index

PRESENTATIE VAN ‘HET BOEK NUL’





Foto: © Philippe Cailliau



‘Het boek nul’. Dat is de titel van de nieuwe bundel van de Brusselse dichter Philippe Cailliau. Op zaterdag 27 april 2013 werd het boek gepresenteerd in de bibliotheek in Sint-Genesius-Rode, een faciliteitengemeente in de Brusselse zuidrand. Na een woord vooraf van Eddy Van Caeneghem (van de bibliotheek) en Gerrit Westerveld (van uitgeverij Kleinood & Grootzeer) leidde Albert Hagenaars op verzoek van de dichter ‘Het boek Nul’ in.



De introductie door Eddy Van Caeneghem. Foto: Siti Wahyuningsih.




INLEIDING DOOR ALBERT HAGENAARS

Goedemorgen dames en heren. Ik moest het even uitrekenen. Philippe en ik kennen elkaar al 33 jaar! Dat is nog maar enkele tientallen jaren maar lijkt al veel langer.

Ik ontmoette hem in Evere, in Brussel dus, op Allerzielen, op een zonnige zondagmorgen in 1980. Toen ik thuis wegreed wist Phil, zoals hij zich toen liet noemen, nog van niks. Ik wilde hem namelijk verrassen. Ik had in Poëziekrant juist de recensie ‘De wetenschap van woorden en lichamen’ gelezen, van Marc Reynebeau, een bespreking van Phils laatste publicatie, de dubbelbundel ‘De leer van Etymon & Hoe meervoudig dit lieve lichaam’. Ik had zelf net definitief voor het schrijverschap gekozen, na eerder schilder en galeriehouder te zijn geweest, en was gulzig op zoek naar nieuwe expressiemogelijkheden. Dit stuk van Reynebeau en vooral de door hem gekozen citaten uit dat gecombineerde boek, maakten op mijn ontvankelijke gemoed een grote indruk. Om een paar citaten voor te lezen die hij uit Phils poëzie aanhaalde:

Duizend woorden voel ik trillen
in je hand
maar eelt belet je te spreken

en

Voor haar verteer ik kruisingen
van vagina en taal

en ook nog

Ons kleine sterven. Ik spreek hun naakte woorden
mijn asiel

Het zijn even zoveel voorbeelden van combinaties met lichamelijkheid, de subjectieve gewaarwording enerzijds én de taal, een redelijk objectief systeem van afspraken anderzijds. Mij trokken vooral die tegenstellingen en momenten van samenval. Ik was zo gegrepen dat ik besloot de volgende dag naar Evere te rijden om de dichter te vertellen hoe boeiend ik zijn werk vond.




Al vroeg was ik in Brussel, te vroeg waarschijnlijk. Daarom wachtte ik in het verlaten centrum op het terras van Café de l’Opéra op een christelijker moment. Ik parkeerde bij de Oude Begraafplaats van Evere die aan Phils toenmalige woonstraat gelegen is, de Sint-Vincentiusstraat. Op de begraafplaats was het wel druk, zij het dat de bezoekers op deze Allerzielen vooral oude dametjes waren die met witte en gele bloemen eer kwamen bewijzen aan dierbare overledenen. Het is een intieme plechtigheid die al door de Kelten jaarlijks werd uitgevoerd maar pas in 998, door toedoen van de Benedictijn Odile van Cluny werd gekerstend. Vierhonderd jaar later kreeg de traditie de naam Allerzielen. Ik keek er een tijdje naar en vond dat ik me gelukkig mocht prijzen als mijn graf ooit ook zo versierd werd.

Ik belde aan. Geen reactie, ik belde nogmaals. Opnieuw werd de stilte niet verbroken. Ik vloekte zacht, het zou toch niet waar zijn dat mijn verse woordenheld niet thuis was! Ik deed een derde poging en nu hoorde ik hoog boven me een raam geopend worden. Op de bovenste verdieping werd een ragebol naar buiten gestoken die een klaaglijk “jaaaa?” uitte. Toen ik de dichter, die ik met moeite van de foto bij het artikel herkende, had uitgelegd wat de bedoeling was, volgde er niet meteen een reactie, tenzij je het knetteren van de argwaan om dit onverwachte bezoek van een onbekende jongeman uit Nederland als zodanig zou kunnen omschrijven. Uiteindelijk mocht ik binnen. Nadat ik alle steile trappen had bestegen en tegenover de nog in een soort pyjama gestoken meneer Cailliau zat, duurde het niet lang voor we in een innig gesprek over poëzie waren verzeild. Een uur later was het alsof ik hem al 33 jaar kende. We deelden niet voor niets nogal wat passies en fascinaties, om het netjes te zeggen. We kenden en bewonderden dan ook dezelfde poëzie.

We ruilden bundels. Dat klinkt misschien indrukwekkend maar ik had op dat moment nog maar één bundeltje gepubliceerd en dat zag er eerder als een schoolschriftje uit dan als een literair boek. Nee, dan meneer Cailliau, ik bedoel Phil, die gaf me al meteen een stapeltje bundels plus tijdschriften waar hij in had gepubliceerd, hetzij als dichter, hetzij als criticus. Helemaal in de wolken verliet ik uren later dat hoge smalle pand in de Sint-Vincentiusstraat. Vanaf de begraafplaats lachten en schetterden de vele boeketten me tegemoet. Het vuurwerk dat ik ’s avonds nog in Antwerpen zag, ik weet niet meer ter gelegenheid waarvan, was de vanzelfsprekende afsluiting van een geweldige dag.

Dat ik deze begraafplaats een paar keer vermeld, heeft alles te maken met de thematiek van Phils poëzie. De eeuwige verstrengeling van leven en dood en dus, op een daaronder liggend niveau, van hoop en angst, van confrontatie en zoeken naar vergetelheid.

Eenmaal thuis dook ik meteen in m’n schatten. Ik raakte verslingerd aan deze nieuwe gedichten en dat zeg ik niet zozeer om vandaag een aardige inleider te zijn. Nee, ik heb in heel wat brieven sinds die voor mij illustere zondag aan Phil uitgelegd waar mijn interesse en waardering op gestoeld waren. Bovendien gaf ik niet lang daarna twee bundels van hem uit: ‘Wedersamenstelling’ bij uitgeverij WEL en ‘Compagnie van de Internationale Amnestie’ (afgekort CIA) bij uitgeverij Cadans.

CIA verscheen in 1982 en daarna werd het akelig stil rond de schrijver Phil Cailliau. Weliswaar volgde in 1997 nog ‘Randstad Living’ maar mag je een reeks van zes gedichten meetellen als boek? We moesten daarna nog eens tien jaar wachten, tot 2007 dus, voordat hij met een rijpe bundel op de proppen kwam. De nieuwe bundel heette volkomen toepasselijk ‘Zwijgboek’. Waarom deze titel? Had die te maken met de lange periode van zwijgen als dichter, die vooral een gevolg was van ziekte en bijna-doodervaringen? Ja en nee. Ik wijdde er voor De Verborgen Hoek een lange kritiek aan en citeer een klein stukje uit mijn slot: 

“Hier wordt het zwijgen niet zozeer verbonden met niet meer praten of dichten of publiceren maar met de dood. Die betekent voor Cailliau, gezien ook het slot van het aan zijn dochter gewijde gedicht 'Sophie', wel het eind van de verzamelde personages van het subject in dit bestaan maar niet het einde van diens genen. De bouwstenen van het leven gaan ook bij deze eigenzinnige dichter nooit teloor maar leven in andere vorm voort in volgende bundels.
Wat maakt het uit, afgezet tegen deze achtergrond, hoe lang Cailliau aan een gedicht schrijft en schaaft, hoeveel tijd hij wil nemen voor een nieuwe bundel? // Ik lees liever, veel liever, een bundel die tien jaar na z'n voorganger getuigenis aflegt van een relevante ontwikkeling dan een die op de belangrijkste punten niet afwijkt van gedichten die een jaar daarvoor verschenen. Ik kijk daarom nu al uit naar de volgende uitgave van Cailliau, hopelijk maak ik die nog mee!

Misschien hebben deze regels er mede toe bijgedragen dat hij nu al, amper zes jaar later (uitermate kort voor zijn doen), met een nieuwe bundel komt. De titel is wederom veelzeggend: ‘Het boek nul’. Het boek is prachtig én treffend vormgegeven door Gerrit Westerveld, die behalve uitgever ook grafisch ontwerper is.

Iedereen kent de uitdrukking Het uur nul. Maar denk eens na over de betekenissen. Het is het uur dat iets te gebeuren staat zoals in het gelijknamige lange vers van Martinus Nijhoff, iets dat de vertrouwde werkelijkheid totaal verandert. Er zit dus niet alleen dreiging in de titel maar ook hoop en daarmee komen we bij een andere duiding, namelijk die van een nieuw begin. En een nieuw begin heeft Philippe Cailliau, niet zozeer als dichter maar als mens, verschillende malen mogen smaken. Diverse malen was hij als gevolg van hartaanvallen bijna dood. Nog steeds is hij niet 100% gezond. Al deze essentiële ervaringen hebben een veel rijper mens van hem gemaakt. De thema’s van ‘Het boek nul’ zijn dus nog wel overwegend dezelfde als die van vroeger maar ze zijn doorlééfd. Was hij dertig jaar geleden als jonge auteur en taalonderzoeker gefascineerd door ziekte en dood, in dit nieuwe boek doet hij nauwgezet maar altijd poëtisch en dus deels symbolisch verslag van waar het in dit korte persoonlijke leven maar in het lange bestaan van de mens als soort om gaat. Alleen al de titels laten daar geen onduidelijkheid over bestaan: ‘Identificatie’, ‘Ab ovo’, ‘Als de leden zwaar worden’, ‘Seingeefster, urnedraagster’, ‘Terreur van elke dag’, ‘Het is de bloeddruk’ en het goed gevonden ‘Aigues Mortes’, schijnbaar een verwijzing naar een plaats in Zuid-Frankrijk maar tegelijkertijd draagt die de betekenis van dode wateren in de naam mee.

Ik ga geen complete gedichten uit het boek voorlezen, dat doet Philippe dadelijk beter zelf, maar wil enkele strofen laten horen die mij troffen en deze inleiding zullen steunen. Het allereerste gedicht ‘Identificatie’ geheten, begint als volgt:


Alle documenten zijn beschikbaar.
Zwangerschap, geboorte. Geslacht. Dood
nog niet. Meer dan het halve leven. En dan
nog allerhande opvoeding. De groeibewijzen
zijn bepoteld, en ook de inwijdingen.
Het is de vraag wie hier de hand in heeft.



In het gedicht ‘Tao: de stroom’, ergens in het midden staat de ijzersterke strofe:



Hij is het blote lemmet
dat voortdurend dieper snijdt
in de herinnering. Zichzelf vergeet,
vergeet, opnieuw vergeet – seconde
en minuut, maar dan alleen in wat
nog zegbaar is: in wat, zelfs neergeschreven
in verbeurde vrees, er niet meer is.



En in het laatste gedicht, ‘Stormhut in de Camargue’ vielen me de volgende regels op:



Hij is een krachtige inhalator, hij spuwt
en stottert, soms huilend, dan roepend
naar zichzelf, soms wit om wit: zichzelf.



U hoort het, dit zijn krachtige beelden, gezet in een minstens zo sterke zegging. Dit zijn woorden die geschreven zijn op het scherpst van de snede van het leven. En ook al spreekt de dichter hier en daar zijn twijfel uit en zijn angst, die feitelijk die van ons allen zijn, nergens laat in ‘Het boek nul’ zijn levenswil, zijn levensdrang, af. Het is ondanks alle lichamelijke en mentale kommer en kwel (pijnen die de meesten van ons zich niet eens kunnen voorstellen) één grote hulde aan het wonder dat het leven zelfs in z’n meest basale biologische staat is, en ook moet zijn.

Deze inleiding was al af, toen ik, op zoek naar iets anders, het kleine agendaatje uit 1980 terugvond, waar ik de belangrijkste gebeurtenissen van dat jaar in had genoteerd. Natuurlijk keek ik eerst op de bladzijde van zondag 2 november 1980, de dag van Allerzielen. Niets! Op de pagina’s ervoor en erna, ook niets! Ik bladerde verder en kwam er achter dat ik er bijna een half jaar niets in had opgeschreven. Ik nam het nummer van Poëziekrant erbij waar ik het aan het begin van mijn betoog over had. Nu pas ontdekte ik dat het wel uit het juiste jaar dateerde maar dat het om nummer twee ging, om het nummer van maart en april! Nog verder zoekend, kwam ik er achter dat ik wel bij Phil op bezoek was geweest, maar nooit op een zondag, laat staan Allerzielen, waar ik trouwens zelfs m’n typevingers om had durven verwedden! Ik was op zaterdagochtend 21 juni bij hem geweest. Waar kwamen die oude vrouwen met bloemen dan vandaan? Misschien had ik er op die zonnige zomermorgen wel een paar bij de begraafplaats gezien… Nog verder nadenkend kon ik maar tot één conclusie komen: het was de poëzie van Phil Cailliau, die, zelfs versneden in een kritiek, zelfs uit de context van het gedicht getrokken, dergelijke overtuigende beelden kan oproepen!

En is dat niet het werkelijke doel van échte poëzie, het vermogen om ook het leven van de lezer te beïnvloeden, diens herinneringen en inzichten te wijzigen en daarmee de lezer deelgenoot te maken van raadselen waar wij in het dagelijkse leven zo gemakkelijk aan voorbij gaan? Ik dacht het wel. Ik denk het wel, nee ik weet het zeker en ik wil daar de man die deze ochtend, deze bijeenkomst, ruim dertig jaar geleden al in werking zette, hartelijk én zielijk voor bedanken…dames en heren: Philippe Cailliau!








Uitreiking van 'Het boek nul' door uitgever Gerrit Westerveld. Foto: Siti Wahyuningsih.










ALGEMENE INFORMATIE OVER PHILIPPE CAILLIAU

Philippe Cailliau (Elisabethstad, 1954) studeerde Nederlandse letterkunde en literatuurwetenschap en werkte jarenlang in het onderwijs. Voor literaire bladen schreef hij talloze recensies en essays over proza.

In 1976 debuteerde hij met de dichtbundel “De moordenaar en zijn vroedvrouw”. Als dichter is Cailliau geen veelschrijver: met “Het boek nul” is hij pas aan zijn negende bundel toe, op 38 jaar.

Hij schrijft weinig, maar wat hij publiceert, is doordacht. Gedichten worden voortdurend herschreven voordat ze aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Zijn voorlaatste bundel dateert alweer van 2007. Het taal-experimentele en hermetische karakter van de bundels uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben plaats geruimd voor een meer contemplatieve, maar even beeldrijke zegging. Taal blijft voor Cailliau een instrument en een middel om het onzegbare te benaderen.

De bedachtzaamheid waarmee hij publiceert, symboliseert meteen een van de thema’s van Cailliaus huidige poëzie: de onzekerheid van het individu. De gedichten variëren in thematiek en ondernemen voortdurend een poging om de visie op de mens, het leven en de werkelijkheid te verwoorden. Aftakeling en ziekte staan in de schijnwerpers. Verschijnselen als pijn, lijden en twijfel worden belicht, maar ook: de wil om te (over)leven. De werkelijkheid is een groot vraagteken, het leven bevat onnoemlijk veel vragen waarop het antwoord uitblijft. Wat is, neigt net zo goed naar het tegendeel. Wat zeker lijkt, wordt a priori in twijfel getrokken. Alles is immers relatief. “Het boek nul” vormt een fragmentarisch beeld van de huidige levensvisie van de dichter. De som van de mozaïekdeeltjes zal nooit een totaalbeeld opleveren, maar dat is nu eenmaal het leven. En poëzie is voor Philippe Cailliau: leven. Leven op en leven tussen hogere niveaus van esthetische en ethische beleving.

 

Gerrit Westerveld, uitgever





Eddy Petersborg en Patrick Roelandt. Foto: © AH.











Philippe Cailliau tussen de uitgevers van vier van zijn boeken: Bert Bevers (links) gaf met François Vermeulen bij hun beider uitgeverij De Oostakkerse Cahiers in 2007 ‘Zwijgboek’ uit. Gerrit Westerveld (achter) publiceerde ‘Het boek nul’. Albert Hagenaars (rechts) koos in 1981 als kersverse redacteur bij Poëzie-uitgeverij WEL ‘Wedersamenstelling’ en bracht in 1982, samen met Mona la Maître, Cailliau’s poëtische hoorspel ’Compagnie van de Internationale Amnestie’ op de markt bij uitgeverij Cadans. Het was de eerste en tevens laatste titel van deze uitgeverij. Opmerkelijk is dat deze uitgevers alle drie uit Bergen op Zoom afkomstig zijn. Foto: © Siti Wahyuningsih.





V.l.n.r.: Philippe Cailliau, Paul Rigolle, Bert Bevers en Albert Hagenaars. Foto: Siti Wahyuningsih.





In de Kerkstraat, waar de dichter woont. Foto: Siti Wahyuningsih.





PHILIPPE CAILLIAU; ‘Het boek nul’; 38 pagina’s; Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, 2013; ISBN/EAN 978-90-76644-65-3.




 

index