UIT DE AFDELING ´DECORS´
BERGEN OP ZOOM
Een katholieke
wandeling
in heidense herfstnacht
door de stroeve straten
van de natte, oude
stad,
waar alles in het
andere overgaat:
Bolwerk, Lievevrouwestraat, Spui.
Silhouetten van zware
daken. De buik
vol blarenval.
Gaslicht, zonder verte.
Geen beklemmender
geluid
dan van het water van
de mist
en van de piek der
paraplu,
die tussen keien en
spaties
wellustig in de
vochtige,
aarden strophe
stoot
.
ANTWERPEN
Bontbevlagd en met de
vette klanken
van haar ene taal
ontvangt Antwerpen
wie haar stadsbronstig
binnen rijdt.
Wanneer ik door de façade
stoot,
van containers en
kranen, kaaien en leien,
in een furie, geërfd
van al onze vaders,
blijkt ze slechts een
dorpsgebit, rottend
in een afgekloven Scheldekeel, dat om
roestende reclameplaten
nog klappert.
Tegen oudere blazoenen
ontlaadt ze
mijn drift: onder hoge
gewelven,
krakend brokaat. In
bloedend kant.
|
|
BERGEN
OP ZOOM
A
pleasant stroll on an early autumn
night through the damp streets
of the old town where everything
implies: The Bulwark, Sluice Gate,
Street
of the Holy Lady,
Silhouettes of heavy roofs.
The belly full of fallen leaves.
Gaslight without depth.
No
sounds more oppressive
than the drizzle of the fog
and the pinnacle of the umbrella
that between the cobbles
voluptuously
in the drenched
earthen stanzas
stabs
.
ROME
De hitte slaat gaten in
de stad. In de tijd.
Lezend op de Spaanse
Trappen verlies ik me
in de liefde van een
zieke Engelse dichter
die ik laat sterven in
mijn nabije hotel,
kuchend, herfst
spuwend, zijn lippen nog
schroeiend aan de
strofen van een hitsige muze.
Maar ’s nachts, op de
fluisterende Monte Mario,
de stad aan mijn voeten
en haar adem hoger,
steeds hoger, herdroom
ik marmerslijtend teder
het kind vol toekomst
van een andere ode,
een ander heden, en
streel keer op keer
de koele gehuurde rug.
Nu, vergeefs, dicht.
|
UIT DE AFDELING 'PARIJS'
GARE DU NORD
Eindelijk, door de
diepe voren
in haar Algerijnse rug
weer aangekomen te
Parijs.
De hal van het noorden
ruikt naar woorden
vol roet en roest,
riet,
en zweet en dorpse
rouw,
en zoals van deze stad
valt ook weer van mij,
traag en in plakken
de uitgedroogde
pleisterlaag
van een onverdraaglijk
verlangen.
IMPASSE VERLAINE
Heb je hier gewoond
Paul, in het eind
van deze steeg, en je
gewenteld en vernederd
op het kruis van taal
en vlees?
Ja, dit was jouw
domein. Vrouwloos
maar met de adder in je
hoofd droomde je je
hier tussen de
gepolitoerde coulissen van je tijd.
Opschoon diep
verscholen in die ene,
al te mooie jeugd, weet
ik: jouw liederen
over liefde en verraad
zijn die van ieder.
Daarom Paul, volg ook
ik het dalend stadspad,
en bid en zing,
liederlijk, au vent mauvais, tot
door het gouden vlies
van de eigen impasse.
PARC DES BUTTES
CHAUMONT
In elke straat de
uitslag van de stad,
rond elke boom, iedere
vrouw, haar lijfgeur.
Als een gehucht
schuiert ze zich tegen
de leeggejaagde heuvels
van Belleville.
In het park wordt geen
decor nog doorbroken,
hekken en heggen
beperken het perspectief.
Zwaarder worden de
veren, rafelend en rood
slaat de snavel op de
tralies in haar taal.
In mij niet langer de
paringsdrift van Parijs,
maar een klapwieken met
geknakte vleugels
tussen de hoge schotten
van de verbeelding.
Aan de lijnstok van de
lezer die ik word.
|
|
RUE BLONDEL
Het knarsen van
sleutels, later woorden,
in openingen van
beelden van met begeerte
volgegroeide velden. En
daar, aan de rand,
het boulevardvee dat,
schichtig op de vlucht
tussen dashboardgroen
en vensterrood,
zich in een klaaglijk
blaten te buiten gaat,
de brandende krans van
het gemeen-
schappelijk geheugen,
al koelend tot geslepen
tanden, om het stijvend
lid geschoven.
RER
Regen spoelt het
blauwzuur
van de hoogte der dag
en trekt grillige
sporen in de valse
vacht van de stad.
Nacht en tongval zijn
nog ver
en weer dus daal ik op
roltrappen
af in de warme
schachten
van de onderstad met
haar graffiti,
verscheurde affiches,
zuigende lucht,
chloroform en
schroeiend rubber.
Ons verblindend in
voorbij flitsende
haltes giert, diep en
onweerstaanbaar,
de metro door de sluis
van verlangen
En met vragende ogen
naar binnen gericht
ben ik eindelijk de in
lange manen
gedoken ruiter die over
de prairie,
van
La Défense
tot Boissy St.-Léger,
doet draven en hinniken
zijn zwarte merrie
van taal. En haar
tekort.
|
UIT
DE AFDELING 'NOCTURNES'
SPROOKJE
Licht donker, licht
zwaar, wit zwart,
mijn vingervlug spel
met schakelaars.
Ik klik gaten in de
nacht, in verveling.
Met zwellende handen
drukt zij
tot ik alles vergeet
haar harige tong
op de spiegel van
verlangen:
Liefste, mijn liefste
achter de wallen
van de nacht, wie leest
het mooist voor
in de uren van de
waanvolle wacht?
Door de ochtend, de
dorenhaag,
fluistert ze: ach
bezeerde zanger,
wek me niet, kus me
nooit.
MET VASTE HAND
Begeerte flakkert, als
ik bij het schrijven
door het duister in een
hooiveld stoot,
broeiend van zware
prooien.
Taalnacht wordt
drijfjacht. Wat anders
te doen dan met deze
strofen het gareel
vormen waarin zij niet
ontspoort
door wat buiten de kaft
aan handen
te loeren staat. De wil
slijpen tot een wapen
om dit gezwel uit het
zachte weefsel
van mijn lust te
snijden. Of weer
loos van taal onder de
roestige rokken van een
bioscoop verstarren.
Als in een kus vol zaad.
|
|
CEREMONIE
Een Europese diepte
zoekt zij,
luisterend naar de
zenders van de nacht,
in vibraties in rood
oplichtende velden,
attributen voor de
celibataire ceremonie
waarin zij zowel de
hogepriesteres als
de laagste slavin is,
biddend en vloekend,
orakels spuwend en as
likkend van ons lijf
dat, uitgespreid op het
purper offerkleed
in overgang naar liefde
tekort schiet.
De lucht beschimmelt al
en een regen
van stemmen ruist uit
de radio.
Overdracht van hoop.
Bijbels gruis.
HET EINDE
Lang heb ik me trachten
te rasteren
in structuren, hem erin
willen verliezen
maar nachten vloeiden
steeds ineen.
En wat stolt het bloed
van de stad?
Achter mijn gebroken
filters liggen
nu de werktuigen voor
deze zinnen
bloot en prooiend en
voor de laatste
maal vol wellust ter
veler vraat.
Terwijl het einde zich
nader schrijft,
waarin van rokken alle
zalen al ruisen,
druk ik voorzichtig de
regels dicht.
Gefluister, geschuifel
achter lippen,
ik leg me leeg en moe
tussen de handen,
waarbuiten een wereld
verstrijkt.
|
|