![]() |
|||||||||||||
OPTREDEN IN DE VOORMALIGE SUIKERFABRIEK DE ZEELAND | |||||||||||||
DE WEG DIE WIJ GAAN Ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van Jan Wessendorp. Bij zijn schilderij “De weg die wij gaan”, 2008) Hier heerst de vrucht, daar staat de navelstreng die kleine mensen draagt. Zwaar wegen vragen op een moe getorste spierbouwdoos, verbleekt een kleur. Waar vlees nog zinderen kan, en niet alleen het vlees. In hoofd, in ruimte en in beeldenstroom claimt leven woord en standplaats voor een naam, een antwoord, een verbintenis. De huidenmens heeft zich verbonden met zijn scherpe periscoop: wat zich snel opensnijdt, wat ook behoedt voor lek en leed, het instrument dat met vier ogen zowat alles ziet wat niet ontsnappen mag: de zwarte bril die door vermenigvuldiging de horizont ongrijpbaar maakt. De schaar splijt eenzaamheid en heelt het centrum van de mens, wijst raadsels aan die met waarom, hoezo of waar vandaan beginnen. Met sleutels worden bloem en pen ontsloten. En achter hoofd en schouders schijnt een vormendiadeem. Een uitweg voor de zondeval, verkend in kartelige, kleien spieren. Door een web van draden valt het lijf niet uit elkaar, geen hoeken komen los. Het vlees dat rekbaar vlees geworden is, stelt hooggestemde eisen. Hoe beelden vol geduld en vuur de dorst kunnen verhelpen, zo hoopvol kunnen schildersogen zijn. Daar huist een man die staart en zwijgt en zoekt: een man met al wat verre jaren. Zo wordt de lucht gevuld met fijn alaam voor ieder uur: een speen, een schroef, een kop, bril of palet. De schilder heerst en wet zijn mes. Het is de schaar die doorgeknipte draden knoopt, die gaten dicht. De ademstreng. De navelpijp. De puzzelstukken zijn gelijnd om strikt te passen in een mal, te vallen in een plooi van vruchtbaarheid. Van verf is voor de meester elke kleur wat helend wondvocht is op strak verband. Het beven van de schildershand zal streek na streek vervagen in gedreven koppigheid. Genezen worden letsels door de onbetwiste schaduw van de Grote Schaar. In vitro en bevrijd van alles zijn we toch verbonden met. Wij snijden open, groeien toe, bijna weer toe, geheel weer toe, als wij de navelstreng geworden zijn van een gekruimelde geschiedenis over ontstaan, ontfermen en verdwalen in. De man zegt ons: wij gaan de weg. Dat is de weg die wij verkennen, die wij gaan Philippe Cailliau
Bert Bevers las het gedicht ‘Trompe-l’oeils voorbij’ dat hij speciaal voor de monografie van Jan Wessendorp schreef, die in 2007 ter gelegenheid van diens overzichtsexpositie in het stadhuis van Brugge verscheen. Hij las ook enkele gedichten over schilderijen zoals ‘De stervende Germanicus’. TROMPE-L'OEILS VOORBIJ Voor Jan Wessendorp In jouw geboortestad dwarrelen onder de bruggen nog fragmentjes herinneringen door de tijd. Warm was het er, en door de vijand snel bezet. Onverbiddelijk ontwaren draag je al je leven mee, in beslagen spiegels zelfs. Hier tolt het binnenst, werp je angst van je af in verzwegen zinnen, warme tinten. Beelden van Mas naar Schelde, tussen alles heen en weer. Doeken vol. Kaders kunnen amper de spanning aan van opdrogende drang. Spattende passie vurig in ballingschap. Grauw is de lucht, en als je zucht vormen jouw lippen de naam. DE STERVENDE GERMANICUS bij de schilderijen van heinrich füger en nicolas poussin omgeven door getrouwen sterft germanicus. men rouwt reeds voor de laatste adem zijn huidig lichaam rust geeft. nog even in het leven voelt hij zich daarom eenzamer dan ooit. als capreae in de zee. hij denkt aan sperwers over velden. zijn ogen tekenen wegen in de lucht die wij nooit volgen kunnen
ZONDER MIJN WOORDEN Het is niet omdat ik het ruisen van de bladeren, niet omdat het veld zich in verten en koren, boterbloem, kamille, madelief. Niet omdat het water kalm sijpelt, stroomt in rechte of kromme. Lyrisch word ik echt niet bij het horen van het gezang van vogels die hun aria’s. Ik raak niet van mijn stuk door zuring, weidegras, brandnetel, stoer eikenstam, witzilver berkenbast. Het schuifelend grasvermalen van koeien, die nieuwsgierig naar mij staren, en ik hun blikken keer, is niet mijn hoogste genot. Meanderend wisselend landschap is niet mijn diepste droom. Het is dat dit alles beweegt zonder mijn woorden.
BLAUWE ZON Voor njai Katinem Daar staat hij met koude blik bevelen uit te delen Pas na de dag wijkt spanning Slaapbroek, jenever en njai Opslagloodsen fluisteren tegen een blauwe zon Hij droomt de inhoudsmaten van koffie, thee en kardemom Terig in Rotterdam slentert hij langs vemen met verbleekte namen leest Java Celebes Borneo ziet kabels, pallets, kranen Vindt een ladinglijst cijfers, leggers, balen Ziet sjouwers aan voor koelies Djati, meranti en merbau Getakeld uit roetsige ruimen Snuift geuren op Foelie, peper en kaneel weemoed in steen Op de kade wil hij soebatten, snauwen en spotten vluchtig pamor op de Nieuwe Maas Zaaien, oogsten, onderhandelen Hij stapt in laarzen over eerdere paden loodst beelden binnen van veroverd land van verre, zweverige mist aan de voet van een langgerekt gebergte Bovenstaand gedicht (fragment) staat in de bundel ‘Rood en wit met blauw’, In de Knipscheer, 2015.
Erick Kila ondervroeg de beide kunstenaars over hun werk en ambities. Hij schreef ook een artikel voor het blad Brabant Cultureel over de expositie. Klik hier voor dat artikel. ![]()
Albert Hagenaars schreef een beschouwing over het werk van Marcel van Zijp in De Verborgen Hoek. Klik hier voor dat artikel.
![]() ![]()
|
|||||||||||||