Vincent van Gogh vestigde zich in 1888 in een
klein huis in Arles, dat dankzij een schilderij en aquarel van hemzelf
bekend is geworden als Het Gele Huis. Hij was van plan in het pand een
‘Atelier du Midi’ te stichten, een broedplaats voor verwante
kunstenaars. Gauguin was de eerste en meteen de laatste gast. Hij trok
in oktober datzelfde jaar bij Van Gogh in maar vertrok al een paar
maanden later na een knetterende ruzie. Van Goghs droom ging in rook
op. Tot 6 januari 2019!
Op die datum opende de Bredase
wethouder Patrick van Lunteren namelijk op het adres Haagsemarkt 35 in
Princenhage een “ontmoetingsplaats voor kunst en informatie” die, in
de geest van Van Gogh, eveneens Het Gele Huis heet. In de korte tijd
van z’n bestaan waren er al veel activiteiten.
Zo vond er op
zaterdag 26 januari 2019 een Cultuurpodium plaats met optredens van
Bob Kalkman en Albert Hagenaars. De laatste introduceerde de musicus
Ruben van Rompaey die een week later z’n poëziedebuut zou maken en
tijdens deze middag gedichten uit deze eerste bundel voorlas.
Motell Rijnen (zanger en gitarist), John Hop (trekzakken) en Gerlach
Hoogers (doedelzak en whistles) brachten ballades. Organisatoren Kees
van Meel en Deborah Jacobs traden zelf ook op met poëzie en muziek
evenals de aan Het Gele Huis verbonden medewerkers Lieke Bakker, Adri
Hoogenhorst en Ada Krowinkel.
Albert Hagenaars las gedichten
voor uit z’n bundel ‘Bloedkrans’. Twee ervan zijn hieronder te lezen:
DE LOOFKUILEN
Vader maait, rooit en snoeit.
Vanuit de kersenboom volg
ik wat hij doet,
zoals ik hem en zijn oude
vrienden afluister
wanneer ze lachen om ziekte
en honger,
de
bombardementen in die laatste maanden.
Het grote duistere land is een wereld ver
maar dan, één keer per
jaar, te dichtbij.
De strijd lijkt gestreden.
Hij rijft het loof
tot een stapel bijeen,
laadt de kruiwagen,
vult de kuil tot boven de rand en knielt.
Valavond. De vlammen schieten
zuchtend omhoog. In hun
schijnsel
staart hij eindelijk naar
mij en glimlacht,
mooi als een filmster maar
ook vermoeid
van veel meer dan deze donkere zondag.
Geregeld nog daal ik af in zijn kuilen
maar vind nooit iets anders
dan bevelen
in de taal die ik verwoed
zou leren
teneinde de zoetste woorden
te vinden
om
hem uit zijn zwijgen te ontwinden.
|
|
OPA BART
Jij was vele jaren in het tuighuis
met paarden, wapens en leer
in de weer
en weigerde te werken voor
de vijand. Ook jij
was meegaand als merrie, halsstarrig als hengst.
Elke oudste zoon van je zoons en dochters
moest vernoemd naar jou
maar niet sterker
leef je daarom ook in mij
als twaalfde voort
dan in het laatste beeld dat ik nog bezit:
Je
lag in ’t Ketrientje in een kale kamer
met crucifix en praatte in
onkenbare klanken,
meer nog met waterige ogen
vol liefde
maar evenmin als jij wist ik wat dementie was.
Nu
zou ik wel m'n oor op je wrakke borst leggen,
nog even het geklots van
leven willen horen
en luisteren naar je ooit
zo krachtige stem
achter de woorden die ik zelf moest vinden:
"Jij draagt mijn naam en lust en grieven.
Jij weet meer dan ik kan
vergeten,
ik vergeet meer dan jij kan
weten.”
|
|
Ruben van Rompaey. Foto: AH. |
IN
aanbidder van het leven
loopt op zijn pad
dit nooit gezien
dat nooit gehad
verheffende woorden
komen tot hem
hier nooit gesproken
daar nooit een stem
weet hij toch wel
vergat hij het niet
de klank nooit onthouden
en nooit in een lied
en toen was daar eenmaal
verlicht als een ster
het altijd aanwezig
en nooit meer te ver
|
|
TIJD
Als ik je kon vangen
deed ik je in een glas
maar glas is doorzichtig
en zo is de Tijd
|
|
Omslag van ‘Houdbare Oevers’, het
poëziedebuut van Ruben van Rompaey, verschenen bij
Poëzie-uitgeverij WEL, 2019. |
V.l.n.r.: John Hop, Gerlach
Hoogers, Motell Rijnen en Deborah Jacobs. Foto: AH. |
|