index |
|
HERDRUK VAN ESSAY IN 'NAVIGAMARE' |
|
In 2009 schreef Albert Hagenaars op verzoek
van Demer Press een beschouwing over de poëzie van de Vlaamse maar in
Nederland wonende auteur Frans August Brocatus. Dit stuk verscheen eind
2009 op
De Verborgen Hoek en in 2010 als nawoord in Brocatus’
bundel ‘Navigamare’. De herdruk van deze uitgave is een passende
gelegenheid nogmaals aandacht te vragen voor zowel het essay als de
gedichten.
EEN GOLFSLAG OP VELE OEVERS
De poëtische ontwikkeling van Frans August Brocatus
Wie had dat gedacht? Wie had in 1983, het jaar dat zijn eerste gedichten
op de markt kwamen, ooit kunnen denken dat Frans August Brocatus zich van
een romantisch georiënteerde tot een formeel opererende dichter zou
ontwikkelen en dat zonder zijn lyrische principes prijs te geven, noch
zijn thematische kern? Ik niet in elk geval en hijzelf vermoedelijk ook
niet.
In 1983 verschenen, in eigen beheer en onder de naam Frans Brocatus, twee
cahierachtige uitgaafjes met teksten, respectievelijk ‘Bloed dat gespierd’
en ‘Reizen en plaatsen’, die nog niet tot gedichten gerijpt zijn maar wel
tal van voorbeelden bevatten van de treffende beeldspraak die sinds die
tijd het belangrijkste kenmerk van zijn poëzie vormt. Alleen al deze
beelden maken de geniete bundeltjes tot meer dan een collector’s item. Het
is al meteen prijs in de opdracht voor ‘mijn
moeder, mijn aanleiding / mijn vader, mijn oorzaak’, (‘Bloed dat
gespierd’).
het bos dat ademt
Duidelijk aanwijsbaar is de invloed van, of op z’n minst verwantschap met,
collega’s als Trakl en Snoek. Het laatste geciteerde woord van dit
openingsgedicht is, terugkijkend althans, niet zonder belang:
gebiedt. In volgende bundels
wint de imperatief namelijk aan belang.
Opmerkelijk laat maakt Brocatus, dan voluit Frans Augustus Brocatus
geheten, zijn Vlaamse debuut. In 1991 verschijnt bij Dilbeekse Cahiers, op
de omslag warm aanbevolen door Monika Lo Cascio, de bundel ‘Niet
tevergeefs’, een titel die wel een positieve strekking heeft maar tegelijk
een defensief standpunt inneemt. Dat is vreemd want de kwaliteit is,
vergeleken met de eerder genoemde werkjes, niet één maar wel twee niveaus
hoger. Het meest valt de bondigheid op; Brocatus heeft soms maar een
enkele strofe nodig om een gedicht op te zetten. Bij de enige haikoe
verwacht je niet anders. Zelfs het langste vers echter telt slechts 12
regels en die dragen elk niet meer dan zes woorden. Essentieel is dat de
gedichten geen slierten beelden meer zijn. Er is ditmaal vaak sprake van
een zinvolle balans, getuige het titelgedicht dat, niet toevallig, het
boekje besluit:
ik zeg het nu in uw slaap:
steeds vouw ik dicht onder
en verder nog: er zijn meeuwen
niet tevergeefs streel ik dus.
De zegging kan nog verbeterd worden (vooral op de overgang tussen regels 4
en 5), de beelden zijn niet samenvallend of complementair (in plaats van
de symboliek uit te buiten van aarde, vertegenwoordigd door de kever, en
lucht en water, door de meeuwen, laat Brocatus de zeevogels scheepgaan!)
en het slotwoord mag overbodig, zelfs storend genoemd worden, maar hier is
een talent aan het woord dat belooft nog te gaan verrassen.
in het kardinaalsrood
en zij ontvangt hem
Dat ‘Niet tevergeefs’ nog geen volwassen bundel is, komt door de opname
van flauwe versjes en teksten die zich als aforisme willen voordoen.
‘Vakantie’: “ik slinger rond /
zoals mijn vulpen: / het dopje erop” is een voorbeeld van het
eerstgenoemde.
Vijf jaar later maakt Brocatus, die al in 1986 in de regio Breda was komen
wonen, zijn Nederlandse debuut. Bij Poëzie-uitgeverij WEL verschijnt
‘Bittere Rijst’, dat in vijf afdelingen een aantal thema’s bindt: de te
verwachten liefde en dood, maar ook de kracht van het verleden en het
belang van de kunst. Bovendien zet hij een wetenschapper, een veldheer,
een ontdekkingsreiziger e.d. in als embleem. Zo kruipt hij in de huid van
o.a. Columbus, Mercator, Thomas à Kempis, Nostradamus, de hertog van Alva,
Leonardo da Vinci, Georg Trakl en Hugues Pernath. De zegging is opnieuw
kort maar nu wel in een overkoepelende stijl met een innerlijke kracht die
nog versterkt lijkt te worden door een frequent gebruik van de gebiedende
wijs, wat de gedichten een dwingend karakter geeft. Dat schraagt de
fragmenten die door tederheid bepaald worden. Vorm en inhoud zijn meer
ineengeschoven, zoals in ‘ Madame Bovary’, waaruit de laatste drie
strofen:
laat dan in Rouaan de huizen
stuur in de schemering
en hoor hoe achter gordijnen in het rijtuig
Het beste gedicht is wellicht ‘Jager te voet’, dat vrij is gebleven van
enige zweverigheid (die samen met de behoefte aan opsmuk het grootste
gevaar voor Brocatus’ poëzie vormt). Hier is sprake van klaarheid die toch
vervreemding tot stand brengt, raadsels oproept:
onder een weelde van wolken,
staat hij dan als een man
gesloten onder sleutelbeenderen,
het mes tot aan het heft
Dit is poëzie van de bovenste plank! Met de daaropvolgende bundel,
‘Ruiters in regenblauw’ uit 1998 weet Brocatus niet een handvol gedichten
maar een heel boek op het hoogste niveau te brengen. Hij toont hoe hij op
structureel gebied is gegroeid.
Na deze geslaagde krachttoer volgen de overgangsbundels ‘Kroonvuur’ (2002)
en ‘Rozenoog, Zeekelk’ (2006). Beide bevatten onmiskenbaar goede gedichten
maar ontberen een onontkoombaar onderling verband. Een fragment uit
‘Kroonvuur’ dat in al z’n eenvoud wel duidelijk appelleert aan de in
‘Navigamare’ toegepaste principes is ‘Zwijgen in december’:
ik genees niet
houd ik van
ik genees niet
huis ik in zwijgen
In het omvangrijkere ‘Rozenoog, Zeekelk’ staat een tekst in een
vergelijkbare stijl met een interessante dubbele omkering, uitlopend in
beelden die bewust de logische mogelijkheden ontstijgen. Met evenveel
recht mogen ze geforceerde effecten genoemd worden als pogingen om zich
van de conventie te bevrijden.
MIJN VADER WORDT OUDER EN IK benig worden onze schouders.
smal het draagvlak
wij keren woorden om
hoe lang nog zullen
gebaren naar de vleugels
Er valt in alle twee de bundels veel te ontdekken. Ze weten echter door
hun meer uiteenlopende stijl en verkruimelde compositie ‘Ruiters in
regenblauw’ allesbehalve te overtreffen. Het blijft wachten op een
volgende stap in Brocatus’ ontwikkeling.
Een nieuwe periode zet feitelijk pas ruim tien jaar later in, met ‘Het
brood, de roos, de monnik’, dat in 2009 verschijnt. De titel zegt alles
al. In zijn drievoudigheid verwijst hij naar respectievelijk de materie;
de dimensie van schoonheid en de kunst; de spirituele waarden. Je hoeft
niet van katholieke huize te zijn om de heilige drievuldigheid en de
transcendentie van brood en lichaam te kunnen zien.
Maar we wisten al dat Brocatus compositorisch z’n mannetje staat. Wat ‘Het
brood, de roos, de monnik’ behalve het weglaten van alleen maar aandacht
afleidende titels onderscheidt van ‘Ruiters in regenblauw’ zijn de ditmaal
nadrukkelijker aanwezige parallellie en verschuivingen daarin. Deze
handelswijze voert direct naar de uniek uitgevoerde bundel ‘Navigamare’.
De hoofdmotieven komen in telkens andere verbanden terug en worden
daardoor wel altijd meteen door de lezer herkend maar niet geduid, laat
staan dat een vergelijking van de meerdere duidingen snel mogelijk is. Dat
kan het best door met de zoekfunctie van een tekstverwerker de
motiefwoorden op te sporen. Brocatus zou dat niet willen; zo’n benadering
kan alleen maar de mysteriën schaden die hij in zelfs de eenvoudigste
dingen ziet. Een bloem is bij hem al, en volkomen terecht, een wereld,
niet een wereld op zich maar een wereld van boodschappen en verwijzingen.
Tijdens de presentatie van de bundel, in juni 2009, liet hij niet voor
niets de film ‘Into great silence’ zien, een sfeervolle, inspirerend
langzaam weergegeven documentaire over het leven van de Kartuizer monniken
in La Grande Chartreuse in de Franse Alpen. Wie als woordkunstenaar zoveel
aandacht heeft voor religie kan niet om gebeden heen. Juist het aanroepen
van een hogere macht geeft aanleiding tot herhalen en variëren. Toch
blijven de teksten in ‘Het brood, de roos, de monnik’ in eerste instantie
nog korte, apart te lezen (want door veel bladwit omgeven) gedichten. Pas
na herlezen dus is meestal te zien dat Brocatus niet alleen woorden en
zinsdelen herhaalt maar ook klanken. Zijn rijmen, bijvoorbeeld ‘engel’ /
‘stengel’ en ‘stenen’ / ‘stemmen’ (in de alliteratie ‘st’ schuilt nog een
extra verbinding), staan vaak niet dicht bijeen. Ze spelen mee maar
geraffineerder dan de lezer zich realiseert. Een stengel verbindt zich
semantisch echter ook met het trefwoord ‘penseel’. Klank en betekenis gaan
allerlei kruiselingse, bijna onnavolgbare overeenkomsten aan die zich
gaandeweg oplossen in een dichte nevel van woorden die blijft nazinderen,
en weer oplicht bij herlezen.
Om met één voorbeeld aan te tonen op welke wijze Brocatus zijn motieven
inzet, volgen enkele inbeddingen van het woord ‘steen’:
“hij slijpt de ploegschaar /
bewaart landstenen in een cirkel” (II). Let op de verwijzing naar o.a.
Stonehenge;
“hij halveert stenen en pauzeert /
tot de helften elkaar weer vinden” (IV);
“zilverstift en zwarte steen
onaangeraakt” (A);
“hij halveert
stenen en pauzeert / tot de helften
elkaar weer vinden” (J);
“hij slijpt de ploegschaar /
bewaart landstenen in een cirkel” (L);
“ver in de nacht ligt omgekeerd een
steen / met de runen van zijn verlangen” (P). Het signaal
omgekeerd levert in dit
motiefonderzoek het woord nest op, steen en nest kennen verschillende
overeenkomsten;
“van haar schoot edelt hij een
steen” (R);
“zilverstift en zwarte steen
onaangeraakt” (U);
“ver in de nacht ligt omgekeerd een
steen / met de runen van zijn verlangen” (XII);
“van haar schoot edelt hij een
steen” (XIV).
Maar de dichter noemt niet alleen het woord steen, hij benoemt ook
herhaaldelijk de materiaalsoort, o.a. lava, gips, arduin, marmer, klei,
erts. Ook deze woorden staan voor proces en overgang (arduin en marmer
worden aangewend voor kloosterzuilen), gaan allerlei verbanden aan.
Om deze theorie niet de poëtische aanleiding te laten overwoekeren, tot
besluit een gedicht uit ‘Het brood, de roos, de monnik’:
Y
Schaduw en geur onder haar linnen kleed
onder zijn baard het witte bewaren
hij bidt laat mij hier binnengaan
Wezen de jaartallen van het verschijnen van de voorgaande bundels nog op
een relatief lange tijd van ontstaan en conceptie, ‘Navigamare’ was al
bijna klaar toen ‘Het brood, de roos, de monnik’ verscheen. Gezien de hoge
kwaliteit van dit boek, mag geconstateerd worden dat Frans August Brocatus
zich in een zeldzaam vruchtbare fase bevindt.
‘Navigamare’ zet als volgt in:
ademend bloed
verzamelend
onder
het
en eindigt op de eerste bladzijde met:
voor
de
ogen
die
Al op de tweede bladzijde veranderen deze beginregels in
ademend bloed
verzamelend
onder
het
en vervolgens wordt de derde regel vervangen:
ademend bloed
verzamelend
onder
het
en dan de vierde etcetera:
ademend bloed
verzamelend
onder
het
Zo verandert met kleine aanpassingen de tekst voortdurend totdat hij in
hetzelfde deel op de laatste bladzijde begint met de volgende 5 regels en
eindigt met de nieuwe 5 slotregels. Het is hetzelfde gedicht gebleven en
toch ook niet.
ademend bloed
verzamelend
onder
het
voorbij hun
gebaren de
woorden herkennen
Frans August Brocatus is erin geslaagd zich van een interessante tot een
bepalende dichter met een volstrekt eigen poëtica te ontwikkelen, en dát
op eigen kracht. Natuurlijk komt het altijd in eerste instantie aan op de
kwaliteit van de poëzie maar succes, voor dichters al gauw te vertalen in
opdrachten en publicaties in toonaangevende tijdschriften en
bloemlezingen, kan extra stimuleren en dus wel degelijk van invloed zijn
op de kwaliteit. Hoewel Brocatus over gebrek aan bijval en opdrachten niet
hoeft te klagen, is hij in staat gebleken om ver van de literaire
machtscentra en zonder spraakmakende publicaties z’n eigen weg te volgen,
z’n eigen inzichten te realiseren.
‘Navigamare’ is het voorlopige eindpunt van een lange ontwikkeling.
Brocatus staat nu voor een moeilijke keuze: ofwel doorgaan en werkelijk
driedimensionale poëzie creëren ofwel het over een andere boeg gooien,
nieuw beginnen.
© |
|
index |
|