![]() |
INTERVIEW
MET ALBERT HAGENAARS Door Hans Vermeer |
|
HV: In je eerste
bundel ‘Stadskoorts’ staan hoofdzakelijk korte
gedichten. Sommige daarvan lijken erg ontoegankelijk.
In je tweede bundel ‘Spertijd’ echter, die in dezelfde
periode werd geschreven, zijn de gedichten langer maar
vooral ook opener. Kun je daar iets over zeggen? AH: ‘Stadskoorts’ is de selectie uit een behoorlijke stapel gedichten die in 1975 en 1976 geschreven zijn. De toegankelijkheid ervan speelde voor mij geen enkele rol. Ze staan gedeeltelijk onder invloed van ‘Une saison en enfer’ van Rimbaud, met wie ik me toen bezighield, op een andere manier als ik nu zou doen. Vooral de eerste reeks is een waar woordengevecht, het werk is zo agressief dat de syntaxis en morfologie als het ware verslonden worden, kijk alleen al naar het prefixgebruik. De andere reeksen staan meer onder invloed van Verlaine. Vooral diens gespannen en bedwelmende sensualiteit trok me aan. Het apart staande laatste gedicht ‘Boulevardverdriet’ is een zuiver overgangsgedicht. ‘Spertijd’ werd geschreven in 1978 en 1979. Ik had toen andere principes, daarom zijn die gedichten niet meer zo kort. ‘Spertijd’ is inderdaad opener, maar veel lijkt alleen opener. Overigens ben ik in die periode pas als dichter geboren, in die zin dat ik me toen werkelijk op de poëzie gestort heb. MAAGDENBURG Grauwe velden. Verboden land. Wankelend rijdt de trein door dit landschap waaruit alle lucht gezogen is. Dat van mij gescheiden is. Een herinnering splijt plots de reis, opent de bol, daar wordt tussen de bronzen randen mijn mond een nap op de bevleesde ruimte van de ander en in een somber en verwarrend beeld van sikkels en sterren, sintels, stoom en roestende bruggen en vertrouwde armen die zich wit en mager uit een achtergrond van dood water naar mij uit- strekken, schuift Maagdenburg, verzakt in haar decor van verouderde gieterijen, voorbij. Nog opent het bevreesd gezicht op de ruit de mond voor een afwerend nee. Geen geluid. Dan weer vale akkers. Gesloten land. Wankelend. HV: Het gedicht ‘Maagdenburg’ herbergt naar mijn idee de sleutel die naar meer begrip leidt voor jou en je werk. Is dat zo? AH: Vooropgesteld dat de dichter niet de beste interpretator van eigen werk hoeft te zijn, zou ik het niet een sleutel willen noemen, wel een van de betere voorbeelden van wat ik tot nu toe heb proberen te realiseren. Inhoud en vorm sluiten hier op elkaar aan. Geografische, historische, natuurkundige, seksuele en ook wel persoonlijke aspecten vallen hier samen in een vacuüm. Rekening houdend met de niet expliciet vermelde proef van Von Güricke zie je dat de eerste en vijfde strofe de spiegelende helften van de bol zijn die, éven, vaneen gaan. De andere strofen vormen een gedicht in het gedicht, mede daarom bestaan ze uit één zin. Ook de titel kent twee elementen. Zowel Maagd als Burg heeft een gesloten lading. Daarnaast zitten er nog andere symbolen in het gedicht waar ik niets over wil zeggen; poëzie valt niet helemaal uit te leggen. Wat je te ‘weten’ zou kunnen komen, blijft sterker als het onbewust beleefd wordt. Dat moet op het punt van het doorbreken naar het bewuste blijven steken. HV: Je bent ook beeldend kunstenaar én je hebt veel gereisd. Hebben deze twee zaken invloed op je werk gehad? AH: Al vroeg reisde ik alleen maar als toerist, deels uit geldgebrek, deels uit zucht naar avontuur, liftend door Europa. Reizen is voor mij niet een romantisch vluchten. Daar geloof ik niet in, omdat je, waar je ook heen gaat, altijd jezelf meeneemt. Lees in dit verband Enzenbergers essay ‘Een theorie van het toerisme’ maar eens. ‘Maagdenburg’ dankt haar ontstaan aan een reis naar Berlijn. Schrijvers die ik in dit genre goed vind zijn Keller en Nooteboom. En de kunst. Tot enkele jaren geleden heb ik me meer beschouwd als beeldend kunstenaar dan als dichter. Door contacten met meestal oudere collega’s heb ik leren omgaan met begrippen als concept, compositie, structuur en vorm. Ik besef niet alleen te staan; Lucebert, Descoeurs, Claus, Corneille beelden uit en dichten. Dotremont ontwikkelde met zijn ‘Calligrammes’ zelfs een interessante tussenvorm. Een van m’n doelen is het werken met relaties, ook die tussen de verschillende kunstdisciplines. Iemand bij wie ik hetzelfde zie, wiens werk ik bewonder is Jan Fabre. HV: Je bent ook uitgever en krijgt dus veel werk onder ogen van andere dichters. Wat voor uitwerking heeft dat op je eigen creatieve werk? Is zoiets stimulerend of werkt het juist belemmerend? En hoe komt dat dan? AH: Stimulerend werken de vele contacten in de literaire wereld, hetgeen samenhangt met m’n vuistregel, dat een uitgever niet alleen af moet wachten wat hij toegestuurd krijgt, maar er ook op uit moet gaan om zijn beleid in te vullen. Zo zijn o.a. Phil Cailliau en Frank Pollet in het WEL-fonds gekomen. Van slechts een enkeling als dit jaar Victor Vroomkoning geven we graag een ongevraagd script uit, maar dat is dan ook echt goed. Het is bevredigend te zien dat dichters die al langer in het fonds zitten als Bert Bevers, Frans Mink en Bies van Ede steeds meer belangstelling krijgen. De eerste twee hebben de uitgeverij tien jaar geleden opgericht. Ook positief is dat je door al deze contacten en het erbij horende gereis een beter inzicht in het hele bedrijf en dus ook in je eigen situatie daarin krijgt, én dat ik zelf mede hierdoor, ook voor eigen werk, kritischer ben geworden. Veel van wat ik vroeger wel geschikt vond om uit te geven, acht ik nu middelmatig. Een gedicht dient meer te zijn dan het weergeven van een gevoel, een stemming of enkele mooi verwoorde beelden. Met die elementen moet juist iets gedaan worden. HV: Onder welke noemer zou jij je werk willen indelen en waarom? AH: Ik wil de traditie helpen ontwikkelen, experimenteren en tevens een wereldbeeld geven. Het is niet moeilijk de chaos zoals die zich aan ons voordoet af te beelden. Het gaat erom daar iets uit te destilleren, bloot te leggen. Als dat dan niet in de dagelijkse werkelijkheid kan, dan in ieder geval in de literatuur. Hiermee sluit ik me aan bij de voorstanders van een grote autonomie van de literatuur, zonder van een volledig hermetisme, dat trouwens toch niet mogelijk is, te willen spreken. Ik heb een hekel aan vormloosheid, bundels met losse flodders. Poëzie is niet in de laatste plaats techniek, vakmanschap, stijl, het maken van keuzes. Ik vind synthetische poëzie, als je toch een naam wilt horen, een redelijke omschrijving. Die valt dan onder een romantische noemer. Dat moet ook wel want realistische poëzie is vrijwel altijd analytisch. Ik moet dus niet veel hebben van het neo-realisme, al waardeer ik de mentaliteit van de Nederlandse tak (De Nieuwe Stijl, Barbarber). Te veel smaakmakers, samenstellers van bloemlezingen e.d. kiezen voor het makkelijk herkenbare, het misverstand van de grootste gemene deler. HV: Zijn er schrijvers / dichters, die invloed op je werk hebben of gehad hebben? AH: Net noemde ik Rimbaud en Verlaine al. Op een kortstondig maar noodzakelijk púúr experimenteel avontuur na onder invloed van o.a. Nijmeijer en Kouwenaar, waarvan de neerslag in de vorm van de reeks ‘Linguisticum’ binnenkort in het boek ‘Schrijvers in opkomst’ bij In de Knipscheer verschijnt, is m’n werk vooral beïnvloed geweest door dat van Baudelaire en het veel jongere van Giovanni Descoeurs. Harmonie, waar ik steeds naar streef, is altijd de spanning tussen twee polen. Bij hen onderga je die tussen emotionaliteit en vormtucht, bovendien hebben ze een strakke beeldopbouw. Daarnaast hanteren ze een gevulde, gloedvolle taal. Ook hiervoor keer ik me af van het uitgebeende realisme. Ik houd van het werk van de Duitse Expressionisten, symbolisten als Verhaeren en Van de Woestijne, de zgn. Amerikaanse academici; John Berryman en consorten. Ik lees veel over poëzie, voornamelijk de Franse, dat zal zeker niet zonder uitwerking blijven. Vind jij het in dit verband ook niet jammer dat een tijdschrift als Literair Paspoort moest verdwijnen? HV: Is schrijven voor jou een noodzaak, een verrijking van je bestaan, of een tijdverdrijf, zoiets als een leegte zinvol proberen te vullen? AH Het is dit alles en nog iets meer. Uit: Appèl, jaargang 8, no. 3, oktober 1983 |
|
Appél |
![]() |