Op 25 februari 2010 overleed de
dichter Erik Heyman door een hersentumor in een Brussels hospitaal. Heyman, die
vier bundels publiceerde (‘Neergeschreven’ bij Stichting Vers, ‘IJstijd’
bij Uitgeverij WEL, ‘Dagmaat’ bij De Arbeiderspers en ‘Mantis’ bij het
Poëziecentrum), was ook kernfysicus en docent. Hij werkte mee aan o.a. het
literaire tijdschrift ¿Quarant Dash? en won diverse prijzen zoals de Nationale
Poëzieprijs van Harelbeke, een prijs van de Vlaamse Club Brussel en de Dr.
Anton de Pesseroey - J.L. de Belderprijs.
Foto: © Bert Bevers
Op vrijdag 8 oktober werden
zijn ‘Verzamelde Gedichten’ gepresenteerd, een initiatief van De Contrabas.
In het daarvoor georganiseerde programma lazen de volgende vrienden en
collega-dichters voor: Patrick Bernauw, Bert Bevers, Piet Brak, Chrétien
Breukers, Alain Delmotte, Herman Fierens, Albert Hagenaars, Frank Pollet, Willie
Verhegghe en Herlinda Vekemans.
Eddy Peremans verzorgde de muziek. Chrétien Breukers overhandigde als
uitgever het eerste exemplaar aan Marleen Heyman.
De organisatie was in handen van het Davidsfonds Roosdaal.
Anja van Geert nam Albert
Hagenaars een kort vraaggesprek af (zie hieronder) over de achtergronden van de
bundel ‘IJstijd’, die hij in oktober 1984 liet verschijnen bij WEL.
|
|
Anja
Van Geert (°1967) werkt op een kunstacademie en houdt van het woord in
al zijn vormen.
Ze
leest en recenseert jeugdboeken voor NBD/Biblion en schrijft verhalen
voor kinderen van de basisschool. Ze publiceerde al drie jeugdboeken bij
uitgeverij Die Keure: Kwistenbiebel
(200.), Code Casablanca
(2008) en Operatie
Opgespoord
(2010).
Ook
op podia is ze regelmatig actief, onder andere als presentatrice.
Foto: Albert Hagenaars |
Interview van Anja Van Geert met Albert
Hagenaars over ‘IJstijd’ van Erik Heyman (1960-2010), t.g.v. het
verschijnen van diens ‘Verzamelde Gedichten’.
Gemeenschapscentrum
Warande te Liedekerke. Vrijdag 8 oktober 2010. Optredens van: Patrick Bernauw,
Bert Bevers, Piet Brak, Chrétien Breukers, Alain Delmotte, Paul Demets,
Herman Fierens, Albert Hagenaars, Frank Pollet, Kirstin Vanlierde, Herlinda
Vekemans, Willie Verhegghe. Muziek van Eddy Peremans (op gitaar). Moderator:
Anja Van Geert.
Verhinderd om op te treden: Reine De Pelseneer en Paul Rigolle.
Aantal
aanwezigen: 300.
AVG:
Albert, ik wil het met jou hebben over Erik’s tweede bundel ‘IJstijd’, die
door jou bij uitgeverij WEL uitgegeven werd. Hoe is Erik bij jullie terecht
gekomen?
AH:
Eriks gedichten kende ik begin jaren tachtig beter dan de dichter zelf. Ik kwam
zijn werk regelmatig tegen in allerlei kleinere literaire tijdschriften.
We ontmoetten elkaar de eerste keer tijdens een literaire manifestatie in
Sint-Niklaas, georganiseerd door de redactie van het tijdschrift VERS. Dat was
op 2 april 1982. Behalve met hem maakte ik toen kennis met o.a. José de
Poortere, Kris Geerts en Patrick Bernauw. We maakten van de gelegenheid gebruik
om bundels te ruilen: zijn debuut ‘Neergeschreven’ tegen mijn tweede bundel
‘Spertijd’.
Een volgend treffen vond plaats in het Poëziecentrum Gent, waar ik hem
complimenteerde met zijn juist door Deus ex Machina gepubliceerde cyclus ‘De
Vreemdeling’. We konden toen nog niet bevroeden dat deze reeks later de bundel
‘IJstijd’ zou openen. Op dat moment had ik voor mezelf al wel uitgemaakt dat
het een goede zaak zou zijn als Erik in het WEL-fonds opgenomen werd. We
streefden toentertijd ook duidelijk naar opname van meer jonge Vlaamse dichters.
Wilfried van Craen, Roger Rennenberg, Geert van Istendael en Phil Cailliau en
anderen waren hem al voorgegaan.
Het eerste contact tussen Erik en uitgeverij WEL werd eigenlijk gelegd door
enerzijds Frank Pollet en anderzijds Eric Wobma. Frank had al een bundel bij WEL
gepubliceerd, dat was ‘Zymose’. We hadden juist weer meer contact omdat we
ons voorbereidden op de tweede druk van ‘Zymose’. Frank maakte duidelijk dat
Eriks werk goed zou passen in het fonds van de uitgeverij.
Eric Wobma was in die tijd een van de medewerkers van WEL. Hij was, en is nog
steeds trouwens, een opvallend gedreven én spontane man. Als hij iets goed
vindt, rust hij niet totdat iedereen in zijn omgeving daarvan op de hoogte is en
nu druk ik me voorzichtig uit. Momenteel is hij filmmaker in Amsterdam, voor de
productiemaatschappij Malende Vlinders. En hij was onder de indruk van de
laatste gedichten van Erik, vond dus eveneens dat die door WEL uitgegeven
moesten worden.
Erik kreeg zodoende allerlei signalen dat er bij WEL belangstelling bestond voor
zijn nieuwe werk. Een reactie bleef niet lang uit; op 3 augustus 1983 schreef
Erik een lange brief met het verzoek om een bundel bij WEL te mogen uitgeven.
Enkele fragmenten uit die brief:
“Waarde Albert Hagenaars, zoals je wellicht al van Frank Pollet en
misschien ook van Eric Wobma hebt gehoord, zou ik graag een bundel aan jullie
team voorleggen. // Ik zie op dit ogenblik twee manieren om mijn bundel samen te
stellen. Het oorspronkelijk geheel (dat de titel ‘IJstijd’ meekreeg, de
titelcyclus verscheen in Yang 104) is al een goed jaar kant en klaar afgewerkt,
en wacht dus eigenlijk al lang op een definitieve vorm van publicatie. Ik werk
sinds november vorig jaar aan een reeks van 30 gedichten die ik graag zou
afhebben voor het einde van dit jaar. Daarom had ik ook al gedacht om een soort
diptiek te vormen, met de allerbeste gedichten uit de oorspronkelijke bundel en
deze 30 nieuwe. Het enige probleem hiervoor natuurlijk is dat die 30 gedichten
niet te scheiden zijn en in reeksen van 10 bij elkaar horen. Ik wil dus vrij
zeker zijn van m’n stuk vóór ik publiceer. // Publiceer je liever
‘IJstijd’ als aparte bundel –of publiceer je liever helemaal niets, een
even reële mogelijkheid natuurlijk, ik koester geen wilde illusies- dan kunnen
we daaromtrent onmiddellijk verder afspraken maken. Ik geloof wel dat je een
groot gedeelte van de gedichten uit ‘IJstijd’ al hebt gelezen, want
gedichten ervan werden opgenomen in Koebel, Poëziekrant, Appel, Vers en Deus ex
Machina.”
AVG: De
bundel was dus toen nog niet klaar.
AH:
Nee, verre van dat. Medio
september, net terug van m’n eerste reis naar Indonesië, liet ik Erik
weten dat ik graag een bundel van hem bij WEL zou uitgeven. Ik nodigde hem
meteen uit om voor te komen lezen tijdens de viering van het tienjarige bestaan
van WEL op 5 november dat jaar, zodat we ‘IJstijd’ zouden kunnen
aankondigen. Hij reageerde positief: “Ik
kom, al moest ik liftend in Bergen op Zoom geraken.” Er was toen namelijk
een staking in Vlaanderen, waardoor er geen treinen en bussen reden. Hij
beloofde het script van ‘IJstijd’ dan mee te brengen.
Op 15 oktober schreef hij dat hij een nieuwe titel voor het boek verkoos:
‘Mijn Bevroren Oog’. De tweede reeks van 30 gedichten, die later
‘Polarisatie’ is gaan heten, wilde hij verder verdelen. De eerste twintig
teksten zouden dan onder de titel ‘De Veerkracht Van De Woorden’ vallen, en
de laatste 10 onder een nader te kiezen benaming. Hij wilde extra tijd om de
bundel af te maken, nu tot Nieuwjaar.
Twee weken later schreef ik Erik ‘Mijn Bevroren Oog’ een slechte titel te
vinden. Ook keurde ik het merendeel van een aantal ontvangen gedichten af omdat
ze te weinig afstand namen van z’n debuutbundel ‘Neergeschreven’, die bij
VERS was verschenen, en de invloeden van o.a. Pernath en Pollet m.i. te weinig
verwerkt waren. Als compensatie stelde ik voor de reeks ‘De Vreemdeling’ op
te nemen en ‘IJstijd’ in de planning naar voren te halen. Ook verschafte ik
hem de mogelijkheid de plaats van Roger Rennenberg in te nemen in het
avondprogramma van de feestavond rond WEL, zodat de aanwezige KRO opnamen van
zijn optreden zou kunnen maken. Die opnamen waren bestemd voor het culturele
radioprogramma Spektakel. Erik ging akkoord met de nieuwe opzet en hield de
titel ‘IJstijd’ aan. Hij deed veel voorstellen voor de technische uitvoering
van de bundel, die vrijwel allemaal overgenomen werden.
Hij bleek begin januari opnieuw extra tijd nodig te hebben voor de afronding van
de tweede reeks, ‘Polarisatie’, die nu weer uit 30 gedichten bleek te gaan
bestaan. Hij hoopte dat de bundel er in mei kon zijn en wilde een presentatie
waarop ook Peter Verhelst en Paul van Loon konden voorlezen. Na een opsomming
van allerlei ideeën en technische en inhoudelijke details, o.a. over het
gebruik van dia’s tijdens de presentatie, besloot hij (even citeren uit een
brief): “Je ziet, ik weet soms ook wel
wat ik wil.” Ik schreef hem dat we op enkele uitzonderingen na met zijn wensen rekening zouden houden.
Op 15 januari, hij moet die laatste weken dus hard gewerkt hebben, leverde hij
de laatste gedichten in. Hij begeleidde ze met de woorden: “Hier
zijn ze dan, de laatste loodjes. Oef, zou ik zo zeggen. It’s up to you now.
Het zou prachtig zijn als de bundel kon verschijnen in the cruellest month…”
WEL ging met de gedichten akkoord.
V.l.n.r.: Anja Van Geert, Herlinda Vekemans,
Frank Pollet en Albert Hagenaars. Foto: Bert Bevers.
AVG:
Hiermee verwees hij naar de bekende dichtregel uit ‘The Waste Land’ van T.S.
Eliot: April is the cruellest month.
Een regel die ook in de eerste drie gedichten uit de cyclus ‘Polarisatie’
voorkomt.
AH:
Jawel, maar het is niet helemaal waar. Die verwijzing komt in het eerste gedicht
van élke reeks in ‘Polarisatie’ voor, dus in de gedichten 1, 11 en 21. In
het eerste gedicht “Wie zegt ons welke
is de kwaadste maand”, in het elfde “Wie
zegt hem welke is de kwaadste maand” en in het laatste van deze drie: “Wie zegt haar welke is de kwaadste maand”. Drie variaties op
hetzelfde stramien en daarmee drie verschillende perspectieven. Dit is
natuurlijk een mooi voorbeeld van de ingenieuze manier waarop Erik zijn bundel
samenstelde. Hij was een echte constructeur.
AVG:
Maar toch kon de bundel niet in april, de kwaadste maand, verschijnen.
AH: Nee, dat ging niet voor de uitgeverij. We zaten met nog twee andere
uitgaven, de herdruk van het al eerder vermelde ‘Zymose’ van Frank Pollet en
de debuutbundel van Marijke van Hooff. We hadden bovendien nog geen definitief
kaftontwerp, foto’s, bio- en bibliografische gegevens en andere zaken.
AVG: Uit jullie correspondentie bleek dat hij pas medio juli reageerde met “Ik
wist niet dat er ook nog bio- en bibliografische nota’s werden opgenomen.
Bijgaand vind je wat ik daarin kwijt wil: zo weinig mogelijk!”
Erik wou vooral de gedichten laten spreken?
AH:
Ja, en
daarover schreef hij nog “De indeling
van IJstijd lijkt me bijzonder goed geslaagd, het lijkt me dat de gedichten in
de bundel zullen kunnen ademen, wat erg belangrijk is.”
In februari stuurde hij de eerste ontwerpen voor de omslag van de bundel,
gemaakt door Marek de Bisschop. Bij het herlezen van onze briefwisseling uit die
tijd heb ik de volgende momenten gevonden.
Begin maart 1984 stuurde hij portretfoto’s voor de achterkant van het boek.
Hij beloofde gauw een snorrende tekst voor de achterkant op te sturen. Ook kon
hij melden dat Willy Tibergien al aan Bernard Dewulf had gevraagd een recensie
over ‘IJstijd’ voor Poëziekrant te schrijven.
In april schreef hij dat hij wegens een verblijf in Londen de tekst voor de
achterkant nog niet kon sturen. Marek was ook nog niet klaar met het definitieve
kaftontwerp.
Halverwege april werden de door hem gezonden foto’s wegens te weinig kwaliteit
afgekeurd. Ik nodigde hem en passant uit op een literaire avond in Vlissingen te
komen voorlezen.
Begin mei pas stuurde hij de nieuwe foto’s en het definitieve kaftontwerp.
Over de foto’s zei hij: “Dat ik er ondertussen al iets kaler uitzie moet de lezer er dan maar
bijnemen –weet die veel dat ook dat een aanduiding voor IJstijd kan zijn…?”
De flaptekst bleek gemaakt door Herman Janssens, die hij omschreef als “onze
plaatselijke Achterbergspecialist”. Hij had er bij Janssens op
aangedrongen in elk geval zijn achtergrond als fysicus te koppelen aan het
vakmanschap van T.S. Eliot en als centrale thema’s te noemen het verlies en de
spanning tussen haat en liefde.
Eind mei, een maand na de door hem gewenste verschijningsdatum, kreeg hij
bericht dat de uitgeverij met alles akkoord ging.
Hij stelde als datum voor de presentatie vrijdag 28 september voor. Plaats van
handeling: Denderleeuw. In een p.s. noteerde hij: “Ik
wil in géén geval als leraar gebrandmerkt worden in mijn bundel: je krijgt het
etiket leraar-dichter al zo vlug opgespeld dat ik het niet zelf hoef uit te
lokken Bovendien vind ik het schoolmeesterachtig staan. Vandaar het wat vagere
fysicus.”
Eind augustus spoorde hij de uitgeverij aan om de presentatie vóór 2 november
te organiseren, omdat hij na die datum milicien zou zijn. Hij verwachtte
uitzending naar Duitsland. Hij bleek enkele gedichten uit ‘IJstijd’ naar de
Prijs van de Vlaamse Poëziedagen te hebben gestuurd.
Omdat ‘IJstijd’ tegelijk met ‘Een Huid Van Regen’ van Marijke van Hooff
zou verschijnen vroegen we hem of Marijke op de presentatie van ‘IJstijd’
mocht komen voorlezen. Erik zou dan ook op de presentatie van haar debuutbundel
in Breda kunnen komen voordragen. We maakten vaak gebruik van dit soort
koppelingen.
Op 13 september schreef hij “vanaf een zonnig terras op de Oude Markt van Leuven” dat hij de
drukproeven had ontvangen en die al vier keer had doorgespit. Toch stelde hij
ook nu nog wijzigingen voor, die niet altijd verbeteringen waren.
Een maand later liet hij trots weten met enkele gedichten uit IJstijd,
ingestuurd onder het aan Eliot ontleende pseudoniem Alfred J. Prufrock de A. de
Pesseroey - J.L. de Belderprijs 1984 te hebben gewonnen. De definitieve datum
van de presentatie was nu zaterdag 27 oktober en de qua naam veelbelovende
locatie de Feestzaal van het Heilig-Kruiscollege in de Nieuwstraat in
Denderleeuw. Hij bevestigde ook de ontvangst van de eerste exemplaren van de
bundel. De lezers in het voorprogramma zouden inderdaad Paul van Loon, Peter
Verhelst en Marijke van Hooff zijn.
Op 27 oktober presenteerde ik namens uitgeverij WEL ‘IJstijd’. De gedichten
werden door verschillende medewerkers voorgelezen en ook de citaten van Eliot
kwamen aan bod. Al die teksten werden tegelijk op twee diaschermen gepresenteerd
bij door Erik samengestelde muziek. De diamontage had hij samen met een
oud-leraar gemaakt. Precies als hij was, kon hij melden dat er 64 uur in was
gestoken. Erik las zelf ook een tekst voor en trakteerde de aanwezigen op een
ijsje wat goed paste bij de lage temperatuur in de zaal. Later bood zijn moeder
een kleiner gezelschap in de ouderlijke woning zelfgemaakte mattentaart aan, een
Geraardsbergse specialiteit. Je herinnert je soms vreemde dingen. Bijna
onmiddellijk daarna moest hij inderdaad als soldaat naar Duitsland. Later sprak
hij er z’n frustratie over uit dat de diensttijd in het buitenland verhinderde
dat hij actief kon zijn bij de promotie. Hij moest interessante uitnodigingen
afslaan. Hij zat in Duitsland, in Siegen om precies te zijn, in zijn tweede
ijstijd maar met heel wat minder plezier: Eind december schreef hij, genietend
van zijn eerste verlof:
“’t Is wel een enorm vervelende zaak,
die legerdienst, elk normaal sociaal functioneren wordt er door belemmerd, zeker
als je in Duitsland gekazerneerd bent. Maar ja, daar duurt de dienst dan ook
twee volle maanden minder.” Om er ironisch aan toe te voegen: “Legerdienst
Verwoest Literaire Carrière te D.”
AVG:
Net als de anderen koos je een gedicht uit de reeks ‘Polarisatie’. Wil je
dat nu voorlezen?
AH: Graag. Ik heb het derde gedicht van
de derde reeks gekozen, dat ik het boeiendste van de hele afdeling acht. In een
korte tekst, die zich schijnbaar eenvoudig laat lezen, zitten tal van
tegenstellingen zoals veilig en gevaarlijk, vrijheid en gevangenschap en ook
geloof versus wetenschap. Als klap op de vuurpijl voert hij een vrouwelijk
personage op, een waarzegster die hij ongetwijfeld van de door hem zo bewonderde
Eliot had overgenomen, een dame die van beide themagebieden weet blijkt te
hebben. Ik vind zoiets fantastisch, ook al omdat hij dit alles in een
onderkoelde stijl brengt.
POLARISATIE
iii.iii
Zij
zal zachthandig van uw vrijheid
U
beroven. Richt op de wentel-
Trap
van haar verlangen
Steeds
uw stap.
Dan
wordt zij zwijgzaam bij
De
koelte van haar bloed.
Zij
legt de kaarten
Leest
uw lot.
Zij
begeleidt u veilig naar
Het
priemgetal van god.
AVG:
Volgens afspraak lees je tenslotte het gedicht dat je onlangs naar aanleiding
van ‘Polarisatie iii.iii’ maakte.
AH:
Ik heb dit gedicht in de zomer gemaakt, op Java, en vrij snel voor mijn doen. Ik
kon me bijna twee maanden lang volledig op het schrijven richten. Een paar dagen
lang was ik intensief bezig met het herlezen van ‘Polarisatie’ maar ik had
in Nederland de keuze al gemaakt om op gedicht iii.iii te reageren en daarbij beide betekenissen van ‘priem’ te
gebruiken. Mijn tekst kreeg als titel de slotregel van Eriks gedicht:
HET
PRIEMGETAL VAN GOD
Voor
Erik Heyman
Waren
woorden als getallen voor jou
of
waren getallen als woorden,
taal
voor de exacte gewaarwording?
Ik
zou willen dat je dat nu wist.
Meer
nog, ook dat je kon vertellen
over
je weg nadat je bent weggeraakt,
en
over het alles en het niets
die
zouden moeten samenvallen
in
de formule die je zelf ooit bedacht
toen
je verdwaalde in een gedicht
en
jezelf vond op de priem van god,
niet
langer deelbaar in dat begrip.
AVG:
Ik dank je hartelijk voor je bijdrage aan dit programma.
Erik
Heyman-Verzamelde Gedichten. Uitgeverij: De Contrabas, Utrecht. Prijs: 29,95.
272 pagina’s. ISBN: 9-789079-43256
BIJLAGE
1
TOESPRAAK VAN ERIK HEYMAN T.G.V. DE
PRESENTATIE VAN ‘IJSTIJD’
Meer dan 3,5 jaar geleden stelde een
zenuwachtige, blonde jongeman u in het zaaltje hiernaast de eerste gebundelde
neerslag van zijn poëtisch gevoelen voor.
De zenuwen zijn er vandaag nog (of weer), dat blonde begint stilaan te
verdwijnen, en ‘jongeman’ durf ik mij ook steeds minder noemen, maar ik wou
het hier eigenlijk even over dat poëtische gevoelen hebben, en de evolutie die
het tussen toen en nu heeft doorgemaakt, met specifieke aandacht voor het
product dat ik u vanavond voorstel.
In de loop van die 3,5 jaar zijn er namelijk nogal wat mensen geweest die me
vroegen ‘of ik nog wel schreef’, en ‘hoe het nu zat met de poëzie’.
Dikwijls werd dat dan gevraagd op een toon die verried dat de persoon in kwestie
de mening was toegedaan dat het plegen van gedichten een activiteit is die moet
voorbehouden blijven aan een onbestemde leeftijdklasse, bij voorkeur ergens
beneden de twintig, en dat poëtische expressie na die leeftijd blijk geeft van
óf een verregaande staat van geestelijk verval, óf in het betere geval –van
een vergeeflijk soort naïviteit.
Bovendien is de goegemeente blijkbaar de mening toegedaan dat een dichter alleen
actief is wanneer een bundel van hem verschijnt, en worden tussenliggende
periodes als hoogst merkwaardig en door inproductiviteit gekenmerkt ervaren.
Niets is natuurlijk minder waar.
Niet alleen ben ik gedurende de periode tussen bundel 1 en bundel 2 natuurlijk
poëtisch actief geweest (ik was zelfs actiever dan voorheen), maar bovendien
werden in die periode de grondslagen voor de nieuwe bundel gelegd, en werd de
praktische uitwerking ervan gerealiseerd.
En wellicht fronsen diegenen onder u die tot nu toe mijn vertoog gevolgd hebben
hun voorhoofd. De term ‘praktische uitwerking van een bundel’ heeft immers
meer de klank van koel laboratoriumwerk, dan van de vage, maar hooggestemde poëtische
sensibiliteit waarmee gedichten doorgaans worden geassocieerd. Nochtans ben ik
de mening toegedaan dat de dichter in de eerste plaats een laborant is, die in
zijn proefbuizen en destillatiekolven werkt met de vluchtige vloeistof die
‘taal ’heet. Deze beeldspraak is niet nieuw, men verwijte me dus niet een
vakidioot te zijn.
Vandaar dat de ganse poëtica van ‘IJstijd’ vrij sterk afwijkt van deze van
‘Neergeschreven’, of moet ik zeggen dat er een duidelijke evolutie merkbaar
is? Daar waar ‘Neergeschreven ’namelijk de neerslag en de weerslag is van
een toch wel belangrijke periode voor ieder mens (namelijk de puberteit), is
‘IJstijd’ naast een persoonlijk getuigenis veel meer een bundel die wat met
de taal poogt aan te vangen, en die dat op een gestructureerde en doordachte
wijze tracht te doen. De titel wijst dan ook bijvoorbeeld op de koelere houding
die ik t.o.v. mijn eigen materiaal heb trachten te ontwikkelen (zo wordt het
pronomen ‘ik’ bijvoorbeeld niet
meer gebruikt), met de bedoeling preciezer en correcter weer te geven; en vooral
om juister en vollediger te kunnen modelleren.
Het ligt hier zeker niet in mijn bedoeling mijn eerste bundel af te zweren
–wat heel modieus zou zijn natuurlijk– maar ik wou u hier toch wel even
wijzen op de naar mijn mening vrij grondige verschillen die er tussen nummer 1
en nummer 2 bestaan.
‘IJstijd’ had namelijk als ondertitel
‘Endoscopie van een gletsjer’ kunnen dragen, en men hoede zich er voor die
gletsjer te identificeren met de dichter wiens naam op de voorkaft is gedrukt.
Hij moet veeleer worden vereenzelvigd met –in eerste instantie- ‘een’ man,
‘een’ vrouw en ‘een’ relatie, maar vooral met ‘de’ taal en ‘het’
woord. Voor het lezen en het begrijpen van ‘IJstijd’ is dus aandacht voor de
vorm waarin de gletsjer is gegoten belangrijk, veeleer dan aandacht voor de
persoon die in ‘Neergeschreven’ -zij het natuurlijk ook binnen een
structuur– centraal stond.
Daarbij blijf ik er mij natuurlijk van bewust dat zonder aandacht voor die
persoon u wellicht niet hier zou zijn: een dichter heeft een publiek nodig.
Tóch wil ik u vragen tijdens mijn voorleesbeurt straks én bij het bekijken van
de diamontage veeleer aandacht te schenken aan wát de gedichten zeggen en hóe
ze dat doen, dan aan wie ze gezegd of geschreven heeft. Het is niét een leraar,
oud-leerling, milicien, vriend, collega, familielid of kennis die hier voor u
staat, maar iemand die de grenzeloze pretentie heeft zichzelf een dichter te
noemen, en u op de koop toe vraagt over zijn hoofd heen naar zijn werk te
kijken. Ik hoop dat u daarin de vragen vindt die ik hier onbeantwoord heb
gelaten.
Denderleeuw, 27 oktober
1984 (gedigitaliseerd door Siti Wahyuningsih in oktober 2010)
|