ERIK LINDNER |
|
OP
HET BEHANG. 1992 Nederlandse Bibliotheek Dienst
HET WOEDEN VAN ERIK LINDNER Nederland
is het dichtstbevolkte gebied van Europa. Het zou, gelet op het aantal
verschijnende poëziebundels hier en elders, best kunnen dat ons landje
ook de grootste densiteit van dichters kent, van bij erkende
uitgeverijen publicerende dichters althans. Dat zijn er nog altijd
zoveel dat je als bespreker regelmatig tegen verrassingen aanloopt en
meestal betreft het dan werk van minder bekende schrijvers. Ditmaal
biedt Erik Lindner (Den Haag, º1968) met ‘Tafel’ (kan een titel
simpeler, prozaïscher?) zo’n verrassing. Het is een dichter die
duidelijk z’n eigen weg gaat, geen bent geloofsgenoten als basis of
katapult nodig heeft en langzaam maar zeker serieuzer genomen moet
worden. Hij publiceerde sinds zijn debuut in 1985 een handvol titels, de
eerste nog in eigen beheer, waaronder de essaybundel ‘Op het
behang’. Daarin staat de terechte en opmerkelijke uitspraak: De
dichter moet niet denken dat hij een chroniqueur of verslaggever is. Dan
is hij hopeloos verloren. Terecht, omdat een dichter evenmin als
bijvoorbeeld een fotograaf kan volstaan met de weergave van de
werkelijkheid, hij moet uiteraard een meerwaarde geven. Opmerkelijk,
omdat zijn nieuwe bundel ‘Tafel’ bij eerste lezing juist vol lijkt
te staan met observaties! Hele strofen zijn daaraan gewijd. Het zou
trouwens niet voor het eerst zijn dat de kritiek hem hiervoor aan de
dichterlijke panden trekt. Hoe zit het met deze tegenstrijdigheid? Lindner
gaat inderdaad uit van de dagelijkse realiteit, een trek die zeer wel in
de Nederlandse traditie past. Hij past echter allerlei kleine
geraffineerde verschuivingen toe die grote gevolgen hebben. Bijvoorbeeld
in het typerende fragment: Een man eet een appel in het park / en de
bomen buigen om hem heen / het gras is uit de stammen gelopen / het
verdringt zich rond zijn voeten / de vijver duwt planten op de oever /
de man neemt een hap uit de appel. Al in de 2e regel wordt de
relatie tussen subject en object op losse schroeven gezet. De man is
actief maar ondergaat meteen daarop een handeling. Is er dan een causaal
verband? Hoe verhoudt zich het fruit tot zijn afkomst, is met andere
woorden een appel nog wel een stukje boom? Wordt de man wellicht ook een
stukje boom, of andersom? In de derde regel word je pas echt gedwongen
na te denken want hoezo: gras uit de stammen? Wanneer groeit er gras in
stammen? Bedoelt Lindner wel boomstammen? En zo ja, zou het gras uit
liggende, dode stammen gelopen zijn? Waarom ligt het dan niet gebroken
op de grond maar verdringt het zich rond zijn voeten? En hoe kan water
planten opduwen, dat zou dan toch de werking van de wind of een andere
invloed moeten zijn? Elk mogelijk antwoord roept onmiddellijk nieuwe
vragen op. Regel 6 richt zich weer op de man die een appel eet maar deze
bezigheid wordt nu gepreciseerd, in elk geval anders omschreven, ditmaal
neemt hij een hap uit de appel. Relevante vraag hier: gaat het dankzij
een flashback om hetzelfde moment, de 1e regel (dan zou er
geen tijdsverloop zijn terwijl dingen toch gebeuren), of om een volgende
stap in een ontwikkeling? Linders
poëzie is geladen met dit soort aanslagen op een ongestoord
leespatroon, hij veroorzaakt constant twijfel en onzekerheid en weet het
zo te spelen dat de lezer eerder bij zichzelf te rade moet dan bij de
dichter, die in de bundel hoe dan ook onzichtbaar lijkt. De meest
voorkomende persoonlijke voornaamwoorden zijn een ‘hij’ en
‘zij’, die telkenmale andere gestalten aannemen en de enkele keer
dat een ik-personage aan bod komt, luidt het: Het is dit woord dat
liegt, niet ik, weet je / wat – wat heb ik er mee te maken? / Ik ben
die jongen die telkens verdwijnt / Ik ben de tweeling in haar armen.
Of je zoiets nu mooi vindt of niet, feit is dat zulke regels en beelden
fascineren. Soms is er overeenkomst met Hans Faverey. Lindners grote
kracht is ook nog, mede dank zij zijn parlando, dat alles in eerste
instantie vanzelfsprekend overkomt. Hij is in staat, en dat is een van
de voorwaarden voor geslaagde poëzie, een autonome wereld op te roepen,
zonder met gezochte beeldspraak om zich heen te slaan, zonder te
verwijzen naar geheimen elders en zonder lezers van zich af te stoten
door een zogenaamd originele zegging. Er woeden krachten in zijn
gedichten als windvlagen in een kruin; het zijn dezelfde wind en boom en
toch zien de bladerpartijen er telkens anders uit. ‘Tafel’
is een bundel die je kunt blijven lezen, vrijwel elk gedicht biedt
talrijke perspectieven. De man neemt een hap uit de appel / en laat
die op zijn tong kantelen / zuigt het vocht eruit en vermaalt / de
vijver… ‘Tafel’ is met z’n amper 18 teksten een buitengewoon
rijk boek! |
|
Erik
Lindner: ‘Tafel’. Uitgever: De Bezige Bij. Prijs:
€ 16,50 Albert Hagenaars, maart 2005, Haagsche Courant |