Poetry Atlas is een in Londen
gevestigde organisatie die ernaar streeft Engelstalige gedichten over steden,
streken en landmarks te koppelen aan de betreffende locatie in de digitale
wereldatlas.
De redactie nam begin juni 2011 van Albert
Hagenaars drie gedichten op die in de bundel ‘Tropendrift / Tropical’
Drift’ samen de reeks ‘Brug over de Kwai’ vormen en gebruikte daarvoor de
vertaling van John Irons.
Het bestand van Poetry Atlas
telt nu al duizenden teksten. Er wordt gebruik gemaakt van werk van auteurs van
vroeger en nu, van A tot Z, van Aeschylus (525-431) met ‘The Battle of Salamis’
tot José Zorilla (1817-1893) met ‘Moorish Ballad’ (over Andalusië).
De redactie, met Jeffrey Lee
als contactpersoon, riep in juni Concord (USA) uit tot featured place and W.B.
Yeats tot featured poet.
Klik hier
voor meer informatie.
BRIDGE
OVER THE KWAI
I:
KANCHANABURI
In
front of us, made up of bridges stolen from
the Dutch East Indies, lies the bridge whose every
nail is still struck home in nights of old men.
With you wedged next to me
I
hear them lie there listening to the hammering
on sleep. Orders ring out across the water.
In echoes the frail voice of grandpa, and the angry one
of his son who struck you with it till you bled
when
you chose me. Since then the deceit:
a film, a poem, his heavy hand on mine
in your sex. And even deeper, the grinding
in the political trough. The grinding away.
II:
POINTS
The locomotive rusting on its base with no wheels,
your father the stray stoker, you on the shovel.
Japanese tourists dribble across the overgrown track,
that links east and west and him in us for good.
Bowing
with innocence they ask me to take
a photo. They line up and wait, smile
with recognition. Unresisting, I shift their existence
in albums with Pat Pong, Clifford Pier and Borobudur,
to
this camp, the swelling of the Kwai. He curses.
Much time will be spent drinking tonight, longer talking.
About grandpa’s grave in Bergen op Zoom, his Christ,
the evil that spills over the edge of the font.
III:
MUSEUM JEATH
Five countries in your name, to be found on no map.
I come from the last letter. You still do not know it;
no abbreviation separates marrow from callous skin, no peace
the woman in his sleepless hours from the one on my screen.
The
visitors’ book flies open, pages flap
on bandages. I flatten them and write
grandpa’s name in my space. The monks nod.
They ask for material for their museum, keep on asking:
about
your Mongol fold, about your father, a child
now down by the water, about our own children,
allegedly at home, and about Western sex.
I laugh too, but can no longer stay the pen.
In de originele Nederlandse
versie luiden de gedichten als volgt:
BRUG
OVER DE KWAI
I:
KANCHANABURI
Voor
ons ligt, samengesteld uit uit Indië
geroofde bruggen, de brug waarvan elke
nagel nog steeds in nachten van oude mannen
wordt geslagen. Met jou beklemd naast me
hoor
ik ze liggen luisteren naar het hameren
op de slaap. Bevelen schallen over het water.
In echo’s de broze stem van opa, en de boze
van zijn zoon die jou er tot bloedens mee sloeg
toen
je koos voor mij. Sindsdien het bedrog:
een film, een gedicht, zijn zware hand
op de mijne in jouw geslacht. En dieper nog,
het malen in de politieke trog. Het vermalen.
II:
WISSELS
De
locomotief wielloos wegroestend op zijn sokkel,
jouw vader de verdwaalde stoker, jou op de schop.
Japanse toeristen dribbelen over het begroeide spoor,
dat oost en west en hem in ons voorgoed verbindt.
Buigend
van onschuld vragen ze mij een foto
te maken. Ze wachten in het gelid, glimlachen
van herkenning. Willoos verleg ik hun bestaan
in albums met Pat Pong, Clifford Pier en Borobudur,
naar
dit kamp, het zwellen van de Kwai. Hij vloekt.
Dat wordt veel drinken vannacht, langer praten.
Over opa’s graf in Bergen op Zoom, zijn Christus,
het kwaad dat over de rand van de doopvont komt.
III:
MUSEUM JEATH
Vijf
landen in je naam, op geen kaart te vinden.
Ik kom uit de laatste letter. Jij weet het almaar niet;
geen afkorting scheidt het merg van het eelt, geen vrede
de vrouw in zijn slapeloze uren van die op mijn scherm.
Het
gastenboek waait open, bladzijden klapperen
aan zwachtels. Ik strijk ze glad en schrijf in mijn vak
de naam van opa op. De monniken knikken.
Ze vragen materiaal voor hun museum, vragen
dan
door: over jouw mongolenplooi, over je vader,
een kind nu aan het water, over onze eigen kinderen,
zogenaamd thuis, en over westerse seks. Ik lach mee,
maar de pen is weer al niet meer te houden.
|