De dichter Erik Heyman overleed
op 25 februari 2010. Nog in hetzelfde jaar verschenen zijn ‘Verzamelde
Gedichten’.
Op verzoek van de redactie van
‘Vlaanderen’ schreef Albert Hagenaars onderstaande kritiek, die in de
rubriek ‘Kunstarena’ verscheen, van nummer 334, jrg. 60, februari 2011.
DE ONDERBROKEN SPOREN VAN ERIK
HEYMAN
Albert
Hagenaars over de ‘Verzamelde Gedichten’
Dat gebeurt niet vaak: het
verschijnen van een kloek boek met de verzamelde poëzie van iemand die bij
leven slechts vier dunne bundels publiceerde, uitgesmeerd dan nog over een
periode van maar liefst 30 jaar.
Het gaat om de in 1960 te Ninove geboren Erik Heyman die op 25 februari 2010 aan
een hersenstumor overleed. Hij was toen blijkens een opmerking van samensteller
Frank Pollet zelf al begonnen aan een bloemlezing t.g.v. zijn 50e
verjaardag eind september. Wat kon voor de familie en literaire vrienden
zinvoller zijn dan dit werk af te ronden?
Het is een heuse prestatie geworden het boek op tijd af te hebben. Zoals Pollet
uitlegt, bevond zich namelijk onvermoed veel materiaal in de nalatenschap,
meestal geen kant en klare producten maar talrijke versies, af én onaf, van
vaak dezelfde gedichten. Niet zonder dilemma’s kwam hij goed beargumenteerd
tot een indeling van: jeugdwerk; het debuut ‘Neergeschreven’ (1981); het
door Heyman gewenste maar door de uitgever afgewezen ‘IJstijd’, nu
toepasselijk in ‘Winters’ herdoopt; het met latere gedichten gevulde
‘IJstijd’ (1984); ‘Dagmaat’ (1994); ‘Mantis’ (2006); de reeks ‘Pro
Memorie’, gepubliceerd in de monografie van kunstenaar Michel Janssens (2007);
recente teksten.
Het begin geeft een duidelijk beeld van Heymans kiemen. Ook in
‘Neergeschreven’ kan de dichter nog geen eigen stempel zetten, al had hij
zeker talent voor het verwerken van actuele ontwikkelingen in de poëzie. Het
wekt dan geen verwondering puberale beelden gecombineerd te zien met effecten
van de gekweld schrijvende, op dat moment al door jongeren gevierde H. Pernath:
“Dit uur bezinkt, en slaat nu om mij
neer; / de tijd zet zich in mijn verleden vast. // Want langzaam roest dan mijn
geheugen weer: / ik vind dit jaren later op de tast. // Tenslotte zal ik
bodemloos vergaan. / De dood komt nu al zwijgend naast me staan.”
Hoewel zijn thema’s vroeg vaststaan, zijnde
de kwetsbaarheid van het leven, de dood, de angsten die daarmee gepaard gaan en,
van de weeromstuit, het vasthaken aan de meest wezenlijke ervaringen in dit
korte bestaan, heeft hij pas in ‘IJstijd’, maar dan volkomen overtuigend,
een eigen geluid gevonden. Hij is ineens zo gerijpt dat hij zonder risico
citaatregels van T.S. Eliot, die hij blijkens brieven altijd is blijven
bewonderen, in z’n eigen gedichten kan onderbrengen. Van minstens zo grote
betekenis, hij is inmiddels kernfysicus, zijn invloeden uit de wereld van de
wetenschap. Dat de bestuiving uit die domeinen niet uit Eliotaanse as bestaat
maar uit vlagen vol pollen bewijst het volgende gedicht:
POLARISATIE
iii.iii
Zij
zal zachthandig van uw vrijheid
U beroven. Richt op de wentel-
Trap van haar verlangen
Steeds uw stap.
Dan
wordt zij zwijgzaam bij
De koelte van haar bloed.
Zij legt de kaarten,
Leest uw lot.
Zij
begeleidt u veilig naar
Het priemgetal van god.
Deze tekst, opmerkelijk kort
voor zo’n complex weefsel, kenmerkt zich door een eenvoudige woordkeuze,
rustige toon en schijnbare openheid. Pas bij herlezen onderga je de werking van
de contrasten: vrijheid versus gevangenschap en, fascinerender, onomstotelijk
vaststaande kennis versus waarzeggerij, wetenschap eveneens versus geloof. Hoe
helder de regels zich ook voordoen, hoe ze met “zachthandig”,
“begeleidt” en “veilig” ook geruststellen, de gewaarwording van een
peilloze diepte daaronder, of daarboven natuurlijk, laat niet af. Stel dat…
Foto: Bert Bevers
Zijn
finest hour, qua publiciteit en eer
tenminste, beleefde Heyman met de publicatie van ‘Dagmaat’ bij De
Arbeiderspers. De 3e afdeling, ‘Geologie’, trekt de meeste
aandacht omdat Heyman daarin personages als Archimedes, Copernicus, Einstein,
Bohr en Mandelbrot introduceert, althans de beginselen van hun leer betrekt op
zijn poëtica. Hij doet dat op originele wijze want elk gedicht begint met de
regel “In haar gebarentaal boots ik haar
na”. De grootste vraag: wie/wat wordt met “haar” bedoeld? Het
vertrekpunt, zijn perspectief, is dus steeds hetzelfde, evenals de sonnetvorm
met 4-4-4-2 regels. Toch is het tegelijk een parameter omdat hij, even ingenieus
als sluw, deze standaardregel laat volgen door o.m. een komma, dubbelepunt en
een koppelteken. Heyman komt de eer toe het principe ƒ(x) = x + 3
te
hebben geïntroduceerd in de poëzie. Hier het eerbetoon aan Vlaanderens, volgens hem bekendste, geleerde:
BODIFÉE
In
haar gebarentaal boots ik haar na,
want wie kent zachter van het woord de
wonde, de verwondering, de kleine
wijsheid van de wet, en van het weten
de
verbijstering. Dat alles vreemd is,
en wij het steeds opnieuw vergeten.
Kleiner dan dit valt niet te breken:
de steen is hard, en onverstaanbaar
wordt
dit teken. Wij zijn niet waakzaam,
en maken ons voortdurend van elkaar
afhandig. In ons bestaat de vrijheid
niet: wij kunnen niets meer
in
mekaar genezen. Wij houden
vol, omdat wij altijd vrezen.
Vrezen,
ja dat deed Heyman vaak, als mens, als dichter. Angst behoort samen met zijn
achtergrond als systeemondervrager tot de meest bepalende elementen voor de
zorgvuldige wijze waarop hij niet alleen gedichten maar ook complete bundels
concipieerde.
Zijn diepst menselijke, zijn in al hun
intimiteit meest dramatische gedichten staan evenwel in ‘Mantis’. Dood,
verlies en verdriet maar ook momenten van blijdschap en geluk vormen hier
ondanks opnieuw heldere vormen een poëtisch gistend proces. Het openingsgedicht
van de titelreeks toont dat de abrupte regelafsnijdingen voor zowel scherpte als
ontregeling zorgen. Het heet ‘i’:
Een
man dacht een vrouw
bij elkaar en verleende
bestaan aan geweten en
tijd. Hij wuifde de dood uit
haar
oog en verdunde haar
mond. Ooit onder de aarde
verliest zij de sporen. Hij
toonde geen woord meer
maar
richtte haar op uit de
grond. Hij weet nu: ze kijkt op
hem neer als een zoon die
zij niet meer kan horen.
De
nagelaten gedichten bevatten degelijke, en nauwelijks minder boeiende, teksten,
die echter nog niet hun typische Heyman-bestek hadden gevonden. De mogelijkheden
daartoe blijven voorbehouden aan de lezer!
Het boek verslaat overtuigend Heymans
onderneming vanaf de kakofonie van voorlopers en bentgenoten van de dichter
waaruit diens eigen stem zich in ‘Neergeschreven’ gaandeweg losmaakt, in
‘IJstijd’ duidelijk verstaanbaar wordt, zoekend naar een lossere
uitdrukkingsvorm aan een prachtige solo in ‘Dagmaat’ begint om vervolgens in
‘Mantis’ haar bestemming te vinden.
In concreto: dit unieke avontuur met voldoende hoogtepunten, nog bijgekleurd
door onbekende verzen uit verschillende periodes, levert een relevante bijdrage
aan de hedendaagse poëziegrafie. Elk avontuur is uniek maar niet elk laat
sporen na. Dat nu is bij Heyman wel het geval. Ook hijzelf komt tot die
conclusie, als hij tenminste van dezelfde interpretatie als ondergetekende
uitging:
“Wij hebben het gehaald,
werden / getekend en geslagen met de / hand, vertonen sporen.”
Dank u Erik Heyman!
Erik Heyman-Verzamelde
Gedichten. Uitgeverij: De Contrabas, Utrecht. Prijs: 29,95. 272 pagina’s.
ISBN: 9-789079-43256
Albert Hagenaars, november 2010
|