Het in
Vlaams Brabants zetelende tijdschrift Verba publiceerde onderstaand
vraaggesprek van Hannie Rouweler met Albert Hagenaars in het zomernummer van
2015. Verba is een afkorting voor Vereniging van Brabantse Auteurs.
Tevens verwijst de naam naar het motto van de vereniging: ''Verba volant,
scripta manent'' ofwel ''Het gesproken woord vervliegt, het geschrevene blijft''.
DE 1001 GEZICHTEN, LANDSCHAPPEN
EN SPROOKJES VAN ALBERT HAGENAARS
Door Hannie
Rouweler

Foto: Siti Wahyuningsih
Je bent in Bergen op Zoom geboren. Je woont er nog. Maar
je hebt veel gereisd en al die reizen brachten jou naar de uithoeken van de
planeet. Wat is de invloed hiervan geweest op je schrijverschap?
Dat ik in BoZ woon, heeft nauwelijks iets te maken met het feit dat ik
er geboren ben. Ik heb hier ook niet altijd gewoond. Ik ben een echte
zuiderling. Als Fransman zou ik in de Provence wonen, als Spanjaard in
Andalusië, als Zweed in Skåne en als Chinees in Guangdong. Verder moet mijn
woonplaats niet te groot (dat is te weinig efficiënt) en niet te klein zijn
(veel te saai). Ik vind een historische binnenstad essentieel waardoor
bijvoorbeeld Heerlen, Helmond, Eindhoven en Tilburg al meteen afvallen. Ik
wil niet in een gebied met een protestantse achtergrond wonen, waardoor
Vlissingen en Middelburg geschrapt worden. En er moeten bossen en veel open
water in de buurt zijn. Nu streep ik Den Bosch en toch ook Breda door.
Blijven over, Roermond met al die ontgrindingsplassen en BoZ met de
Binnenschelde tegen de binnenstad aan en daarachter de Oosterschelde. Ik
kijk natuurlijk ook naar goede verbindingen en multiculturele bevolking. Dan
heeft BoZ, gelegen op het kruispunt van A4 (de as Amsterdam-Brussel en,
dichterbij, Rotterdam-Antwerpen) en A58 (Zeeuwse kust-Duitsland), objectief
gezien verreweg de beste kaarten van de twee.
De stad komt in m’n twee
romans veel en in m’n poëzie sporadisch voor. Bezochte landen en steden
maken inhoudelijk en thematisch een groot deel van mijn werk uit. Dankzij
m’n onrust heb ik aan de andere kant van de wereld mijn vrouw ontmoet. Ook
op haar eiland, Java, wonen we trouwens in de zomer aan de zuidkust. Je
ziet, het klopt.
Je bent dichter en schrijver. Kun je
uitleggen wat voor jou het verschil is tussen gedichten en romans?
Ik heb drie romans geschreven waarvan er twee gepubliceerd zijn, door In
de Knipscheer. De derde heb ik nooit aangeboden omdat er te weinig verschil
was met de tweede. De laatste twintig jaar richt ik me op poëzie, kritieken
en vertalingen. Poëzie is altijd het belangrijkst geweest en zal dat ook wel
blijven. Zodra ik meer tijd heb, ga ik echter zeker weer een roman
schrijven. De ideeën zijn er al.
Eén van de verschillen berust op een
tintelende tegenstelling. Een roman schrijven doe ik lineair, ook al volgen
de gebeurtenissen elkaar niet chronologisch op. Dichten vindt cyclisch
plaats. Ik bedoel daarmee niet het schrijven van cycli, al doe ik dat ook.
Romanfragmenten herschrijf ik hooguit drie, vier keer. Gedichten kennen veel
meer versies, sommige regels of beelden pas ik tientallen keren aan. Het
gaat dan wel om schijnbaar kleine ingrepen maar details kunnen grote
effecten hebben in een vers. Als consument lees ik een boeiende roman
hoogstens twee maal maar goede lyriek blijf ik altijd lezen. Dat bedoel ik
ook met cyclisch. Met sommige gedichten heb ik al 45 jaar een intense band,
bijvoorbeeld ‘Correspondances’ van Baudelaire, ‘Wijding aan mijn vader’ van
Van de Woestijne, ‘Voyelles’ van Rimbaud en een aantal verzen uit ‘Tempel en
kruis’ van Marsman. Door je eigen veranderende inzichten veranderen ze mee,
blijven ze actueel. Geslaagde poëzie heeft ondanks woorden die naar een
bepaalde tijd verwijzen geen bepaalde leeftijd.
Kun je
iets zeggen over het gezin, waaruit je komt? Zijn je ouders manifest
aanwezig in je verhalen en gedichten of dienen ze alleen als decor of
schaduwen in taal?
Mijn ouders zijn al lang overleden, mijn
moeder veel te vroeg. Ik heb twee jongere zussen. Tien jaar voordat ik
geboren werd, was er een zus die door de toen geheimzinnige wiegendood
weliswaar fysiek verdween maar in mijn jeugd zeker nog een rol speelde. Ik
heb daar over geschreven. M’n moeder speelt indirect een aanzienlijke rol in
de debuutroman ‘Dood Tij’. Ik heb ook gedichten over m’n ouders geschreven,
het meest over m’n vader. Hij heeft een voorbeeldfunctie voor me. Hij had
talent voor verhalen vertellen, was goedgeluimd, humoristisch, relativerend
en rustig, wat me vaak verbaasd heeft omdat hij de nodige dramatiek in z’n
leven meemaakte: gevangenschap, bombardementen, een overleden baby,
stakingen en ontslagen, een vroeg gestorven echtgenote van wie hij veel
hield… De onrust die ik zelf voel heb ik dan ook waarschijnlijk vooral van
m’n moeder. Beiden hebben me altijd gesteund. Ze wilden dat ik m’n hart
volgde zonder de realiteit van het dagelijks leven uit het oog te verliezen.
Ze zijn zeker niet alleen schaduwen, in mij niet en dus ook in m’n werk
niet, nee, ze zijn bronnen van licht en energie.
Je
reizen naar het Verre Oosten zijn al lange tijd vaste prik. In hoeverre
heeft de culturele achtergrond van je vrouw een plaats ingenomen in je werk?
Die invloed is zonder meer groot. Ik kwam al jaren in Zuidoost-Azië
voordat ik haar ontmoette, dus de betreffende culturen waren me al enigszins
bekend. Maar van haar heb ik meer over het leven daar geleerd dan van
boeken. Al lees ik me ongans, ik ben een man van de praktijk, van de
ervaring en daar heb ik natuurlijk ook regelmatig een prijs voor moeten
betalen. Ik heb fouten gemaakt, ronduit stomme streken uitgehaald. Het waren
leermomenten en daarom heb ik van de meeste geen spijt. M’n vrouw heeft me
wat rustiger weten te krijgen maar reizen doen we allebei gretig. Ik heb dan
ook het nodige over Indonesië geschreven en er komt nog veel meer aan! Ik
heb er bijna te weinig plaats voor in m’n kop! We zitten allebei in en ook
tussen verschillende culturen, zij meer nog dan ik. Ondanks regelmatig de
kop opstekende praktische problemen als visa en dat soort gedoe, beschouwen
we onze ervaringen toch als een onbetaalbare verrijking. Ik wil nooit meer
terug naar het blanke Brabant van mijn jeugd, al kwam dat nest nog zo veilig
en vertrouwd over.
Welke ontwikkeling heb je als dichter
doorgemaakt. Is er iets veranderd in je thema’s en manier van schrijven?
Zeker. Ik had al verschillende bundels samengesteld, terecht nooit
uitgegeven, voordat ‘Stadskoorts’ verscheen. In dat debuut, uit 1979, zijn
al de twee belangrijkste invloeden aan te wijzen. Aan de ene kant de
expressie en drift, aan de andere kant juist de schijnbare rust, een geladen
sfeer, spanning die opgebouwd wordt. In bundel twee, ‘Spertijd’, zie je het
zoeken naar een evenwicht.
Ik heb op enkele uitzonderingen na nooit
zodanig willen schrijven dat alleen ingewijde collega’s er nog wijs uit
zouden kunnen. Anderzijds heb ik een hekel aan gedichten die na één keer
lezen ook echt uit zijn. Nee, bij goede poëzie zie je na de kennismaking
overal poriën openen, voel je de huid van de taal trillen, dan begint het
avontuur pas. En als het goed is, blijf je daar heel lang of altijd mee
bezig. Poëzie moet genoeg levensrelevantie hebben, mag zich niet in kunstjes
verliezen, dient de lezer in beeld, klank of gedachte direct aan te spreken
zonder simpel te worden.
Langzamerhand is de spirituele invloed groter
geworden. Pas is de bundel ‘Cathedra’ verschenen, gedichten waarin religie
tot m’n eigen verbazing belangrijk is. Maar ik wil niet gewijd of zalvend
schrijven. Ik richt me vooral op de symboolwaarde in al die verondersteld
heilige boeken, de grote conflicten rond religie, de brandende kwesties,
liefst in contrast met politiek en persoonlijke belangen zoals de liefde en
maatschappelijk gewin. Laat de thema’s maar knetteren.
Er
is veel veranderd in het uitgeversvak. Bundels vind je steeds minder op de
planken van boekhandels. Ervaar je dit als een gemis, of zie je ook andere
mogelijkheden om dichtbundels onder de aandacht van het publiek te brengen?
Qua verkoop van poëzie vergelijk je vermoedelijk alleen met de situatie
van de jaren zestig en zeventig, toen poëzie een grotere maatschappelijke
rol speelde en zeker minder concurrentie had van andere media dan nu.
Feitelijk begint het leven van verreweg de meeste eerste bundels heel
bescheiden. Kijk eens naar de problemen die Slauerhoff, Lucebert of vooral
ook Faverey hadden te overwinnen om zelfs maar gepubliceerd te worden.
Dichters betalen vaak hun eerste publicaties zelf, dat is van alle tijden.
Maar essentieel werk, lyriek met een toevoegende waarde, komt meestal toch
wel boven drijven. Er verschijnen nog steeds veel titels hoor, meer dan je
bij kan houden. Blogs en sites vormen een aanvulling van jewelste, stellen
bundels qua bereik in de schaduw, zijn nu al niet meer weg te denken. Van
mijn best verkopende boek zijn in totaal niet meer dan een paar duizend exx.
verkocht maar sommige van m’n blogs, en ik heb er 12, haalden in slechts een
paar jaar al tienduizenden pageviews, natuurlijk ook van robots en
toevallige passanten maar dan nog... Ik krijg ook regelmatig opdrachten via
m’n site, voor zover ik weet nooit naar aanleiding van een boek of bundel.
Het mysterie, de geschiedenis, staan vaak centraal in je
werk, ook het drama. Je schuwt geen grote thema’s zoals oorlog, angst. Wat
is hiervan de voedingsbodem?
Simpelweg de dagelijkse
realiteit in de wereld, niet zozeer die van het reservaat Nederland, al
dringt de wereld hier nu ook door alle kieren en gaten naar binnen, denk aan
terroristische aanslagen, de groeiende kloof tussen welvoorzien en arm, de
betrokkenheid bij militaire missies in o.a. Mali, de
vluchtelingenproblematiek. Zelfs in een provinciestad als BoZ is al 22% van
de bevolking niet van zogenaamd autochtone afkomst.
Ik heb al sinds m’n
kindertijd een fascinatie voor de geschiedenis, niet alleen die van Europa.
Ik herinner me nog wat een geweldige indruk een jeugdboek over Carthago op
me maakte, niet in het minst omdat er veel mysterie in zat, bijvoorbeeld de
Tophet waar kinderen geofferd zouden zijn, wat natuurlijk door m’n dromen
spookte. Voor de latere christenen werd de Tophet een synoniem voor de hel.
Angst zit in meer of mindere mate in alle mensen, hoort bij de soort.
Momenteel groeien angst en onlustgevoelens in Europa snel. Daar tiert de
literatuur welig op. We leven in een ingewikkeld maar fascinerend
tijdsbestek met tal van uitdagingen. Never a dull moment. Maar de keerzijde
is dat veel mensen zich niet meer veilig genoeg kunnen voelen. Een
aantrekkende economie zal dat niet weg kunnen drukken.
Je
vertaalt ook gedichten in het Indonesisch. Ze staan op je website Suara
Suara Dari Utara. Heb je in Indonesië, op Java, contacten met dichters en
vertalers die jouw werk vertalen? Hoe reageert men daar op jou als
Nederlandse dichter.
Siti en ik vertalen elke week een
Nederlandstalig gedicht, ook vaak van Vlaamse auteurs, in Bahasa Indonesia.
We kiezen lang niet altijd werk uit de canon. Integendeel, we vinden het een
uitdaging om goede teksten van onbekende dichters te presenteren of onbekend
werk van gelauwerde schrijvers zonder de klassieke teksten tekort te doen.
We hebben er nu bijna 100 gepubliceerd. Het is de bedoeling dat er over een
paar jaar in Indonesië een tweetalig boek met de beste vertalingen
verschijnt. Dat zal niet meevallen want poëzie speelt in Indonesië buiten
dichterskringen een nog kleinere rol dan in Nederland. Het is dan ook niet
vreemd dat ons werk meer digitaal gelezen wordt in Amerika, Rusland en
Duitsland dan in Indonesië. Maar het aantal belangstellenden stijgt ook
daar. We hebben soms honderd lezers op één dag. Dat haal je niet met een
papieren bundel, al heb ik die soms nog steeds liever in handen dan een iPad
of E-book. Gedichten van me, soms hele cycli en bundels, zijn door
meerdere vertalers in Bahasa Indonesia omgezet, door o.a. Landung Simatupang
uit Yogya, Agung Soemitro uit Surabaya en door Siti Wahyuningsih natuurlijk,
uit Bantul. Op Java, waar we veel kunstenaars kennen, houd ik me op de
achtergrond. Ik vind het fijn redelijk anoniem te opereren, hele dagen te
schrijven in onze dessa, waar geen auto’s komen, zelfs geen straten bestaan.
Je hoort dan alleen spelende kinderen, het geblèr van geiten, het tevreden
getok van échte scharrelkippen en krakende jambu-bomen, zodra het waait
tenminste. Maar langer dan een week houd ik dat niet vol en hoor ik de
lokroep van de grote steden, in ons geval Yogya, Solo, Semarang, en die
hebben meer stuwkracht dan onze Grote Vier of de steden van de Vlaamse Ruit.
Ook al worden gedichten in Indonesië niet veel gelezen, een dichter krijgt
wel meer respect dan hier, al is het meestal op basis van goede
omgangsvormen. In dit laatste opzicht is zeker Nederland verrot.
Maar pas
op: Indonesië is geen Eden, het kent ook de nodige problemen, en die zijn
heel wat dreigender dan die in Nederland of Vlaanderen. De overweldigende
natuur, de gastvrijheid en vriendelijkheid, de variëteit en dynamiek
vergoeden echter veel, heel veel.
Wil je zeggen waar je
momenteel zoal mee bezig bent?
Tuurlijk. Ik heb steeds
eenmalige projecten. Momenteel zijn dat een bijdrage aan een boek over
briefcitaten van Vincent van Gogh, verder een inleiding voor een catalogus
van de kunstenaar Jan Wessendorp, 50 korte verzen voor een fotoboek ten bate
van een hospice en het leveren van gedichten voor een uitgave over de
Psalmen. Onze Nederlandse vertalingen van teksten van Afrizal Malna, een
bekende Indonesische dichter, worden binnenkort gepubliceerd in het
tijdschrift Terras. En er komt een nieuwe poëzievideo aan met teksten in
drie talen, ook het Litouws ditmaal, dit vanwege de tekst ‘Kruisheuvel’ die
ik, diep onder indruk van de bedevaartplaats bij Šiauliai, in dat Baltische
land schreef. Dan is er het structurele werk, het wekelijks bespreken van
bundels en boeken voor NBD/Biblion in Zoetermeer en De Verborgen Hoek en het
constante vertaalwerk voor Transito en Suara Suara Dari Utara. Verder werk
ik aan wat de grote bundel ‘Pelgrimsgrond’ moet worden. Het is gelukkig
aanhoudend druk, soms te druk. Mij zal je niet horen klagen, ik ben een
bevoorrecht mens. Al het onderhuidse gekrioel en gekriebel, de nodige
twijfels soms, neem ik daarbij voor lief.
PROJECTIE
De stad valt, veld geworden, stil.
Slechts lege staken uit de sneeuw
schuin omhoog, als enig teken van wat
ook innerlijk niet meer te
verhinderen is.
In de gangen flakkert een laatste licht.
Buizen
staan op springen. Geen metro rijdt
nog terug naar het eindpunt waar
alles eens begon. Zelf de roosters vriezen dicht.
Nu wordt zijn
etage ruim en licht, kan hij
ademloos voor het raam blijven staan, waarop
het verleden zich, haperend nog, projecteert:
Heide tot aan de
bosrand in hevige bloei.
Klokken katholiek dreigend in de verte.
Haar
in het zand gesmoorde kreet. Het bloed.
Uit: Intriges, 1986
BATAVIA
Dia’s van oude foto’s smeulen in de donker
gemaakte middag. Onze schaduwen bewegen
aan de stramme vingers van een
alwetende speler die als vanouds de huiden strijkt en plooit.
De
ventilator doet het verleden op het doek
kinderrijk herleven. Ik sluit de
ogen maar hoor hoe
haar adem stokt, als toen, onder dat andere laken.
Gelogen verhaaltjes. Geloogde beelden. Zweet.
Namen als Koningsplein,
Molenvliet en Rijswijk
verdwijnen onder de kalk der Japansche wet.
Prikkeldraad rolt uit. Grachten groeien dicht.
Ik richt, ik richt; haar
zoon richt op mij.
Uit: Tropendrift, 2003
VERBA (tijdschrift voor Vereniging Brabantse Auteurs in België),
jrg. 19, no.2. mei-juni 2015.

|