index




 
 

 
EEN SELECTIE VAN GESCHRIFTEN VANAF 1977
 
Tussen 1977, het jaar dat de eerste poëzieregels van Albert Hagenaars in druk verschenen, en 2022, toen de bundel ‘Pelgrimsgrond’ op de markt kwam, zagen veel publicaties het licht.
Daaruit werd, met relevante stukken van het ongepubliceerde of alleen bibliofiel verschenen werk, een selectie samengesteld die, samen met bijbehorende foto’s en andere afbeeldingen, in januari 2023 onder de naam ‘Schatplicht’ werd gelanceerd.
Het boek bevat behalve bibliografische gegevens ook dagboekbladen, essays, gedichten, interviews, kritieken, romanfragmenten, reisverslagen en vertalingen.
 
De begeleiding was in handen van Marc Kerkhofs van het Belgisch/Nederlandse bureau HostWriters.



 


 

 
Enkele fragmenten uit ‘Schatplicht’:
 
 


avec des débris dans mes bras
je suis un glapeur sauvage
revêtu de ses habits de cérémonie
qui se glisse
par les ruelles obscures
de notre empire occidental

la nuit je vis comme
la bouche goulue
d’une femme à anvers


 
Fragment van het allereerste in druk verschenen gedicht.
Uit de catalogus van een expositie in de Ancienne Chapelle in Dreux
December 1977





 
Uit: Dagblad La République du Centre, 2 januari 1978

 
 
 

Op Freedom Square in Kuala Lumpur, 1991



MAROKKAANS REISVERSLAG Fragment
 
Even voor achten al wakker. Eindelijk stralend weer. Om de hoek een croissant gekocht en naar het postkantoor aan de overkant van het plein gekuierd om alle kaarten te posten. Taxi naar het vlakbij gelegen station genomen. Mooi, modern en schoon gebouwtje. Per ongeluk twee kaartjes gekocht i.p.v. eentje 2e klasse. Iedereen om me heen moest erom lachen.
 
In de langzaam rijdende trein Le Monde gelezen, waarin veel informatie over de crisis in de Golf. Ook alvast over Meknes gelezen in Guide Michelin. Alleen al omwille van al die scherp weergegeven stadsplattegrondjes verkies ik deze serie.
 
Af en toe naar buiten gestaard. Het landschap, in alle tinten tussen beige, oker, oranje, rood en bruin, verschilt amper van wat ik tot dusver zag. Het is hoogstens meer dor. Na pakweg anderhalf uur in M. aangekomen. Vóór het station m’n schoenen, nog onder de blubber van de regenbergen, laten poetsen. Te voet een hotel gaan zoeken. Avenue Mohamed V en Avenue Hassan II. Besloot ditmaal een duurder hotel te nemen. Dat werd Du Rif, waar een kamer ‘Classe A’ 230 Dirham kost. Me eindelijk weer eens met warm water gewassen.
 
De stad in, o.a. via Av. Moullay Ismail en Rue Rouamzine. Tajine, ditmaal niet lekker, en harrera gegeten. Op Place Lalla Aouda aan de klets geraakt met ene Jamal uit Agadir, gids van beroep. Ik wilde alleen blijven en ging daarom niet in op z‘n voorstel me rond te leiden. Op m’n gemak de Bab Mansour bekeken, genoemd naar een voormalige christelijke slaaf die de poort ontwierp. Langs de muren naar het panoramapunt dat Michelin aanbeval. Door recente bebouwing was het minder boeiend dan verwacht. Later in de verte de Koubla van Sidi Aïssa gezien en vlakbij een oude vrouw die met gesloten ogen en onvermoed zwierige heupen bij het spel op een vreemdsoortig snaarinstrument van een man danste. Aan zijn schouders hing een kleine makak, die zich soms op het hoofddeksel van z’n baasje hees en dan mee leek te dansen. Op goed geluk de uitgestrekte Medina in, minder sfeervol dan die van Fez, alleen al door de leerlooierijen en verfputten daar, maar boeiender dan de markten van Tanger en Tetuan. Over zulke plekken, al die stegen en sloppen, moskeeën, madrasa’s, heilige tombes, versterkingen, foundouqs, hammams en tuinen achter al dan niet rijkelijk versierd traliewerk, kun je met gemak complete boeken schrijven.
 
In m’n kamer uitgebreid de nieuwe Monde gelezen, daarna naar de zgn. bar, een grote felverlichte zaal met fauteuils in zoete kleuren. Twee giechelende vrouwen nodigden me uit bij hen te komen zitten, allebei in lange maar suggestief strak zittende gewaden met stroken glittertjes in de spaarzame decoraties en langs de zomen. Toen degene met opvallend grote ogen vertrok, nog even bij de stilste gebleven, Zohra. Ze vertelde me een Arabische vader en een Berber-moeder te hebben, wat soms moeilijkheden gaf, en uit Agadir te komen, waar ze in de winter niet voldoende kon verdienen. Op de vraag wat ze deed gaf ze geen duidelijk antwoord. Door haar patois ’n misverstand; ze zei in 49 te zijn geboren maar ik dacht dat ze zei 49 te zijn. Kwam goed weg.
Ons gesprek was een aardig tijdverdrijf. Ze was humoristisch (maar wie niet in dit land?) en voorkomend maar ook een tikkeltje opdringerig. Dat bleek althans toen ik wilde vertrekken. Of ik al een kamer had? Of we misschien samen iets konden gaan doen? Terwijl ik opstond, trok ze zachtjes aan m’n mouw en trok haar zwaar opgemaakte wenkbrauwen op. Ging dan maar even terug zitten en had, eerlijk is eerlijk, opnieuw een geanimeerd gesprek met ‘r.
 
Het deed goed nog een wandeling te maken, in m’n eentje, maar nu alleen over de goed verlichte hoofdstraten. Al een paar blokken verder aangeklampt door een vrouw in knaloranje jellaba, met donkere huidskleur, lang gezicht en dito tanden, en een jongetje aan de hand. Ze vertelde ongevraagd, in razendsnel gesproken en daarom ook weer moeilijk verstaanbaar Frans, Saaïda Alsid Elrhazi te heten en haar neefje Driss. Hij leek verdacht veel op haar, was dus misschien een zoontje. In hanenpoten schreef ze haar namen in m’n aantekenboekje op. Ik verwachtte op basis van ervaringen tot nu toe dat ze geld wilde vragen maar nee, ze wilde zonder ’n hint van mij, tenzij het boekje, over kunst praten! Ik was de eerste Nederlander die ze ooit ontmoette, een die ook nog eens schreef, wat ze “supèr” vond. Moeilijk te rijmen met dat bijna onleesbare handschrift van d’r maar ik kom elke dag wel allerlei ongerijmdheden tegen. Dat maakt dit land ook zo fascinerend. Net als de meeste mensen die ik tot nu toe ontmoette maar lang niet altijd geloofde, zei ze familie in NL te hebben. Meestal antwoorden ze dan Amsterdam of Rotterdam. Zo niet deze Saaïda, ze noemde ‘Goedá’. Mmh, misschien klopte het wel. Desgevraagd vertelde ik dat m’n eindbestemming Marrakesh, misschien Ouarzazate, was. Of we samen zouden eten, dan kon ze me daar veel over vertellen. Waarom niet? Wilde best voor drie betalen, graag zelfs als ik bonte verhalen mocht horen. De restaurants in de buurt waren echter al dicht of werden met ratelend naar beneden rollende luiken juist gesloten. We zochten langer dan ik van plan was. Bij een taxistandplaats dook een vriend van haar op, Marzuq geheten. Die zou me de komende dagen rondleiden, zeiden ze. We konden het best bij hem thuis gaan eten, dan ging zij iets bereiden wat ik nooit meer zou vergeten. Ik bedankte, wendde vermoeidheid voor, deels terecht trouwens, en nam afscheid. “A demain?” riep ze me na maar ik wilde niet meer reageren. Al gauw voelde ik niet meer alleen te lopen en draaide me om. En inderdaad. Die Marzuq volgde me op een meter of tien, begeleid door enkele jonge kerels in zwarte leren jacks en groette niet toen ik naar hem knikte. Hij begon te smoezen met z’n maten maar bleef me aanstaren. Voelde me er niet prettig bij maar was eerder nieuwsgierig dan op m’n hoede. Eén van die maten haalde z’n schouders op en klakte met de tong, waarop ze omkeerden en een steeg insloegen.
 
In de ‘bar’ was het nu veel drukker. De muziek, zowel Arabische als Franse, klonk daarom ws. een stuk harder. Zohra was er nog en werd omringd door drie jonge mannen uit Frankfurt, bleek toen ik het gezelschap groette. De kerels hadden de grootste pret maar noemden haar onderling “eine alte Sau”. Ze glimlachte alsof ze steeds complimentjes kreeg. Ik voelde medelijden, temeer omdat haar lippen inmiddels roder waren en de hoofddoek was verdwenen. Het vettige haar leek iets te keurig gekamd. De Duitsers hadden al veel bier op gezien hun troebele blik en de talrijke glazen op het tafeltje maar ik geloofde niet dat ze plannen met haar hadden. En andersom?
 
In het alleen nog kliekjes aanbiedende restaurant van het hotel volgde ik het nieuws op een bak van een tv: beelden van statistieken, Amerikaanse straaljagers, in een woestijn rennende militairen, een flink kijkende Bush, omringd door nog flinker kijkende stafleden. Zou er echt oorlog komen?

 
 
Meknes, 28 december 1990

 
 
 
DE KERSENBOOM
 
In de nacht lig ik volledig wakker.
Op de muur schuift de maan over
de velden van het vervalst weleer.
 
Vogels wroeten onder de pannen.
Een tak schaaft over het kozijn
steeds weer, steeds valt alles bloot.
 
De anderen slapen hoog met open ogen.
Als gestorven lig ik in de diepte
van een vreemd verlangen onder hen.
 
Dan valt, door zijn eigen schuldige
armen heen, het eerste kind uit de boom.
Iedereen slaapt. Het blijft doodstil.



Uit de bundel ‘Intriges’
Uitgeverij In de Knipscheer, 1986






Boekpresentatie in literair café Den Hopsack in Antwerpen: Zittend v.l.n.r.: Frans August Brocatus, Suzanne Binnemans, Frans Mink en Bert Bevers. Staand v.l.n.r.: Albert Hagenaars, Wim van Til, Hannie Rouweler, Lucienne Stassaert, Tony Rombouts, Joke van Leeuwen, Rik Wouters, Emma Crebolder, François Vermeulen, Paul Rigolle en Wilfried Adams. Foto: Geertje Hoefnagels.



 
CHINEES REISVERSLAG - Fragment
 
De jetfoil was een stuk sneller dan de veerboot vroeger. Het is een km of 60 van HK naar Macau maar dit vervoersmiddel doet daar maar een uur over! Vroeg me af of er sinds de recente teruggave aan China voelbaar al iets veranderd is.
Ditmaal zette ik voet aan wal op ingepolderd land en was het per taxi nog een paar kilometer naar de oude stad: een kromgetrokken kast van schuifjes en volgepropte laatjes in verschillende groottes en kleuren.
De chauffeur wees onderweg trots op nieuwe, lage flatgebouwen waarvan veel appartementen leeg staan. De Hong Kongers investeren niet veel meer in de gokstad sinds de prijzen van vastgoed thuis veel sneller stijgen, vertelde hij me ongevraagd. Toch zag ik ook casino’s in aanbouw.
 
Uitgestapt op de Largo do Senado, een plein dat in koloniale grandeur baadt en, nogal on-Aziatisch, sinds enkele jaren zowaar deel uitmaakt van een voetgangersgebied. De eerste tekenen van Disney-vorming zijn er al. Op deze nieuwjaarsdag waren de restaurants en cafés zoals verwacht gewoon open en dus overvol. Schoot op een stoel voor een lunch zodra ik een lege stoel zag. Vervolgens terug naar de Ruínas de São Paulo, de Jezuïetenkerk waarvan ik als puber op een zwartwit foto de overgebleven gevel zag met scherven lucht door de gaten. Ooit was het een van de grootste Roomsche gebedshuizen van Azië, niet toevallig op een heuvel gebouwd, tót een tyfoonbrand er definitief een einde aan maakte. Een klein wonder dat de gevel er nog staat want die was door de fragiele staat nog niet lang geleden bijna afgebroken. Niet zozeer het opgekalefaterde barokke front boeit me, door Japanse ballingen tijdens de bouw versierd, maar de symboliek ervan: op de eerste plaats die van de unieke samenval van Portugese en Chinese waarden, en daarna die, zoals overal, van glorie en verval. Van de voorstellingen trof me opnieuw de ‘gezegende maagd’, die een zevenkoppige hydra vertrappelt. Dat oorspronkelijke kronkelende watermonster moest, kon niet missen, hier als draak worden gezien.
 
Na het inchecken te voet naar de zgn. Grot van Camões voor betere foto’s. Het gaat feitelijk een uitgespaarde ruimte tussen hiernaartoe gesleepte rotsblokken waar een bronzen buste van de eenogige dichter pronkt. Behalve de sculptuur vind je ook in grote mozaïeken uitgebeelde momenten uit Os Lusíades, natuurstenen platen met een Homenacem aan de Poeta Universal in het Portugees, Chinees en Frans en verder stenen tafelen van verschillend formaat met lyrische slierten van o.a. Francisco Maria Bordalo, Humberto Garcia de Quevedo, Torquato Tasso en Dr. Browning, plus, het kan niet op, ook nog een levensloop in twee talen.
De Jardim de Luís de Camões is ook zonder alle toeters en bellen ter ere van de Lusitaanse Vondel, die vermoedelijk nooit in Macau was, een innemend park, ondanks romantisch bedoelde uitkijktorentjes en een zona de massagens de pés waar ik m’n voeten maar niet aan waagde.
 
Per taxi naar Portas de Cerco die vroeger de enige toegang tot China bood. Nooteboom wijdde er regels aan. Op slechts enkele honderden meters afstand, aan de overkant van het water, omhelst (verstikt?) China over een breed gebogen front Macau met een woud aan torenflats.
Ging door naar Coloane, het zuidelijkste van de eilandjes die middels bruggen met de stad en elkaar verbonden zijn. Ik las over de bedoeling ook de ruimte tussen Taipa en Coloane droog te leggen. Jammer, maar logisch.
 
Wegens de hitte neergestreken op het met zeildoek overspannen terras van eethuis La Torre, een uitgelezen plaats om dit reisverslag bij te werken. Nou ja, gooi nu al, ook door het chronische slaapgebrek, ervaringen door elkaar. Hier en daar een cirkel gezet om notities waarvan ik niet meer precies weet wáár ik ze neerkrabbelde. Thuis nakijken aan de hand van de afdrukken!
 
Over de Estrada Cheoc Van gekuierd, naar het hoofdplaatsje Coloane, een Europees aandoend dorp met vervallen huisjes in groen en roze, blauw en geel, en hier en daar een onvervalste Chinese noot zoals het juist opgeknapte tempeltje Sam Seng, waar drie godheden worden aanbeden: Kam Fa (Dame van de Gouden Bloemen), Kun Lam (Godin van de Genade) en de mannelijke Van Kuong (die een rol m.b.t. kinderen speelt). Aan een sacrale plaats, hoe bescheiden ook, die zulke namen uitdraagt wil je niet zomaar voorbijgaan dus hup naar binnen en voor het altaar, tussen grijze bakstenen muren met hier en daar karakters op rood papier, geprobeerd een en ander te duiden, maar niet lang want ik moest op tijd in Sheung Wan zijn.


Macau, 1 januari 2001










Het eerste in de openbare ruimte geplaatste gedicht, een samen met Bert Bevers uitgevoerd project. Het tweede gezamenlijk geschreven vers staat aan de achterzijde van deze gereconstrueerde Slikschans. Locatie: Stadspark Kijk in de Pot, 2001




SINGAPORE III: BUGIS STREET
 
Here too the possibilities, like totems,
soar into a sky of glass and steel,
traffic rushes through us like time,
builder’s cranes tighten in the memory.
 
But at night, with us beyond ourselves, all
energy convulses in a cramp, we bow,
numbed at the travesty of Bugis Street,
for the lap of the deathly quiet city,
 
and bite into the flesh of the fruit. God
is a hypothetical point on the spiral
of our longing. We bite down on
cities, masks, poems. And bite through.


Vertaling: John Irons. Uit de bundel ‘Tropical Drift’
Uitgeverij In de Knipscheer, 2003






CD 'Tropendrift'. Uitgeverij: In de Knipscheer.




 
Marc Kerkhofs, met het bewijs van de ontvangst van de eerste oplage.




'
SCHATPLICHT'; Albert Hagenaars; 120 pagina's; Amazon; 2023; ISBN 9798375281445; Prijs € 15,00.


Klik hier voor een bespreking in tijdschrift De Auteur







index