliezen. Tegenwoordig, de wereld raakt
steeds meer op drift, geloof ik dat steeds meer mensen een meervoudige
identiteit hebben. In de discussie na de opmerking van Maxima, of die
van haar tekstschrijver natuurlijk, dat er niet één Nederlandse
cultuur is, ontstond tumult maar ik was het er helemaal mee eens, punt
voor punt. Vorig jaar was dat, tijdens haar presentatie
van het WRR-rapport Identificatie
met Nederland. Ze verwees erin naar de zogenaamde functionele
identiteit, die dichters en poëzielezers natuurlijk ook kennen, en naar
uitspraken van schoonvader Claus die verschillende loyaliteiten zei te
hebben. En die hebben we toch allemaal, op verschillende niveaus? Maxima
zei toen ook nog zoiets als dat Nederland geen Artis is, maar dat juist
verscheidenheid kracht geeft. Dat kan ik ook zo makkelijk onderschrijven
omdat ik veel tijd in Frankrijk doorbracht en 27 jaar lang Nederlandse
les aan buitenlanders gaf, bijna elke dag enkele uren op die manier
midden in de wereld zat. Ik heb studenten les gegeven uit meer dan
honderd landen, veelal in gemengde groepen. Een droomjob was dat. MÄRCHENWALD, ALTENBERG Voor
Annegret Nitzling
In
huisjes uit de jaren dertig tussen hoge wortels
DN
Die beladen onderwerpen claimen al een interview op zich. Maar ik
wil niet afdwalen. Alle thema's zijn min of meer aan bod gekomen behalve
de liefde. Waarom ziet u dit als het centrale thema ? AH
Simpelweg omdat het de energie verschaft alle andere thema's
gestalte te geven. Liefde is meervoudig, ze is zowel een geestelijke als
een fysieke kracht. De gerichtheid die ze in ons instelt varieert
bovendien van natuur tot cultuur, van familie tot de geliefde. Ze
bespeelt onze zintuiglijke waarneming en leert ons wat bezit is,
tijdelijk bezit dan wel, en de angst voor verlies dus, inclusief die
voor het verlies van het leven. De liefde doet ons ontvlammen en vrezen.
Zij schenkt ons geloof en wanhoop. Als de zon ten grondslag ligt aan het
leven, in dat opzicht hadden de Inca's het enig waarlijke geloof, dan is
de liefde onze innerlijke zon, voor mij gelijk te stellen aan de heilige
geest van mijn kinderjaren. Voor mij stijgt het thema liefde dus ver uit
boven de relatie van twee minnaars. DN
Toch heeft u over juist deze laatste verschijningsvorm veel
geschreven en u heeft daarbij ondubbelzinnig de seksualiteit benadrukt.
Dat komt niet overeen met wat u nu zegt. AH
Dat is zo. Dit heeft veel te maken met het subthema
vruchtbaarheid, dat als een rode draad door mijn werk gaat, en dat weer
met het belang dat ik aan het fenomeen van de cyclische tijd toeken. Als
u goed leest, ziet u dat de seksuele beeldspraak meestal juist wel
dubbelzinnig is. Maar toegegeven, in m'n eerste bundels speelt de
seksualiteit niet altijd een dienende rol. Ik stopte eigenlijk
verleiders in m’n teksten, vergelijkbaar met wat de reclamemakers
doen. En daarnaast, en dat klinkt natuurlijk evenmin verheven, wilde ik
soms ook uiting geven aan de hoogte- en dieptepunten van m’n eigen
liefdeservaringen, aan samenval en vervreemding, aan opoffering en
strijd, begin en eind van een levensfase ook.
DN
Botsen de verschillende thema’s nooit? Ik kan me voorstellen
dat u niet of nauwelijks schrijft wanneer u reist en omgekeerd. En om te
kunnen reizen is extra geld nodig. U heeft niet bepaald beststellers
geschreven, u zult dus nog ander werk verrichten. Hoe verhouden kortom
uw diverse bezigheden zich? AH
Het vinden en vasthouden van een geschikte balans is een opgave.
Ik heb wel eens financieel goede maanden, waarin ik niet hoef te werken
maar ja, m’n boeken leveren inderdaad niet genoeg op om van te leven,
laat staan te reizen. En aan schnabbelen heb ik nu eenmaal de pest. Toen
ik pas publiceerde wilde ik veel optreden, literaire beurzen en
festivals bezoeken. Ik trad toen ook veel op, nu doe ik dat nog maar
zelden, alleen als ik er echt zin in heb. DN Onlangs vertelde u interviewer Wim van Til dat u nu vooral spirituele gedichten wil schrijven. Wat bedoelt u daarmee en beschouwt u de liefde ook nu nog als uw belangrijkste thema! AH
Die zaken vallen eigenlijk niet te scheiden. Juist de liefde
verbindt alles, maar nogmaals, de liefde zo breed mogelijk gezien. Je
kunt het ook bezieling noemen. De liefde heeft dus voor mij niets of
niet veel te maken met de ideeën van de flowerpower waarmee ik
opgroeide, of de nasleep van dat naïeve geloof in vooral de goedheid
van de mens. DN
Liefde, vervreemding, ik zie daar ook een tegenstrijdigheid. Je
zou in plaats van vervreemding dan toch eerder vertrouwen, intimiteit
verwachten. AH
Die twee hebben inderdaad een merkwaardige relatie. Elk begrip
roept tegenkrachten op. Licht roept donker op, mannelijk vrouwelijk,
vertrouwd vreemd... En dat is maar goed ook. De wereld, onze
werkelijkheidsbeleving, laat zich echter niet alleen dualistisch
indelen. Toch is de tweedeling met haar contrastwerking wel een van de
krachtigste criteria, buitengewoon geschikt voor een exemplarische
aanpak. Daarom ook zit mijn werk vol tegenstellingen. Elk begrip wordt
scherper omlijnd door het af te zetten tegen het tegendeel. Poëzie
heeft per definitie te maken met het bereiken, nee het binnentrekken van
vreemde werelden, het onbekende dat bekend moet worden maar dat geheel
nooit kan zijn. Je kunt daarom ook zeggen dat ik transcendente poëzie
wil schrijven. DN
Ziet u verwantschap met andere dichters in ons taalgebied? AH
Nee, nauwelijks en voor zover die er al geweest is, steeds
minder. Ik beschouw de 19e-eeuwse Franse poëzie als een literair
hoogtepunt en blijf daarmee bezig, op dit moment met De Nerval. Bij de
FNAC in Valenciennes kocht ik pas zijn biografie, ‘L’Inconsole’,
geschreven door Corinne Bayle. Buitengewoon boeiend. En ik vind de
Nederlandse poëzie van de 20e eeuw rijk. Als recensent van Biblion en
de Nederlandse Bibliotheek Dienst volg ik de nieuwe poëzie op de voet.
In het algemeen lees ik liever Vlaamse dan Noord-Nederlandse gedichten,
dat heeft te maken met m’n hang naar het zuiden maar dat zal in mijn
perceptie ongetwijfeld aangedikt worden. VOLTOOIING
DN
Wie zijn uw helden? Voor wie heeft u een boontje, vrij vertaald,
over wie wilt u zwijmelen? AH
Helden is een te groot woord maar ik heb bewondering voor een
aantal klassieken zoals Dante, Baudelaire dus, Eliot, de Rilke van de
‘Neue Gedichte’, de rijpe Faverey, en ook dichters van mijn
generatie of iets ouder, ik noem voor de vuist weg Wilfried Adams en
Leopold van den Brande. Momenteel ben ik geïntrigeerd door Jacques
Roubaud, door diens ‘Quelque chose noir’ vooral. Ik ga ervan uit dat
m’n belangstelling voor dit werk blijft. Hoe ouder je wordt, hoe
gerichter en meer onderbouwd je smaak is, soms met terugwerkende kracht. DN
Over terugkerende kracht gesproken, zou u tot slot nog iets
willen zeggen dat in ons gesprek past maar nog niet door mijn vragen
werd aangetikt? AH
Hoe begonnen we alweer? Nou ja, jullie zeiden een stadswandeling
te willen maken, laten we zien wat die nog aan antwoorden oplevert. DN In dat
geval dank ik u met vooruitwerkende kracht voor dit gesprek. Bron
van de gedichten:’Geef ons vrede’ (uit de bloemlezing ‘Saturnus
boven de Schelde’, Demer Press, 2008), ‘Borobudur III’ (uit:
‘Tropendrift’, In de Knipscheer, 2003), ‘Märchenwald,
Altenberg’ (uit ‘Drijfjacht’, Doorgeverij Zinderend, 2005),
‘Voltooiing’ (uit: ‘Spertijd’, Poëzie-uitgeverij WEL, 1982). Het Ruisend Gewas, jrg. 3, no. 3, 2008 (een ingekorte
versie van bovenstaande tekst). |
|
![]() |