Sonn
Franken van het nieuwe regionale E-magazine Bozinbeeld
ondervroeg Albert Hagenaars op 16 mei 2010 over een aantal aspecten van
zijn schrijverschap zoals de rol van geboorteplaats Bergen op Zoom in
zijn werk, de verhouding tussen vorm en inhoud, verschillende beïnvloedingen,
Indonesië en het belang van zijn reizen.
Het
vraaggesprek is het eerste in een reeks van een nieuwe rubriek.
DE
MENS ACHTER DE AUTEUR
VRAAGGESPREK
VAN SONN FRANKEN MET ALBERT HAGENAARS OP 16 MEI 2010
SF:
Ik weet dat je uit Bergen op Zoom komt maar waar ben je precies geboren?
AH: In
Noordgeest, op de Halsterseweg, halverwege de stad en het dorp. Ik ben
opgegroeid in een kinderrijke buurt met veel jongens van mijn leeftijd.
Dat was destijds nog een paar kilometer van de stadsrand. We hadden aan
de ene kant de Oosterschelde die toen nog tot aan de stad kwam, nog eb
en vloed kende. En aan de andere kant waren verwilderde boomgaarden en
daarachter Vrederust en Fort de Roovere. In de bossen daar heb ik veel
gespeeld natuurlijk. Als kind had je er alle vrijheid.
SF:
Ik ken dat wel. Ik ben dan van ’62. Ik ben geboren in de Rijnlaan maar
elf maanden later zijn we verhuisd naar de Prinses Irenestraat. Wij
woonden op het hoekje. Daarachter had je niks. Wij zaten altijd buiten,
in de polder. Ik merkte op mijn middelbare school, het Juvenaat, dat er
verschillen waren tussen de kinderen die uit Hoogerheide, Ossendrecht en
Putte kwamen en die uit Bergen. Ik werd me daar bewust van de eigen
identiteit van de stad.
AH:
Mijn lagere school was de Sint-Aloysiusschool. Daar zaten alleen de
kinderen van de Kaai en van het buitengebied op. Die uit de stad gingen
naar o.a. de Petrus Canisius.
SF:
De stad is flink gegroeid.
AH: Ja,
die was toen zo klein! Nu nog trouwens maar al een stuk minder ja
SF:
Komt dat oude Bergen nog terug in je werk, het idee van een kleine,
intieme stad?
AH: Het
Bergen op Zoom van mijn jeugd speelt wel een grote rol in m’n eerste
roman, ‘Dood Tij’. Dat is een boek dat zich deels afspeelt in Parijs
en deels in Bergen op Zoom. Ik verbleef regelmatig in Parijs en dan ga
je natuurlijk met andere ogen kijken naar de plaats waar je vandaan
komt. Ook in m’n tweede roman, ‘Butijn, het boze oog’ komt de stad
nog wel voor, maar is daarin minder belangrijk. Ik ben nu bezig aan een
derde roman, maar ik publiceer hoofdzakelijk poëzie, en in sommige
gedichten daarvan speelt de eigen achtergrond weer een belangrijke rol.
Het is
zo dat Bergen en omgeving zich goed lenen om afgebeeld te worden in
literatuur. Je hebt hier zoveel interessante invalshoeken, die de stad
een meerwaarde verlenen. Je moet er alleen oog voor hebben. Je zit hier
natuurlijk toch op een kruispunt van invloeden, in het oosten Brabant,
in het zuiden Vlaanderen, in het westen Zeeland en in het noorden
Holland. Dat Holland is niet zo ver weg, het begint achter Steenbergen
al. Daar heb je de polders, het calvinisme. Het heet nog wel
Noord-Brabant maar de invloed is Hollands. Dat maakt van Bergen op Zoom
een interessant punt. En dan het feit dat de stad aan verschillende
kanten bos heeft en in het westen water. Daar ben ik me altijd wel
bewust van geweest. Ook is het een heel oude stad, met veel variatie. Ik
woon ook niet voor niets in het centrum. Dat is een keuze. Ik woon in
het huis dat ik als klein jongetje al bijzonder interessant vond.
SF:
Echt waar?
AH: Ja.
Toen ik zag dat dit huis te koop stond, zo’n dertig jaar geleden en
het was in een slechte staat, ben ik direct naar de makelaar gefietst om
een optie te nemen, dus zonder dat ik het binnen gezien had. Dat
plakkaat ‘te koop’ hing hier net een paar uurtjes. Tegenwoordig
brengen we de zomer meestal in Indonesië door. Mijn vrouw heeft daar
ook een huis. Dus het is een mooie afwisseling geworden.
SF:
Jouw vrouw is Indonesisch?
AH: Ja,
Javaans. Dat is ook interessant want zij komt van Midden-Java, uit de
culturele hoofdstad van Java zelfs. Dat is Yogya.
SF:
Hóe heet die stad?
AH:
Yogyakarta. Veel mensen komen in de war met Jakarta maar Jakarta is niet
Javaans. Die stad ligt wel op West-Java maar daar wonen de Soendanezen.
Cultuurhistorisch zijn er twee belangrijke steden op Midden-Java. Dat
zijn Yogyakarta en Solo, het oude Surakarta. Ze zeggen wel eens:
Yogyakarta is het hart van Java en Solo is de ziel van het eiland. Daar
heb je de grote tempels, vooral rond Yogyakarta zoals de Borobudur en de
Prambanan, maar nog tientallen andere. Daar heb je grote natuurparken en
de Indische Oceaan. Die is maar een paar kilometer van waar wij wonen.
Daar heb je een kraton, en een hele hofcultuur. Die sterke Javaanse
tradities léven, van de steden althans, in Yogyakarta en Solo. Surabaya
is een havenstad, Semarang is een handelsstad met eveneens een grote
haven. Die hofcultuur kon alleen ontstaan op een rijstvlakte want rijst
was leven. Dat maakte een grote bevolking mogelijk. En elke grote
bevolking garandeert een differentiatie van cultuur. Dan heb je veel
meer functies. Zo werd verfijning opgebouwd.
SF:
Dat komt ook terug in jouw werk.
AH: Ja.
De drie grote thema’s in mijn boeken zijn: liefde, reizen en
interculturele relaties. Dat valt allemaal samen. Ik heb altijd veel
gereisd, veel van de wereld wel gezien. Daarom is het ook goed om dat
allemaal te verwerken op een plaats die klein genoeg is voor een zekere
rust en groot genoeg voor faciliteiten.

Foto: Sonn Franken. ©
Bozinbeeld.
SF:
Zie je jezelf als een complexe man?
AH:
Elke schrijver, elke kunstenaar is complex, per definitie. Dat is geen
keuze maar een vaststelling achteraf. Het moet wel. Kijk, de
werkelijkheid is ook complex. Je kunt de werkelijkheid alleen maar
observeren en vorm geven, een nieuwe zin geven, als je oog hebt, gevoel
hebt voor complexiteit. Dat kan alleen als je zelf ook complex bent. Ik
wil daarmee niet zeggen dat niet-kunstenaars niet complex zijn, alleen
zijn die zich er misschien minder bewust van. Alle mensen zijn complex.
Alleen…hoe diep wil je in jezelf gaan om dat vast te kunnen stellen?
SF:
Nu zeg je wel: iedereen is complex maar als kunstenaar ben je degene die
er ook daadwerkelijk iets mee doet.
AH: Ja,
die geeft er zin aan, en vorm. Die liggen in elkaars verlengde maar de
vorm staat in dienst van de zin. Het gaat niet om de vorm op zich
natuurlijk.
SF:
Op welke manier is die complexiteit bepalend voor de vorm waarin de
resultaten zich uiten? Of in welke zin gaan resultaten die je zoekt op
een gegeven moment vorm bepalen?
AH: Ik
probeer alles te begrijpen. Ik ben altijd gauw verwonderd. Ik vraag me
zo vaak dingen af. In het zoeken naar antwoorden leg je een heel traject
af waarin ook intuïtief, op basis van vermoedens, zaken vastgesteld
worden. Als je daarover nadenkt, ontstaat de vorm. Maar het gaat mij om
de zin. Ik wil betekenis kunnen toekennen aan alles dat ik niet begrijp.
Of alles dat zich schijnbaar moeilijk laat verhouden. Zo moet ik het
zeggen, denk ik. En er is wel een zekere spiegeling, tussen de
complexiteit in mezelf en de complexiteit van de wereld want je kan
niet, als je jezelf buiten beschouwing laat, tot een werkelijke zin
komen. Die zin heeft te maken met jezelf. Objectieve literaire boeken
bestaan niet, ook al worden ze als zodanig gepresenteerd. Er zijn veel
schrijvers die zeggen: dat boek gaat niet over mij, omdat ik dat en dat
niet heb meegemaakt en de hoofdpersoon wel. Nee, het feit dat de
handelingen en ideeën uit de schrijver voortkomen betekent dat er een
link is, en daarmee wordt dat boek voor een gedeelte biografisch.
Eigenlijk is literatuur of schilderkunst, ik heb vroeger een galerie
gehad, ik heb nog een tijdje zelf geschilderd, een variatie op het
aloude stramien zoals Gauguin dat bijvoorbeeld aanhaalde: ‘Waar komen
wij vandaan, wie zijn wij, waar gaan wij naar toe?’ In zoverre zijn
hoofdpersonen en bijfiguren van een roman afsplitsingen, al dan niet
verzonnen, van de schrijver. Ik ben in sterke mate beïnvloed door mijn
afkomst uit deze stad en streek. In mijn boeken, zie de poëziebundels,
heb je veel plaatsbepalingen. Veel gedichten gaan over steden, ook wel
gebieden soms, die ik heb bezocht en die ik ook beschouw als
toetsstenen. Want als ik in Indonesië ben, dan ben ik toch een beetje
een andere mens dan hier. Dat komt alleen al door de omstandigheden.
SF:
In welke zin anders?
AH:
Je staat ’s morgens om vijf uur, half zes op en ’s avonds ga je om
negen uur naar bed. Het is een ander dagritme. Er is geen variatie in
het klimaat, op de regentijd na. Dat heeft allemaal invloed. De manier
waarop je omgaat met mensen is totaal anders. Indonesië is een heel
sterk sociaal bepaalde maatschappij, zeker op Java, het overbevolkte
Java, waar je bijna nergens alleen kunt zijn. Nou, hier kan dat wel.
Java, drie keer Nederland, 120 miljoen mensen, die nog niet eens kunnen
wonen in de bergen of in de stukken jungle. Dus, die wonen nog compacter
dan wij. En wij zeggen al dat Nederland overbevolkt is. Maar als ik
terugkom uit Indonesië, dan vind ik het hier uitgestorven. Dan vind ik
een stad als Bergen op Zoom erg stil. Die drukte om je heen, natuurlijk
heeft die invloed.
SF: Bergen erg stil?
AH:
Ja, niet met carnaval of Koninginnedag of al die andere festivals en
manifestaties, zeker niet als je in het centrum woont, maar in Indonesië
ben je vrijwel nooit ergens alleen. De stad waar wij wonen, dat
stadsgebied, heeft drie miljoen inwoners.
SF: Is Bergen op Zoom dan
een soort oase voor je, waar je je kunt terugtrekken?
AH:
Een basis, één van m’n twee, drie bases.
SF: Je hebt twee omgevingen
maar je geeft al aan, Bergen is stil, niet letterlijk natuurlijk. Is het
iets dat je bewust zoekt?
AH:
Ik zit in het centrum, dat is natuurlijk een van de minst stille plekken
in de stad. Ik zou niet in een buitenwijk willen wonen, kúnnen wonen.
Dat is té stil, daar gebeurt te weinig.
SF: Je bent een echte
stadsmens
AH:
Ja, ik heb in m’n jeugd buitenaf gewoond, en dat was goed, en leuk,
maar ik heb nu andere behoeftes. Er moet een bibliotheek in de buurt
zijn, boekenwinkels, galeries, musea, van alles, terrassen, een station.
Ik moet niet elke keer moeten reizen om een brood te halen. Die is bij
mij om de hoek, de bakker. Ik woon op een plaats met een optimale
bereikbaarheid van voor mij belangrijke faciliteiten.
SF:
Je hebt het over je basisbehoeften, en eigenlijk som je daarmee een deel
van je leven op. Je noemt het station, dat zie ik symbool staan voor het
reizen.
AH: De
link naar Schiphol.
SF:
Dat is dus eigenlijk de plek van waaruit jij de rest van de wereld kunt
bezoeken.
AH: De
verre plaatsen dan. Ik reis ook veel met de auto.
SF:
Andere mensen komen met een andere opsomming, dat doen we bijna
allemaal. Die beginnen met de bakker. Daar eindig jij zowat mee.
AH:
Brood is een dagelijkse behoefte natuurlijk, dat wil ik ook dichtbij
hebben. Het is niet zo dat ik elke dag gebruik maak van het station maar
ik ben wel behoorlijk mobiel. Dat wordt gemakkelijker omdat ik hier
spotgoedkoop zit. M’n huis is afbetaald en daarom hoef ik niet een
volledige baan te hebben. Daarom ook heb ik meer tijd om te schrijven.
Ik schrijf niet alleen boeken. Ik schrijf ook in opdracht, zit in
allerlei projecten. Ik werk bijvoorbeeld voor de Nationale
Bibliotheekdienst, ik schrijf zogenaamde aanschafinformatieteksten op
het gebied van drie zaken: literatuur, moderne beeldende kunst en reis-
en cultuurboeken. Ik ben een tijdje adviseur geweest bij KORT (Kunst in
de Openbare Ruimte Tilburg) en enkele seizoenen redacteur bij Brabant
Literair in Den Bosch. Momenteel zit ik in de jury van de Johan
Diepstraten Prijsvraag, die dit jaar voor poëzie is, samen met Ad van
de Kieboom en Anton Korteweg.
SF:
Ik zag een en ander van die kritieken. Ik heb er hier wat notities over,
die heb ik als voorbereiding op dit interview gemaakt. Je hebt
behoorlijk wat over het werk van anderen geschreven.
AH: Dat
doe ik dan ook al dertig jaar.
SF:
Op welke manier kijk je eigenlijk naar het werk van anderen?
AH: Met
één uitgangspunt: wát wil die schrijver zeggen? Wát wil hij
bereiken? Ik beoordeel een boek nooit vanuit een vast patroon waar ik
zelf in zit want dan zou ik veel af moeten wijzen. Maar dan beknot je
jezelf en je kritiek. Nee, je moet andersom redeneren, wat heeft die
persoon willen bereiken? Ik houd daarbij niet veel rekening met allerlei
stromingen, modes en –ismes. Dat vind ik beperkend. Dan
vallen ook mensen buiten je gezichtsveld.
SF:
Als ik terugkijk naar je begin, toen je beeldend kunstenaar was, dan
valt me een ding op. Ik vind dat er veel boze personen in je
afbeeldingen naar voren kwamen. Grote ogen, grote monden…
AH: Ja,
zeer sensitief gericht hè. Daar heeft het mee te maken maar ook met de
Sturm und Drang van de late puberteit.
SF:
Met alle respect, maar dat hoeft toch niet altijd zo te zijn als je jong
bent? Ik ken veel mensen die al vroeg schilderden en tekenden, dat heb
ik zelf vroeger ook gedaan. Ik was gek, en nog steeds trouwens, van
fotografie, van landschappen en luchten. Mijn tic was dat ik net dat
kleine draaitje wilde geven, bijvoorbeeld in een zonsondergang, waardoor
alles iets dramatischer werd, de fantasie of droomwereld raakte. Als ik
naar jouw portretten kijk dan zie ik felle blikken. In Midden-Amerika
hebben ze, ik ben even de naam van het wezen kwijt, een fictief wezen in
elk geval, waar de mensen toch sterk in geloofden, dat het vee doodde en
er het bloed uit zoog. Als ik beschrijvingen daarvan lees, dan zie ik
dezelfde ogen die ik in jouw personages tegenkom.
AH:
Ik ben beïnvloed door kunstenaars als Willem de Kooning en een Franse
schilderes en grafica met wie ik toen veel contact had, Elisabeth
Bonvarlet. Die hadden dat ook, zo’n aandacht voor grote ogen en
dergelijke. Die mensen zijn bepalend geweest. Ik heb er natuurlijk wel
een eigen draai aan gegeven. Felheid, felheid van leven, als je dat uit
wilt drukken. En het heeft met mensen te maken, dan kun je er niet
omheen om met name de gezichtsuitdrukkingen aan te zetten als schilder.
Dat zie je bij Klimt, Schiele en Munch om maar een paar voorbeelden te
noemen. Zolang we praten over figuratieve kunst natuurlijk.
SF: Als ik een aantal dingen
zie, zoals die grote donkere ogen, boze personen, dan zou ik ze niet aan
een kind willen laten zien want dan kan het niet slapen.
AH:
Een vriend van mij heeft vroeger een werk van me gekocht. Hij had het
opgehangen op zijn overloop. Hij heeft een inmiddels grote dochter die
verzocht om het weg te halen omdat het haar negatief raakte. Ik heb meer
van dat soort reacties gehad. Mijn eerste poëziebundel,
‘Stadskoorts’, lag in de lijn van die schilderijen. Ik kreeg daar
reacties op die overwegend negatief waren, al was iemand als Bert Bevers
enthousiast genoeg om een publicatie aan te bevelen.
Kunst is altijd dialectisch. Je werkt aan iets, er komt een reactie op
en het beste daaruit, het gemeenschappelijke daarvan, is dan weer de
nieuwe steen voor de volgende fase. Vergelijk het met these, antithese,
synthese. Dat heb ik sterk, ik probeer rekenschap af te leggen van wat
ik maak en zie de fasen. Ik zou niet altijd hetzelfde willen blijven
maken. Dat kan ook haast niet. Je verandert toch. En bij mij zijn de
veranderingen best groot. De reizen hebben me veel veranderd. Als je
geconfronteerd wordt met de armoede van de derde wereld, met mensen die
dood liggen te gaan op straat, dan ben je niet meer in staat om een
lieflijk versje te schrijven. Kunst is in ieder geval voor mij ook een
reactie op de staat van de mens, wat de Fransen zo mooi noemen la condition humaine. Alle kunst is menselijk, al schilder je je
hele leven taferelen van de Noordpool. Mijn kunst, boeken en gedichten,
zo goed als die schilderijen van destijds, laten altijd een bepaalde
gewaarwording zien van de mens. Wat die gewaarwording precies is, is ook
aan de beschouwer, de lezer. De een zal daar boosheid in zien zoals jij,
een ander zegt “dat is geen boosheid dat is seksuele verrukking,” en
weer een ander zal zeggen “het is angst.” Het maakt niet uit, als je
er maar een zin aan geeft. Ik ben op dit moment bezig met spirituele
gedichten, met een sterk religieuze invloed want dat is ook een van de
levensbehoeften van de mens. Het gaat niet alleen om brood en wat je
drinkt en een dak boven je kop. De mens heeft ook spirituele ambities,
als je bewust leeft.
SF: Is spiritualisme een
bron voor jou om verder te komen?
AH:
Ja, om door de werkelijkheid te dringen die wij als dagelijkse realiteit
waarnemen. Datgene wat wij zien of wat wij menen te zien, is natuurlijk
niet de essentie. Je kan altijd verder gaan. Daarmee wil ik niet zeggen
dat je altijd ook betere antwoorden krijgt op je vragen maar dan heb je
in elk geval een weg afgelegd. Je hebt geprobeerd om iets beter te
duiden.
SF: Ook dat is weer een
reis.
AH:
Een mentale reis, zeker. De reizen die ik afleg in kilometers zijn
zinnenbeelden voor een spirituele onderneming. Op het moment dat je je
verplaatst, confronteer je jezelf altijd met iets dat je nog niet goed
kent. Als je in een land komt waar je de taal niet van spreekt en waar
niemand jouw taal spreekt of Engels of een andere taal die je kent, dan
word je ook geconfronteerd met jezelf. Hoe reageer je dan? Door reizen
leer je jezelf beter kennen in bepaalde omstandigheden. Mensen reageren
anders op je dan verwacht. Ik gebruik het reizen ook als motief in m’n
boeken. En daarmee spoor ik de lezer aan om in gedachten de reis mee te
maken Maar de lezer reageert toch altijd anders dan een schrijver
verwacht. Want die heeft een andere achtergrond, een ander
referentiekader. Dat geeft niet, je hebt wél interactie.
SF: Er is een interview
geweest met jou waarin je geconfronteerd werd met schrijfselen uit de
eerste periode van je literaire leven. Jij zei: “Eigenlijk ken ik die
stukken niet meer.” Hoe is jouw beleving er later dan bij?
AH:
Als ik dat weer zou lezen? Dat gebeurt maar zelden. Ik heb het zo druk.
Ik ben constant bezig met nieuwe zaken. Ik kijk niet zoveel terug,
althans niet op wat ik geschreven heb.
SF: Is dat omdat je op een
ander punt van je reis staat, dat daardoor de beleving anders is?
AH:
De grote lijnen zijn wel hetzelfde. Die trek ik door maar ik werk nu
zaken anders uit. Van dat interview weet ik zo gauw niets meer.
SF: Ik heb dat niet
opgeschreven. Het ging er in ieder geval over dat je geconfronteerd werd
met gedichten van zeg 25 jaar geleden. Daarbij zei je dat je nu niet
meer wist wat de beleving van toen was om dat gedicht te doen ontstaan.
AH:
Misschien in een enkel geval wel maar nee, meestal weet ik dat niet
meer. Als ik eenmaal goed werk, zit ik in een soort trance, dan vergeet
ik tijd en ruimte. Dan zit ik echt in een heel andere wereld. Het is
moeilijk daarin terug te komen. Als ik na zo’n sessie boodschappen ga
doen of iets dergelijks, voel ik me een zombie.
SF: Ik ken dat wel ongeveer.
Ik zit in een heel andere wereld in Wales. Dat is mijn geboorteland. Als
ik daar kom dan is het net alsof ik er altijd geweest ben. Of ik daar
vandaan kom.
AH:
Het zijn vooral cultuurlandschappen, niet natuurlandschappen, waar ik me
thuis voel maar ik kom altijd hier vandaan. Dit is mijn afkomst.
SF: Dat is ook wel zo.
Vliegen doe ik niet maar geef me een stuur in handen en wanneer ik dan
de straat uit ben, ben ik ook inderdaad weg. Dan heb ik dat vrije
gevoel.
AH:
Op het moment dat ik in de auto stap, denk ik ook niet veel meer aan
thuis. Ik ken ook niet echt heimwee bijvoorbeeld. Ik mis wel eens
familie, vrienden, maar dat is geen heimwee. Heim, wee, dat is home, woe,
en Heim, Weh, een schrijnend gevoel over de plaats waar je niet meer
bent, dat ken ik niet, of nauwelijks. Wel het verlangen ernaar. In
Indonesië kan ik naar een internetwinkel gaan, een warnet heet dat, van
‘warung internet’, en desgewenst veel van thuis zien. Ik kan de
eigen straat oproepen en er rondkijken maar daar komt bijna nooit iets
van.
SF: Als ik schrijf geef ik
mezelf niet de tijd en de ruimte om verder te gaan. Als ik ga zitten
voor dat gekke kastje, dan ben ik alles kwijt. Als ik schrijf, is het
net alsof ik in een trance kom. Er komt iets waarvan je achteraf denkt,
hè, heb ik dat geschreven?
AH:
Dat heb ik ook. Niet altijd maar er zijn vaak momenten dat ik in
vervoering raak, letterlijk vervoer-ing. Daar zitten twee componenten
in, ten eerste betovering en ten tweede geleiding, die gelden allebei.
De volgende dag kijk ik wat ik geschreven heb en dan is er niet altijd
dat euforische gevoel dat ik iets bijzonders gedaan heb. Enkele dagen
later ineens weer wel. Het is relatief. Het gaat erom die verschillende
momenten te verbinden, om niet helemaal toe te geven, in die reflectie,
aan die euforie. Er moet vorm aan gegeven worden, je moet alles kneden.
Het moet ook niet zo zijn dat je schrijft zonder die vervoering. Want
vervoering is voor mij echt wel een sleutelwoord. Het is een hogere, of
in ieder geval een andere staat van bewustzijn maar wel een die meer
lucide is dan bijvoorbeeld dronkenschap. Dat is trouwens ook fijn, een
dronkenschap die je onder controle hebt.
SF: We hebben vroeger wel
eens gepraat. Toen had ik wat gekke dingen op papier en zat jij
nadrukkelijk naar vormen te kijken.
AH:
Vorm is belangrijk, niet vooraf vastgesteld zozeer maar vorm die
afgedwongen wordt door de inhoud.
SF: Waar ligt de grens voor
jou tussen de vrije stroom die door vervoering in beweging wordt
gehouden en de dwang, de knechting, van de vorm? Ik vergelijk met de
schilderkunst. Stel, je hebt een schilderij waar de verf in drie lagen
op aangebracht is. Wanneer besluit je dan de verf er toch weer voor een
stuk van af te schrapen?
AH:Ik
doe jaren over de meeste gedichten, maar er zijn wel grote tussenpozen.
Van veel gedichten heb ik tientallen versies. Ik werk eraan tot het echt
niet meer anders kan. Het is vaak een strijd tussen maker en maaksel.
Maaksels zijn eigenwijs. Vergelijk ze met kinderen die zich moeten gaan
ontdekken, pubers die zich onttrekken aan het ouderlijk gezag om hun
eigen autonomie op te eisen. Ik geloof dat een boek, een gedicht, een
schilderij, een product van kunst, iets dat bewust gemaakt is, een eigen
vorm behoeft, een eigen wil kent. Ik geloof niet in kunst die geen vorm
heeft. Alle grote kunst heeft een vorm maar ik geloof ook niet in kunst
die teveel vorm heeft, die lijdt onder vormdwang. Dus om antwoord te
geven op je vraag: af en toe gaat het erg snel en soms kom ik er niet
uit en dan gooi ik het weg of leg ik het terzijde. Dat kan ik dan weer
niet uitstaan. Meestal ga ik er daarom later toch weer zo lang aan
sleutelen tot het uiteindelijk naar m’n zin is. Jouw vraag betreft
voor mij een van de basisgegevens van het vak. Hier ben ik soms dag en
nacht mee bezig want af en toe word ik wakker en heb ik enkele regels
die ik gedroomd heb of samengesteld in een toestand dat ik er niet
bewust mee bezig was. Die moet ik dan snel vastleggen om ze te kunnen
gebruiken. Achteraf lukt dat niet altijd. Als ik met een kritische blik
kijk, verbaas ik me er soms over dat ik zo enthousiast was. Het is dan
niks. Maar vaak is het wel goed. Het is niet iets waar ik alleen maar
mee bezig ben tijdens werkuren die ik met mezelf afspreek. Er kan iets
ontstaan terwijl ik door de stad loop, terwijl ik voor andere zaken voor
de computer zit, het gebeurt overal. Daar kies je niet voor, dat bén
je.
SF: Dat maakt kunst voor jou
tot iets levends Eigenlijk zeg je, kunst is nooit af. Je hebt geen
eindresultaat.
AH:
Wel op het moment dat ik het publiceer. Met dien verstande dat ik bij
een herdruk toch weer dingen verander. Dat doen componisten ook, kijk
naar opus zoveel, het nummer.
SF: Je zegt dat het
eindstation het moment van uitgave is en dat je er daarna toch weer
dingen aan verandert.
AH:
Waarom zou ik bij een herdruk niet een woord veranderen als er winst te
halen valt?
SF: Dus een gedicht is nooit
klaar?
AH:
Het kan wel. Het is niet zo, dat elk gedicht daarvoor in aanmerking
komt. Een gedicht dat zich niet meer laat verbeteren, mag je zien als
een product dat klaar is.
SF: Maar je weet nooit of
dat zo is!
AH:
Dat weet ik wel, maar pas achteraf. Rembrandt ging in z’n etsplaten
nadat ze al afgedrukt waren ook nog dingen veranderen.
SF: Er is toch een
contradictie. Je geeft aan dat alles te maken heeft met beleving, met de
groei van jezelf op een reis. Die brengt jou verder. Ervaringen die je
opdoet, verwerkt zijn door jou, dus in resultaten. Je zegt ook dat een
gedicht zich deels zelf vormt.
AH:
Dat vecht terug.
SF: Later zie je dat het
beter kan en komen er van dat moment, die periode, weer elementen bij.
AH:
Vanuit die gedachte kun je zeggen dat een tekst nooit af is. Zeker
fouten moeten er uitgehaald worden. Dat geeft een verbetering maar heeft
niks te maken met vervoering, of nieuwe belevenissen. Ik neem dan wel
meteen de woorden mee die niet fout zijn maar beter vervangen kunnen
worden.
SF: Ik heb het natuurlijk
niet over ‘technicalities’ zoals de Engelsen zo mooi zeggen!
AH:
Die contradictie die jij vaststelt is op zich toch een mooi gegeven, dat
roept toch spanning op?
SF: Absoluut.
AH:
Een goede lezer kan zien dat de maker daarmee bezig is en zich dus
afvragen of het nu af is. Zoiets roept extra vragen op. Ik vind dat dat
element in een gedicht meespeelt, een stukje spanning onderbouwt. Een
gedicht, een boek, een schilderij moet altijd spannend zijn. Daarmee
bedoel ik niet spannend qua verhaallijn zozeer maar spannend tussen de
verschillende basiselementen, bijvoorbeeld tussen vorm en inhoud, de
klassieke dialoog want die twee gaan met elkaar in debat. Wanneer is
iets af? Kijk naar jouw leven, wanneer ben jij af? Wanneer ben jij als
jonge man af, als puber, als man van middelbare leeftijd? Wanneer gaat
het ene in het andere over? Je kunt wel zeggen: wat ben ik stom geweest
in de puberteit. Die fout maak ik niet meer. Dan ben je op dat punt af.
Echte kunst is altijd organisch, er moet een stroom van leven in zitten.
Het mag niet uiteenvallen in het stof van de dogma’s van de vorm. Er
moet bloed in zitten, en zaad, en zweet. Kortom het moet leven! Vorm
moet gevoed blijven worden.
SF: Over fouten in het leven
gesproken, een stukje kritiek naar mezelf. Ik heb spijt dat ik vroeger
op school niet beter opgelet heb in de Nederlandse les. Nou heb ik een
grote aandacht voor techniek en vormen, bijvoorbeeld in de poëzie en
beschik ik niet over alle technische kennis.
AH:
In de Nederlandse les lette ik wel op. Ik werd door goede leraren op
veel belangrijks gewezen. Ik volgde vier talen. In die tijd moest je nog
twintig boeken per taal lezen. Dat betekende dus tachtig boeken voor
mij. Ik heb ze ook allemaal gelezen. Dat deed ik graag. Toen zei m’n
leraar Frans: “Zet jij op je lijst ook maar poëzie want dat zal je
wel interessant vinden.” Hij gáf me ook bundels. Dus hij was een
goede leraar, zag dat ik er al mee bezig was, al was ik me daar zelf nog
niet bewust van. Daardoor ben ik er deels ook op gezet.
Nee, waar ik spijt van heb is dat ik niet beter m’n best heb gedaan in
de brugklas, zodat ik naar het VWO had gekund. Dan had ik er Grieks en
Latijn bij kunnen doen. Dat had ik, zeker nu gezien, heel graag gedaan,
hoe lastig de grammatica van die twee talen toen misschien ook geweest
zou zijn. Verder maakt het niks uit. Als ik het VWO had gedaan, had ik
geen ander leven gekregen dan ik nu heb. Dan was ik ook schrijver
geworden. Van dat Grieks en Latijn vind ik het zonde. Laten we wel
wezen, zeker het Latijn, Sonn, dat is toch de heerbaan naar de klassieke
tradities, waar veel van de westerse cultuur uit voortkomt. Nu moet het
indirect. Ik was zo jaloers op wijlen de burgemeester Louis van de Laar,
die ook vertaler was en mooie omzettingen uit het Latijn maakte. Ik
vertaal graag, maar alleen uit het Engels, Frans, Duits en Indonesisch
inmiddels.
Ik had meer willen opletten in de kerk om de liturgie beter te
begrijpen. Als je als klein kind in de kerk zit, of catechismusles
krijgt, neem je alles voor zoete koek aan. Je zet je er vervolgens tegen
af, vindt het allemaal onzin. Nu kijk ik er weer met belangstelling
naar. Ik ben wat dat betreft een roomsche atheïst, al ben ik met een
islamitische vrouw getrouwd, die trouwens boeddhistisch is opgevoed.
Daar heb je weer die complexiteit. Dat werkt overal door en maakt het
ook zo boeiend! Als ik nu terugkijk, dan is die hele vroege geloofsfase
met al die rituelen vruchtbaar geweest. Ik zong ’s morgens vroeg in
het kerkkoor. Meteen daarna kregen we in de klas catechese. Nu kan ik
daar alsnog veel uithalen. Dat is een stuk van mijn cultuur, ook al is
mijn geloof volgens de traditionele opvatting nihil.
SF: Je zit als het ware in
een spagaat als het gaat om beïnvloeding door cultuur en religies. Het
een beïnvloedt het andere. We hebben meerdere malloten nu in onze
politiek.
AH:
Die zijn er altijd geweest, leuk of minder leuk.
SF: Jawel maar die er nu
zitten, hebben een grotere mond of zijn minder beleefd in hun
uitspraken.
AH:
Och, ik denk aan Boer Koekoek. Die kun je ook een malloot noemen,
boerenslim dat die man ook was. En hij had een grote mond.
SF: Het wordt een probleem
als de massa zo’n vent volgt, met zelf een grote mond, zonder na te
denken.
AH:
Dan staan ze dat zichzelf toe. Dat is dan toch hun keuze? Zij laten zich
toch mennen? Je verwijt toch niet alleen de menner?
SF: Zeker niet.
AH:
Gelukkig hebben wij een maatschappij dat we kunnen kiezen. Natuurlijk
zitten er bedenkelijke gevolgen aan vast. Ik hoef maar te verwijzen naar
een paar van die gevolgen in de vorige eeuw.
SF: Sta je er niet zo bij
stil?
AH:
Jawel, ook als je reist moet je dat wel. Veel toeristen vinden
bijvoorbeeld Bali een paradijs. Wat ze niet goed zien is dat Bali ook
theocratische trekjes heeft. De mensen daar zitten in een streng
patroon, kunnen niet veel doen, zeker niet als je het afzet tegen wat
wij verstaan onder vrijheid in het westen. Ook op Java heb je veel
ongeschreven wetten waar je je aan te houden hebt. Van mij accepteren ze
nog wel afwijkend gedrag omdat ik een westerling ben die niet beter
hoeft te weten. Zeker is dat zo als ze niet weten dat ik met een van hen
getrouwd ben. Dan ben je geëxcuseerd. Als ze me wel kennen,
bijvoorbeeld de mensen van onze dusun Dempet, accepteren ze ook niet
alles meer. Ik pas me daar aan en nu kom ik terug op wat we zojuist
bespraken, namelijk dat ik daar anders leef. Dat zit ’m ook in kleine
dingen.
SF: Je hebt natuurlijk
overal voor- en nadelen.
AH:
Ik volg de ontwikkelingen in een aantal landen, in de wereld. Dat is een
steeds kleiner geheel omdat we met steeds meer mensen zijn, dus het kan
steeds meer gisten. Je vroeg naar Bergen op Zoom als oase. Ik vind
Nederland een oase, heel Noordwest-Europa. Hoe is het mogelijk dat wij
hier dit leven leiden, deze welvaart hebben, terwijl het in zoveel
gebieden van de wereld een gigantische puinhoop is? Slachtpartijen,
dictaturen, fanatisme, bomaanslagen, noem maar op. Wij zien er maar een
heel beperkt gedeelte van, in het journaal van acht uur, en dan nog een
uurtje misschien in een programma daarna. Dat is het zo’n beetje. En
meer dan een halve pagina in een kwaliteitskrant heb je er ook niet
over.
SF: We zijn bevoorrecht.
AH:
Absoluut! Ik verbaas me erover dat dit nog steeds mogelijk is. Ik denk
ook niet dat het zal blijven duren. De wereld, waar de mensen dat
allemaal niet hebben, slaat in steeds hogere golven op onze veste. We
kunnen onze dijken wel verhogen met allerlei immigratierestricties maar
dat is niet vol te houden. Die andere wereld met al die misère is
onvergelijkbaar veel groter dan ons kleine reservaat. Wij kunnen dat
krampachtig vast proberen te houden maar dan moeten we ons meer en meer
afsluiten. Is dat een oplossing? In dit opzicht ben ik wel een
cultuurpessimist. Ik ben een optimistisch mens, sowieso, ik ben
blijmoedig, dat heb ik van mijn vader, maar ik maak me wel degelijk
zorgen over de grote problemen die ik om me heen zie. Als ik alleen al
naar Java kijk. Enkele jaren geleden is daar een grote aardbeving
geweest, met vijfduizend doden. Tienduizenden huizen werden verwoest,
ons huis ook. Helemaal plat. Van onze buurt was negentig procent
verwoest. Er waren hier ook veel doden. Dat doet wat met je. Ja,
natuurlijk volg ik ontwikkelingen, ik móet wel. Je kunt niet je kop in
het zand steken, je kunt niet zeggen: “Ik wil alleen maar onder palmen
liggen, naar het strand gaan.” Zo’n leven heb ik daar ook helemaal
niet. Ik ben betrokken bij allerlei zaken.
SF: Wat voor leven leid jij
daar dan?
AH:
Als schrijver moet ik wel m’n activiteiten daartegen afzetten. Ik
begin heel vroeg, op de voorgalerij van ons huis, dat aan een doodlopend
paadje staat, en werk op m’n pda door tot een uur of drie. Dit jaar
zal ik voor het eerst een laptop gebruiken. Vroeger schreef ik altijd op
reis. Dat zou ik niet meer willen. Dat gaat te langzaam Bovendien bewerk
ik teksten vaak en dat gaat veel beter met een tekstverwerker.
Om een uur of drie gaan wij op bezoek of met de brommer weg. Dan gaan we
naar exposities, ontwikkelingsprojecten bekijken, die heb je veel sinds
na de aardbeving, of naar een restaurant. Dan ontmoeten we vrienden. Een
enkele keer, als er iets belangrijks is, een ‘kenduri’ bijvoorbeeld,
dat is een dankfeest, of een inwijding, of een overlijden, dan werk ik
niet, dan ga ik daar naar toe. Dan maak ik deel uit van de gemeenschap.
De meeste mensen in onze kampung, en er wonen maar tweehonderd mensen,
beschouwen mij als een van hen, alhoewel ik altijd natuurlijk toch ook
die andere ben die een van hen is. Een tegenstrijdigheid want ik ben een
Nederlander en blijf een Nederlander of, beter gezegd, een Europeaan, al
is het niet voor de volle honderd procent.
Als je aan de rand van Nederland geboren bent, en je voor een grote stad
aangewezen bent op een plaats als Antwerpen waar veel kleine dingen
anders zijn, wat ik al eerder vertelde, krijg je als kind al een
affiniteit met zaken buiten je directe omgeving. Die probeer je dan te
duiden. Toen ik veertien, vijftien was, ging ik vaak met de bus naar
Antwerpen. Die stad kende ik een stuk beter dan bijvoorbeeld Rotterdam
en Amsterdam. Als je gevoelig bent voor die verschillen, ga je ze
cultiveren. Dat deed ik althans wel. Ik had ook het geluk dat leraren
van m’n middelbare school, het Moller Lyceum, culturele excursies in
Vlaanderen organiseerden. Ik herinner me theaterbezoeken daar en vooral
exposities, in Gent, Leuven, Brussel. Die werden georganiseerd door Fons
Gieles, de docent die verantwoordelijk was voor het eindexamenvak
Tekenen en Kunstgeschiedenis, een pilot van de school.
SF:
Hoe zie jij de relatie tussen kunst en werkelijkheid?
AH:
Voor mij mag kunst nooit afbeelding zijn of beschrijving want dan blijft
het buitenkant. Beschrijving is misschien de eerste fase. Daar moet je
iets mee doen. Waarom zou je iets alleen maar afbeelden? Heel simpel,
kunst is voor mij niet afbeelding maar verbeelding. Kunst moet een ode
zijn aan de verbeeldingskracht! Er vindt altijd een wijziging plaats in
de schijnbaar objectief vast te stellen elementen. Dán voeg je iets toe
aan het bestaande. Om tot die verbeelding te kunnen komen, moet je eerst
wel observeren.
SF:
Er zijn hele volksstammen die je, als ze dit zo horen, op hun tenen
trapt.
AH: Ik
schrijf niet voor hele volksstammen. Daar ben ik helemaal niet in geïnteresseerd.
Ik wil niet per se door zoveel mogelijk mensen gelezen worden. Het is
andersom. Als veel mensen het interessant vinden wat
ik doe, vind ik dat leuk maar ik ga het niet opzoeken. Ik wil me
niet uit m’n eigen wereld laten trekken. Iedereen vindt wat-ie moet
vinden. Prima.
SF:
Trek jij hieruit geen conclusies?
AH: Ik
probeer zo weinig mogelijk compromissen te sluiten. Noodgedwongen doe ik
dat soms wel.
SF:
Bijvoorbeeld?
AH: Ik
heb een tijd gehad dat ik alleen maar bezig was met kunst, dag en nacht.
Ik had geen andere verplichtingen. Toen ging het geestelijk niet zo goed
met me, toen verloor ik het contact met de dagelijkse werkelijkheid. Ik
voelde de vervreemding als een negatieve kracht. Er moet voor mij een
wisselwerking zijn tussen dagelijkse bezigheden zoals boodschappen doen
of de postbus controleren en het schrijven. Het is goed tussendoor
telkens met beide benen op de grond te worden gezet en je af te vragen
waar je mee bezig bent. Ik ben niet fulltime met kunst bezig, tenzij in
gedachten. Ik wil geen problemen krijgen door de vereenzaming die ermee
gepaard gaat. Of je nu schildert of schrijft, het blijft een activiteit
in eenzaamheid. Het kan zo ver gaan dat je je tussen je hoofdpersonen
waant en niet meer terug wil. Dan word je gek.
SF:
Wat je nou beschrijft, is de klassieke beleving van een kunstenaar. Ik
zie de strijd van iemand die bezield is van emoties die hij kwijt wil.
Kwijt moet. Er is opstapeling van emoties en gedachten die op een
gegeven moment ergens in uitvloeien. Zoals je zelf zegt, je moet je er
af en toe van losmaken.
AH:
Anders kan ik ook niet getrouwd blijven. En ik ben veel te graag
getrouwd.
SF:
Je schildert een splitsing tussen het dagelijks leven en je activiteiten
als kunstenaar.
AH: Het
is relatief. Er is grote kunst gemaakt door mensen die weinig tijd
hadden, die opgeslokt werden door verplichtingen, die zestig per week
werkten voor een baas, en werk deden dat niks met hun kunst te maken
had. En je hebt mensen die hun hele hebben en houden, hun zielenleven
aan hun kunst besteden en toch niet tot werk komen dat gewaardeerd
wordt, die dus wel voor henzelf maar niet voor anderen iets essentieels
maken, tenzij in retrospectief.
SF:
Los van de tijd, hoe ligt de verhouding bij jou voor kwaliteit tussen
emotie enerzijds en ‘kunstelen’, vormgeven anderzijds?
AH: Om
fouten, blinden vlekken die elke schrijver heeft, te vermijden laat ik
soms mijn werk door anderen lezen, voordat ik het de uitgever aanbied.
SF:
Doe je dat altijd, derden toegang geven tot…
AH:
Niet altijd, regelmatig.
SF:
Waar ligt die grens dan?
AH: In
elk geval bij de leeftijd. Toen ik jong was en begon te publiceren, liet
ik vrijwel nooit iemand iets van tevoren lezen. Ik was heilig overtuigd
van mijn grote kunnen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik twijfel. Dat is
een gestaag proces. Hoe meer je weet, hoe meer je leest, hoe meer je
ziet wat er allemaal mogelijk is, hoe meer je je af kunt vragen in
hoeverre jouw bijdrage relevant is. M’n nieuwe boek, ‘Bloedkrans’,
dat ik al naar de uitgever gestuurd heb bijvoorbeeld. Ik had nooit
verwacht dat ik zoiets zou maken. Dat zijn de verrassingen, dat betreft
momenten dat gedichten, want daar gaat het in dit geval over,
terugvechten, je een paar oplawaaien verkopen zodat je denkt, had ik ze
wel waar ik ze hebben wilde, had ik ze wel in de hoek gedreven?
Blijkbaar niet. Dat is niet slecht natuurlijk. Het wil wel zeggen dat je
meer relativeringsvermogen hebt weten op te bouwen. Mensen worden nu
eenmaal minder stellig wanneer ze ouder worden.
Deze
nieuwe reactie kun je niet meer vergelijken met de opvattingen die ik
had toen ik m’n eerste gedichten publiceerde. Toen verwachtte ik dat
het een groot succes zou worden. Nou, dat boekje, ‘Stadskoorts’,
heeft bijna niks gedaan. Ik heb overwegend negatieve kritieken gekregen.
Ik voelde me gedwongen om daar goed over na te denken, het te kunnen
plaatsen in het geheel. Dat had ik nog nooit gedaan want ik zat alleen
maar naar m’n eigen werk te kijken. Je gaat dus steeds meer waarde
hechten aan verhoudingsmateriaal, aan manieren om te vergelijken. Dat
geeft een beter inzicht in de waarde van je eigen werk.
SF:
Wat zijn eigenlijk jouw hobby’s?
AH:
Mijn werk eigenlijk hè. Verder hardlopen, ik heb vandaag ook
hardgelopen.
SF:
Hardlopen? Een rondje om de kerk?
AH:
Nee, een ronde van tien kilometer. Dat doe ik elk weekend, met m’n
maatje Marco Malm, met wie ik zeker al twintig jaar draaf. In de zomer
lopen we verder, tussen de tien en twintig. Ik heb veel halve marathons
gelopen. Ik heb in december een operatie gehad dus ik moest weer opnieuw
gaan opbouwen maar ik loop nu weer tien kilometer zonder problemen, soms
in Soomland maar meestal rond de Binnenschelde en de bebouwing van de
Bergse Plaat, vanaf thuis. Een andere hobby? Lezen.
En ik kijk graag naar goede politiefilms en –series. Wallander,
de Zweedse versie. Ik lees graag detectives. Ik ga veel naar de
bioscoop.
SF:
Naar wat voor soort films?
AH:
Psychologische drama’s.
SF:
Toch weer!
AH: Ja,
ik was helemaal weg van ‘Shadowlands’ en ‘Solaris’, waar ik ook
een gedicht aan heb gewijd. De verfilming door Tarkovsky, niet de
Amerikaanse remake. ‘Solaris’ is een verfilming van een
science-fiction boek van Stanislaw Lem, een Pool, waarin geen technische
hoogstandjes voorkomen maar het over geestelijke veranderingen gaat.
Solaris is de naam van een planeet die het vermogen heeft om het
geheugen van mensen te materialiseren en te concretiseren, zodat mensen
die al dood waren ineens weer naast je staan. Dat interesseert me.
Andere hobby’s, toch weer gerelateerd aan m’n werk: ik ga, maar
minder vaak dan vroeger, naar literaire bijeenkomsten, ook als ik daar
zelf niet optreed. Kaarten, atlassen…ik verzamel kaarten,
stadskaarten, plattegronden. Dat is bijna een obsessie.
SF:
Dan weet ik een goed adres voor je: Chebstow, in Engeland, op de grens
met Wales.
AH: Ik
ben daar wel in de buurt geweest, toen ik wijlen mijn vriend Jan
Kostwinder opzocht, die aan de zuidkust van Wales les gaf, op
St-Donat’s Castle. Ik bezocht toen o.a. Bristol, Bath, Cardiff,
Swansea.
SF:
Als je daar Wales binnenrijdt kom je langs Chebstow. In een klein
straatje is een winkeltje. Boven heb je alleen maar kaarten.
AH: Ik
heb ook vergelijkende kaarten, van bijvoorbeeld, ik noem maar wat,
Batavia in 1850 en Batavia in 1900, Batavia in 1938 en Jakarta nu. Ik
vergelijk graag om processen te volgen.
SF:
Ik verzamel momenteel beschrijvingen van steden en landen, liefst van
voor 1890 want in 1890 ongeveer komt de fotografie op en vóór 1890 had
je overwegend gravures, etsen, prenten kortom en daar heb ik al
behoorlijk wat boeken over.
AH:
Daar kan ik weken mee doorbrengen. Ik houd ook van boeken met oude
foto’s, geschiedenis. Ik lees veel geschiedenisboeken. Dat doe ik
meestal in bed.
SF:
Is reizen ook een hobby voor je?
AH:
Natuurlijk.
SF:
Een verplichte hobby dus.
AH:
Nee, nee dat gaat meestal goed samen. Soms moet ik ergens naar toe voor
onderzoek voor een boek maar dan koppel ik het wel aan andere leuke
dingen, al plan ik die niet altijd.
SF:
We liepen gisteren in het Spiegelkwartier in Amsterdam, veel antiquairs
aan weerskanten, sommige gespecialiseerd in kaarten. Dan ben ik daar
bijna niet weg te slaan.
AF:
Tijdens de opening van het nieuwe ondergrondse archief in Bergen,
vanmiddag toevallig waren we daar, kon je bij het weggaan een keuze
maken uit prenten, goede kopieën althans daarvan. Ik heb een stapel
meegenomen. Prachtig. Dingen die ik helemaal niet kende, terwijl ik
redelijk op de hoogte ben van wat er zoal over gepubliceerd is.
SF:
Ga eens op internet naar de site van ABEbooks.com. Ik ben op die ring
aangesloten, net als veel antiquairs. Ze zijn gespecialiseerd in boeken
en kaarten.
AH: Dat
wil ik zeker doen. Heerlijk om gesprekken met dat soort handelaren te
voeren. Toch zal ik me moeten intomen want m’n schoonvader is
momenteel voor drie maanden bij ons, dus we gaan ook naar allerlei
attracties als het Drielandenpunt, de duinen van Groot Valkenisse, de
Zaanse Schans en Kinderdijk. Hij is nog nooit Indonesië uit geweest.
Die ziet in Nederland, in West-Europa dingen die ons niet opvallen, die
voor ons zo normaal zijn dat we ze niet meer zien en daar kan ik dan
weer van leren. Ik kijk graag door zíjn ogen.
SF:
Vind je dat niet vreemd?
Het is
niet helemaal vreemd want ik ben 27 jaar lang werkzaam ben geweest bij
NT2, Nederlands als Tweede Taal. Dat heb ik zo intensief gedaan, hoewel
ik nooit fulltime werkte, dat ik onze taal deels kon ontdekken zoals
m’n studenten dat deden. Mensen uit Zuid-Amerika, uit het verre
oosten, ik heb met name veel Aziatische studenten begeleid, mensen uit
Rusland nou ja noem maar op, die keken allemaal op een verschillende
manier van buitenaf tegen onze taal aan. Daardoor kon ik dingen zien die
bijzonder zijn voor onze cultuur zonder dat wij ons daarvan bewust zijn
omdat we ze zo vaak meemaken. Dat is een stukje vervreemding maar in een
positieve vorm. Ik voel me ook niet alleen maar Nederlander. Ik ben
natuurlijk wel een Nederlander, ik hoef niks anders te zijn. Maar door
m’n reizen, m’n relaties en dit werk tientallen jaren lang ben ik
doordesemd van iets meer dan dat. Ik wil hiermee niks verheerlijken. Ik
ben geen francofiel, ik houd wel van Frankrijk maar zeker niet
kritiekloos dus. Ik houd van Bergen op Zoom, maar zie een hoop dat
verbeterd kan worden. En zo is het met alles.
SF:
wanneer is dat alles eigenlijk begonnen?
AH:
Waarschijnlijk zat het al in me maar het is zeker geactiveerd door
onderwijzers, dat waren ook broeders in mijn geval, en leraren op de
middelbare school. Of het nou een leraar aardrijkskunde was, of tekenen
of een taal, ik heb overwegend les gehad van begeesterde docenten, naar
wie ik graag luisterde. Daar heb ik geluk mee gehad en niet alleen ik.
Als ik het onderwijs van nu bekijk, dan is het kennisniveau toch een
stuk lager
SF:
Ja, het wordt er niet beter op. Ik merk dat zelf ook. Heb je alleen les
gegeven voor de sector NT2?
AH: In
die lange periode wel maar niet alleen aan gastarbeiders zoals ze toen
nog genoemd werden, ook aan politieke vluchtelingen, asielzoekers,
buitenlandse partners van Nederlanders en mensen uit het bedrijfsleven.
Ik ben op dit laatste gebied vooral lang actief geweest voor General
Electric Plastics, een bedrijf dat kunststoffen als plastics en
siliconen in hun Europese hoofdkwartier hier maakte. Nu is die divisie
overgenomen door het Saudische bedrijf Sabic. Er kwamen constant
managers uit de hele wereld die snel zakelijk Nederlands moesten leren.
Ik kon soms van nabij meemaken hoe het internationale bedrijfsleven in
elkaar steekt. Daar heb ik een en ander van opgestoken voor m’n eigen
bedrijf, een uitzendbureau voor taalleraren dat ik zeven jaar had. Het
heette eerst Babel, en toen bleek dat er in Utrecht al een zaak met die
naam zat, is het Fluent Business geworden. Maar wat doe jij zelf zoal?
SF:
Alle tijd gaat naar deze nieuwe krant. Nadat hij in de lucht kwam, heeft
BN/De Stem er een stuk over geschreven, wat ik niet verwacht had. Ik ben
begonnen met de mailing. Gisteren heb ik bijvoorbeeld veel horecazaken
aangeschreven om te melden dat zij een aantal zaken van mij kunnen
verwachten. Verder heb ik minstens vijftig sportclubs op de hoogte
gebracht. In de loop van volgende week benader ik andere verenigingen en
clubs. Daar gaan veel uren in zitten maar het is erg leuk. Ik combineer
m’n liefde voor de fotografie met het aankondigen van evenementen en
vooral met informatie over de mensen erachter. En ik vind het fijn om te
schrijven. Het is begonnen als rebellie tegen de gevestigde media. Ik
werd het steeds meer oneens met de manier waarop nieuws gekoppeld werd
aan het verplicht aanbieden van reclame. Bij een paasshow van een
autobedrijf zeggen de kranten al gauw, dat is reclame, dus moet je
ervoor betalen. Ik zeg, qua nieuwswaarde kun je op een andere stoel gaan
zitten en je afvragen: wat is interessant voor mensen in de omgeving die
op pad willen? Ik ben uiteraard ook geïnteresseerd in reclame voor mijn
medium maar wil een ander accent leggen. Vanavond wil ik wat meer van de
mens achter de auteur Albert Hagenaars zien. Veel mensen kennen je niet,
veel mensen kennen je ook wel, maar misschien niet de beweegredenen
achter wat jou tot schrijven brengt. Dat boeit mij, daar wil ik iets van
laten zien.
AH:
Jouw plannen spreken me in zoverre aan dat ik een relatie zie met de
grote verschraling die in de wereld die het voor het zeggen heeft is
opgetreden. Ik ben bijvoorbeeld jarenlang bezig geweest met recenseren
voor de Haagsche Courant. De krant werd samen met nog enkele andere
opgeslokt door een ander blad, AD, en wat zie je dan? Op één na werden
alle poëziecritici bedankt, op die van AD na, die ging natuurlijk voor.
Ik was zo gewend geraakt aan het schrijven van langere kritische stukken
dat ik er nu een blog voor ben begonnen. Die heet De
Verborgen Hoek. De recensies staan ook op mijn site maar het is goed
in elk geval de langere apart te kunnen aanbieden. Er is geen blad dat
de langste zou publiceren. Nu maakt de lengte niet meer uit. Ik zet
gewoon het hele stuk op internet. Ik heb inmiddels ook een blogspot
geopend voor m’n vertalingen, niet voor alle vertalingen maar voor die
van poëzie die wat extra aandacht moet krijgen. Ik heb genoeg gedichten
van bekende dichters vertaald maar er zijn ook obscure dichters met
vooralsnog volkomen onbekend werk en dat zet ik er met name graag op.
Nou komt er een blog bij van m’n favoriete gedichten, van mensen die
ik al dan niet ken. Dat is ook een hobby zo tussen alle bedrijven door.
Nog
even terug naar de verschraling; van de weeromstuit krijg je natuurlijk
allerlei initiatieven op kleine schaal zoals jij nu laat zien en wat ik
in feite met m’n site en blogs doe. Onder de druk van die dominante
maar beperkte en beperkende media zie je er toch allerlei dingen
onderuit geperst worden, waarvan een aantal levensvatbaar zullen
blijken. Die kunnen dan ook wel weer groter worden, misschien op hún
beurt dominant.
SF:
Mijn kracht is dat ik niet gebonden ben, ik ben nog helemaal
onafhankelijk.
AH:
Heel belangrijk. Ik probeer ook zoveel mogelijk onafhankelijk te zijn al
moet ik sinds enkele jaren wel rekening houden met de getrouwde staat.
Ik wil niet dat mijn vrouw, Siti, de dupe wordt van m’n schrijverij.
Gelukkig is ze heel flexibel, begripvol. Ik ben inmiddels nog een stuk
efficiënter geworden en ik kan nu met minder tijd toch meer bereiken
dan vroeger. Dat is een van de vele voordelen van het getrouwd zijn. Ik
laat geen moment meer verloren gaan. Vroeger wilde ik nog wel eens wat
aanlummelen, al kan dat ook vruchtbaar zijn, want ik had toch zoveel
tijd.
SF:
Laten we dan daarom hier stoppen met dit vraaggesprek. Ik dank je voor
je tijd.
E-MAGAZINE BOZINBEELD, jrg.
1, mei 2010
Klik hier
voor de verkorte weergave in
Bozinbeeld |