index | |||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||
ZES GEDICHTEN IN ‘SATURNUS BOVEN DE SCHELDE’ (zie voor foto's en recensies onder aan deze pagina) |
|||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||
SATURNUS BOVEN DE SCHELDE is een bloemlezing met werk van tien dichters uit Nederland en Vlaanderen die in meer of mindere mate met elkaar in contact staan zonder een literaire groep te vormen. Op verzoek van de nieuwe uitgeverij Demer kozen zij ervoor in dit boek eenmalig samen te werken. Zij zonden tussen de vier en zes gedichten in. De titel verwijst naar de tien manen van de planeet Saturnus.
GEEF ONS VREDE
Dona
nobis pacem, pacem zongen we Tussen
de daders en slachtoffers op het gewelf De
dader: hevig bloedend hing hij in m’n armen. Ergens
boven verdwenen velden totdat
ik ze niet meer kan ontwarren, Het offer: hevig kijkend keek ik
me door hen heen.
‘Saturnus boven de Schelde’ is een bloemlezing met werk van tien dichters uit Nederland en Vlaanderen die niet meer pretendeert dan werk te brengen van tien dichters uit Nederland en Vlaanderen. Het is de eerste uitgave van de jonge Demer Uitgeverij te Diepenbeek. Door
Bert Bevers Opvallend is het ontbreken van enige Randstadconnectie. Het
accent is eerder zuidelijk. Catharina Boer is weliswaar in De Bilt geboren
maar woont al lang in Noord-Brabant, in Nuenen. Annmarie Sauer zag het
levenslicht in Dayton, Ohio maar wortelde ook stevig in Hoboken. Maarten
van den Elzen en Albert Hagenaars komen uit respectievelijk Uden en Bergen
op Zoom. Hannie Rouweler komt uit het Overijsselse Goor maar woont met
Diepenbekenaar Joris Iven in Vlaams Limburg. Willie Verhegghe is een
Oost-Vlaming. Rose Vandewalle werd weliswaar in Kortrijk geboren maar
nestelde zich als West-Vlaamse al lang geleden in Antwerpen. Ook de
Brabander Roger Nupie woont daar. En Lief Vleugels is van Herentals. Dan
nu de lens zuiver gesteld op de inhoud. En die hoeft niet altijd aan
flarden te geanalyseerd te worden. Soms is het gewoon aardig om iets te
signaleren, en er uit te citeren. Willie Verhegghe heeft twee bekende stokpaardjes: de
Eerste Wereldoorlog en De Koers. Behalve een ode aan Leontien van Moorsel
bevat Saturnus
boven de Schelde van Verhegghe het vijfluik Fiorenzo
Magni: Il leone delle Fiandre. Daarin doet de Ninoviet uit de
doeken waar de oorsprong ligt van zijn fascinatie voor het wielrennen: hij
gaat terug naar zijn straat ‘waar de kasseien blinken / als duizend in
de grond geduwde kale schedels’ en beschrijft de herinnering die hij
koestert aan de ‘kennismaking’ met Fiorenzo Magni, een renner die zich
nooit weg stak in de buik van het peloton, en het presteerde om drie keer
op rij (in 1949, 1950 en 1951) de Ronde van Vlaanderen te winnen.
Verhegghe staat als jongetje tegen het been van zijn vader aan gedrukt en
ziet Il leone delle Fiandre naderen: ‘Hij hangt over het stuur gebogen,
zijn starre blik / kruist héél even mijn ogen, vier ogen dus / twee van
de kleuter en twee van de krijger, / op bijna gelijke hoogte. Meteen
daarna spat / van zijn achterwiel water over me heen, / ik krijg de
inwijdende douche, het wijwater / uit de koershemel, ik beef en kijk, / de
kleine ogen uit mijn kinderkop.’ Willie Verhegghe prent de kale knikker
van Magni in zijn hoofd, slaat het gas der motoren op in zijn longen,
kneedt en koestert het opspattend slijk tussen zijn kleine vingers, is –
kortom – verloren. Een levenslange verslaving aan de wielersport is
geboren. Het is immer een genoegen werk van Willie Verhegghe te lezen. Lief Vleugels mijmert in Het
huis bij de zee over ‘straks, wanneer hij weggaat’: ‘je
zal hem nakijken, de deur pas sluiten / wanneer hij de hoek omdraait // je
zal niet stervend je bed inschuiven maar wachten bij het raam / op het
kind dat schelpen zoekt / en krekels, jaren van overvloed’. De cyclus
telt zes verzen van elk drie kwatrijnen, en is gesteld in heldere zinnen
die van een trefzekere eenvoud zijn: ‘het huis blijft vol van wie je was
/ niemand is ooit voor een ander gemaakt’. Het
huis bij de zee trilt van het berustende inzicht, en eindigt
indringend met ‘geen krekels, geen parels, alleen jij / in een gouden
huis bij het raam / de resten van een boot en een kind / dat met een
schepnet dode vissen vangt’. Jeugdherinneringen zijn meestal wel goed voor een paar mooie
beelden, zoals Maarten van den Elzen bewijst in Drijvende letters van vermicelli:
‘buiten ruikt het naar de soep uit mijn jeugd / waarin letters drijven
die ik er met / mijn vork omzichtig uitviste / de zachte en weke
substantie / vormde woorden als vuur en rook / op de rand van mijn bord //
woorden die voor ons reeds in schoonschrift / op het schoolbord waren
voorgegaan.’ Van Annmarie Sauer is er de reeks Wegenwerken. Sauer, die
afwisselend in Antwerpen en Chloride (Arizona) woont, schrijft sterk
uitgepuurde gedichten waarin dikwijls natuurelementen (een kleine greep:
schrale noordenwind, bergen, regen, steen) ijkpunten zijn. Mooie regels
zijn onder meer ‘Zij vult haar ogen met afstand / met zijn en niet
zien’, ‘De steen wacht / op de schurende schavende gaven / van
later’ en ‘ander gras / schudt de aren / om zoveel haast / en het
vergeten van liggen / in het gras.’ Interessant om te zien hoe ze een
gedicht in het Engels plaatst naast een Nederlandstalig dat een vertaling
lijkt maar het niet is: ‘The dark curtain drawn / there is but night’
wordt ‘De donkere gordijnen gesloten / is er slechts nacht’. Maar het
slot ‘slechts dat wat men / bracht / en het licht / in de ogen
geloken’ is geen omzetting van ‘nothing / but cosmic wind / the sea
and the lighthouse / within’. Práchtig beeld: the lighthouse within! Veel variatie in de bijdrage van Rose Vandewalle. Zij
wisselt stadsbeelden (‘Telkens de liftdeur naar Sint-Anna / haar groene
bek opent / dan tergend traag weer sluit’) af met wat reisimpressies
lijken (‘Hoekig hotst een tram over de rails, / binnen enkel nog Rumores
de la caleta. // De dag zinkt weg.’) en droomscènes (‘Ik kwam in een
stad, de grootste aller steden / waarheen ik ’s nachts ga wanneer
eenieder slaapt / en ik geen rust meer kan vinden, er gebruik maak / van
pijlsnelle liften om eens boven duizelingwekkend / terug te tuimelen in
het gat van de nacht.’). IJzingwekkend sterk zijn in de laatste drie
verzen haar observaties van een aftakelende mens (ze bewees in haar bundel
Verwaaid al dat ze daar goed in is): ‘Wanneer ik zijn kamer betreed /
valt op hoe overstuur hij is / zijn ogen schichtige vissen in een
vijver’, ‘vertelt opgedraaid hoe hij / in het paleis van de koning /
gevangen werd gezet // weer wordt zijn kamer een kerker / huivert voor het
rinkelen van sleutels / hoort hoe de poort dicht schuurt’ en ‘in
gedachten telkens weer op drift / droomde hij rechtop een levenlang.’ Intrigerend zijn de Bekentenissen
van Bessie Head aan Breyten Breytenbach van Joris Iven.
Wat te denken van ‘Hemel en aarde zijn één vinger, zoals je schreef. /
De man naast de vogel op de rug van een paard, / die uit een celraam
kijkt, dat is mijn vader niet. // Dat ben jij. Ik werd op de wereld gezet
zonder / verwanten. Mijn naam draag ik wijd als een kleed.’ Wauw, wat
een slot. Iven trekt je direct Afrika in: ‘Een klipdassie heeft aan mijn
ziel gevreten. / Ik ben Bosjesman, ik ben vuil en besmet. / Een bastaard,
maar ik leef.’ Ook sterk: ‘Mensen kiezen hun ware geboorteplaats niet,
/ maar ze worden er wel altijd door aangetast.’ Een fascinerend
vijfluik! Catharina Boer haalde de inspiratie voor haar vierluik Brekend
licht bij de twaalf glasramen die Marc Chagall maakte voor de
synagoge in het Hadassah-ziekenhuis in Jeruzalem. God en gedachte besluit
fraai met ‘verstrooide gedachten / onvoltooid gebleven, richtten niets
uit, / zeilden zacht voorbij op vogels.’ Rood tussen groen handelt over
het omgaan met het verlies van een kind (‘onafwendbaar de doornen en een
knikkerkuil, / want altijd wel gravend, het bloedende kind.’):
‘Spoorloos nu, in de bast de ruwe runen taal / en boosheid, daar ketsend
neergegooid tot leeg / haar hand. Dromerig opgeraapt, klaarde het / glas
weer vertes met hemels vol plannen.’ Indringend. Sommige dingen weet je wel, maar toch ook weer niet. Dan heb je
dichters om je op dergelijke kleine dingen te attenderen. Zo ‘leer’ ik
van Roger Nupie dat kinderen een stam altijd bruin kleuren maar dat
bomen zelden een bruine stam hebben. Vaker geel, groen, grijs,
zilverachtig, zwart. Nupie’s observatie kadert in het drieluik De
bomen van Ruth Rendell. Ook Het boekentoilet is in deze
bloemlezing opgenomen, het gedicht dat de Antwerpse poëet schreef voor
het gelijknamige project dat vijf jaar geleden in de Scheldestad werd
gehouden. Dat Roger Nupie het literaire wereldje doorziet en kan
relativeren blijkt uit zijn bijdrage Veel wind & weinig eieren, dat
handelt over verwaandheid bij dichters: ‘Hoger hart, lagere ziel, /
grote lantaarn, klein licht! / Eigen lof, eigen stof, / Grote parade,
klein garnizoen.’ Verfrissend, dat iemand de dikwijls kibbelende en
zichzelf overschattende dichtersbents eens een spiegel voorhoudt:
‘Louter dit ijdel gekakel, / veel wind & weinig eieren!’ Albert Hagenaars komt met een sextet waarin
jeugdherinneringen omnipresent zijn. En die leveren veelal ijzersterke
beelden op. In Slacht:
1959 zie je de vierjarige Hagenaars getuige zijn van de
jaarlijkse slacht van het varken: ‘Het laatste keek me begripvol aan /
terwijl de kogel haar tussen de ogen // trof en het trof mij nog vaak /
dat zij toch bleef staan in de branding // van de dood, zoals ik later,
minder bezonnen / maar vermeerderd, in die van de taal.’ Mooi, die
branding van de dood en van de taal. In de eerste vier van zijn verzen
duiken behalve het varken nog, voor zijn doen opvallend veel, meer dieren
op: een (gevild) konijn, (vergane) vleermuizen en, in Pegasos: 1962, een
(onbestaand) paard. Bij Pegasos ligt trouwens de kern van Hagenaars’
dichterschap. Hij merkte ooit op dat hij klasgenootjes enthousiast
vertelde over het gevleugelde paard waarover hij in een bibliotheekboek
had gelezen, en dat ze hem uitlachten omdat zo’n dier niet bestaat. Toen
al realiseerde hij zich de kracht van de mythe. Ook sterk, uit Geef
ons vrede: 1966: ‘Ergens boven verdwenen velden /
vervlechten onze stemmen / nog altijd de oudste verlangens, // totdat ik
ze niet meer kan ontwarren, / tenzij in het luisteren van een andere orde,
/ die zich niet laat kennen in woorden.’ Hannie Rouweler, de samenstelster en uitgeefster van de
bloemlezing, sluit af. Van haar zijn vier gedichten opgenomen, telkens
verdeeld in strofen van twee regels. De eerste drie tellen er tien, de
laatste omvat er negen. Zonder
kleur, Schemering,
Vorm
en fragment en Rood
en zwart vormen Writer’s
Block dat is opgedragen aan Wim van Til, de directeur van het Al met al is Saturnus boven de Schelde (het aantal opgenomen dichters, tien, is overigens – een aardig weetje maar voor wie, als ik, niet tot de mysten behoort is het niet duidelijk welke conclusie daaraan te verbinden – gelijk aan het aantal manen dat Saturnus heeft) een boeiende bloemlezing met poëzie van dichters van uiteenlopend pluimage, goed voor een aantal uren leesgenoegen. Geen vociferatie, maar gewoon vakwerk van stielmensen. Meer moet dat soms niet zijn. Saturnus boven de Schelde - Tien dichters uit Nederland en Vlaanderen, Demer Uitgeverij, http://www.lulu.com/, ISBN 978-90-813070-2-4 Uit: DE GELETTERDE MENS, November 2008.
|
|||||||||||||||||||||||
De resterende gedichten van Albert Hagenaars:
SLACHT:
1959 Rond
als de maan ging de zon anders
onthullende Oosterschelde,
Het
laatste keek me begripvol aan trof
en het trof mij nog vaak van
de dood, zoals ik later, minder bezonnen
PEGASOS:
1962
en dat nooit zouden willen
geloven. Ze vlogen Ik denk nog vaak me niet
te hoeven herinneren in de weeïg stinkende
natte manen duwde uit de hagel van kleine
harde vuisten.
DE
BUNKER: 1961 Vogeldrek,
vergane vleermuizen, en hun dekens naast een kaars. Ik tuur de
einder af Langzaam wordt het donker. Ik zie nog
altijd niets maar hoor Ik richt op
het geluid. Dit is een
Varkensbaai, over het
hoofd getrokken. Ik houd
m’n adem in ruik duizend
dijen en haal
over.
KARMELIETESSENKLOOSTER: 1963 Het
onweerde, en de slagregen Bij
kaarslicht staarden we elkaar uit Nu leerde
een verre lispelende stem Toen ik
buiten kwam was alles van het gips
onder haar habijt. |
index |
|