Door Douwe Wilts, 19 augustus 2022
‘Orewoet’. Dat is de titel van het openingsgedicht van
Pelgrimsgrond van Albert Hagenaars. Orewoet is het
Middelnederlandse woord voor drift, al kan het ook
geestelijke gloed en extase betekenen. En meer nog dan
drift of geestelijke gloed zelf is het woord orewoet in
staat uitdrukking te geven aan de onrust die daarmee
gepaard gaat.
In Pelgrimsgrond neemt Albert Hagenaars ons mee op een
pelgrimage langs schrijvers en dichters, schilders,
componisten, al of niet bestaande geliefden,
bedevaartsplaatsen en goden. Hij laat een onrustige
pelgrim aan het woord die steeds maar weer nieuwe plekken
zoekt – en vindt – om naar toe te pelgrimeren.
Het openingsgedicht ‘Orewoet’ is een ode aan de Brabantse
mystica Hadewijch, die onder meer haar visioenen
neerschreef. Knap laat Hagenaars zijn eigen woorden
vervloeien met die van Hadewijch; soms zelfs in een zin,
bijvoorbeeld in de eerste drie strofen (pagina 9):
(…) Het trillen
tussen hoofd en schoot ving alweer aan,
Latijnse litanieën vergleden in Brabantse klanken
Ende mijn herten ende mijn aderen ende alle mine
lede
scudden en beveden van begherten
om zichzelf te verdoen, niet in overgave
maar in gloed van strijd en plundering,
driften die schuilden in de wortels van haar naam.
Deze prachtige zin zet meteen de toon voor de gehele
bundel. Onrustig, maar nergens laat Hagenaars zijn pelgrim
uit de bocht vliegen; steeds weer geeft hij hem grond
onder de voeten met citaten uit gedichten, muziekstukken
en films. En nergens vliegt zijn poëzie weg; in plaats
daarvan gaat het een symbiotische relatie aan met al
bestaande gedichten, schilderijen, muziekstukken en films.
Daarmee vergroot hij de betekenisvelden van zijn eigen
poëzie en breidt hij de zeggingskracht van het
oorspronkelijke kunstwerk uit. En dat blijft mij
fascineren.

Een ander sterk voorbeeld van hoe de poëzie van Hagenaars
en al bestaande kunstwerken elkaar versterken, vind ik het
gedicht ‘Vrouwenlicht’ (pagina 20) waarin Edvard Munch
wordt geportretteerd. Ik citeer het volledig.
VROUWENLICHT
Edvard Munch
Nauwelijks dageraad aan de gerafelde rand
van de wereld. De fabriek nog zonder rook
en de haard koud. Kloppende stilte.
Hij draait de lamp hoger, knijpt tubes leeg,
snuift met welbehagen de geur van terpentijn op
en geeuwt de maren uit zijn ongewassen lijf.
In al williger verf legt hij opnieuw
de vrouw vast die op het punt stond uit-
een te vallen onder de druk van de nacht.
Met lange streken de meisjesangst zien
te vangen, voor ze haar blik weer afwendt
en hij, aan de oever, ontwaakt in spijt en gram.
Het doek stinkt naar wier, zij ontbindt haar
haar en strekt de armen, spert de mond,
wint ten koste van hem aan waarde.
Al bij eerste lezing roept dit gedicht bij mij associaties
op met ‘De Schreeuw’, een van de bekendste schilderijen
van Munch. In ‘De Schreeuw’ zien we een figuur aan een
oever. Zijn gezichtsuitdrukking verraadt angst, zijn mond
heeft hij gesperd. Schreeuwt hij of schreeuwt het
landschap. Hij heeft in ieder geval zijn oren bedekt. Het
gedicht roept een andere mogelijke betekenis van het
schilderij op. De ‘zij’ in het gedicht spert immers de
mond. Is het misschien een vrouw die schreeuwt. Of
misschien schreeuwt de ‘hij’ in dit gedicht ook wel. Hij
probeert de vrouw vast te leggen voor ze haar blik afwendt
en hij in spijt en gram ontwaakt. Spijt en gram zijn
emoties die uitgeschreeuwd kunnen worden. Op die manier
geven gedicht en schilderij elkaar betekenissen.
Een ander gedicht waarin de poëzie van Hagenaars en al
bestaande kunst elkaar versterken is ‘Leidtoon’ (pagina
34), waarin componist Eric Satie centraal staat. Ik citeer
de tweede strofe: ‘(…) waar ook, steeds weer gaf zijn
gehoor, / in zijn jeugd verpand aan de polyfonie van de
zee, / gehoor aan de dwang om golven te meten (…)’.
De polyfonie van de zee roept bij mij een gevoel van
kalmte op, alsmede de muziekstroming van de Vlaamse
polyfonie, die prachtige, vaak kalmerende muziek heeft
opgeleverd. Zodra ik naar Satie’s muziek luister, kom ik
door de kalme, bedeesde akkoorden tot rust. Diezelfde rust
overkomt mij als ik naar de Vlaamse polyfonische muziek
luister. En naar die Vlaamse polyfonie lijkt Satie, zeker
in zijn pianomuziek, veelvuldig te verwijzen.
Zijn pianomuziek staat daarnaast bol van de herhalingen en
die herhalingen zitten ook in dit gedicht. En niet alleen
in de tweede strofe waarin het woord ‘gehoor’ twee keer
voorkomt. In de derde strofe worden delen en gehelen
herhaald en komt ook weer de branding voor, die
associaties oproept met de zee uit de tweede strofe. De
herhaling dringt zich al helemaal op in de laatste strofe;
de laatste zes woorden daarvan luiden: ‘(…) in zijn
hoofd. In zijn hoofd.’ Hagenaars weet met het
gedicht ‘Leidtoon’ op een indrukwekkende manier woorden te
geven aan de poëtische muziek van Eric Satie.
Dichters, schilders, componisten, films, al of niet
bestaande geliefden, bedevaartsplaatsen en idolen:
variatie is er genoeg in Pelgrimsgrond van Albert
Hagenaars. Maar wat wil Hagenaars daarmee zeggen? Het
gedicht ‘Met gespitste oren’ (pagina 44) biedt daar een
mogelijk antwoord op. In dat gedicht, dicht Hagenaars
vanuit het perspectief van een kapitein van de Stasi, Gerd
Wiesler genaamd, die over Das leben der anderen schrijft.
De tweede regel van de derde strofe luidt (…) 'luistert
zich dan tegen wil en dank langzaam open.’ In de
film wordt kapitein Gerd Wiesler geconfronteerd met de
leefwijze van Georg Dreyman en Christa-Maria Sieland, die
op een radicaal andere wijze denken dan in het
communistische systeem van de DDR wenselijk wordt geacht.
Kapitein Wiesler, in eerste instantie communist in hart en
nieren, luistert zich open, leert dat het communisme geen
heilzame weg is. Hij gaat van Georg en Christa-Maria
houden. Dat is, volgens mij, de grote kracht van kunst.
Het confronteert je met andere wereldbeelden, het leert je
daarin te verdiepen. Het leert je te houden van mensen,
ook als ze op het eerste oog verder van je afstaan.
Hagenaars is een uitstekende kunstenaar. Hij leert mij
dichters, schilders, componisten, al of niet bestaande
geliefden, bedevaartsplaatsen en idolen kennen en ik ga
van ze houden. En door al die werelden begint het mij soms
een beetje te duizelen. Ik kan mij dan ook goed
voorstellen dat deze bundel minder geschikt is voor hen
die nog niet zo goed zijn ingevoerd in de kunst in de
breedste zin van het woord.
Maar de bundel laat mij niet los. Door een strakke
compositie in zeven afdelingen, waarin telkens een andere
kunstvorm centraal staat, houdt Hagenaars de regie. Die
zeven afdelingen bieden houvast aan de wankelende lezer,
geven hem grond onder de voeten.
Pelgrimsgrond laat zich daardoor lezen als een ode; een
ode aan de pelgrim, aan de mens die steeds zijn kennis
steeds weer blijft verbreden. Het is een ode aan de wereld
met haar oneindig uitvouwbare werkelijkheid.
‘PELGRIMSGROND’; Albert Hagenaars; In De
Knipscheer;Haarlem; 2022, 82 blz; € 18,50; ISBN:
978-94-93214-32-3
Klik hier voor de
weergave in Meander
Klik hier voor
achtergrondinformatie over Douwe Wilts
|