1
Vakfilosoof Antoon Van den
Braembussche toont zich van zijn mildste kant: de schola is over, hier
herleeft het essay. De auteur analyseert loyaal, elegant en altijd
bedachtzaam - om barmhartig te helen wat onze tijd uiteenscheurt. Hij
hipt tussen levensvormen, disciplines en praktijken, van
Pseudo-Dionysius en Meister Eckhart tot Dogen en John Cage.
Beeldkunst, wijsheidskunst, woordkunst, zwijgkunst. Tegengif dat het
heersende cynisme wil bestrijden. Balsem voor de gewonde geest."
Frans Boenders, radio- en televisieproducent,
schrijver en filosoof
2
Antoon Van den Braembussche is een filosoof,
die zich over de jaren uitvoerig en ook uitmuntend bezig heeft
gehouden met de filosofie van de kunst.
Hij heeft hierover verschillende boeken en reeksen
artikels op zijn naam staan. Hij gaf les in Nederlandse universiteiten
en aan de VUB. Dit boek sluit aan bij zijn vroeger werk, omdat de
auteur kwistig gebruik maakt van referenties naar kunst. Tegelijk is
het verschillend, omdat hier vrij centraal over stilte en over mystiek
gehandeld wordt.
Voor een recensent is het een moeilijke
klus om iets te zeggen of te schrijven over dit boek, en dat is
natuurlijk in belangrijke mate gelegen aan het onderwerp zelf: hoe
bespreek je stilte en het onuitsprekelijke? En meer nog, hoe bespreek
de pogingen tot bespreking van deze fenomenen door een belezen en
gedreven auteur? De lezer zal me moeten gunnen dat ik met een zekere
schroom aan deze taak begin.
Van den Braembussche maakt het de lezer
niet gemakkelijk door een taalgebruik te hanteren dat zo dicht
mogelijk de paradoxale ervaring van het mystieke, van het niet door
taal vatbare of zegbare te benaderen in zijn boek. En daarin heeft hij
uiteraard gelijk: je kan niet op het niveau van de dagelijkse taal
spreken en schrijven over wat in feite aan die taal ontsnapt. Maar,
belangrijker voor de filosoof en de wetenschapper, je kan dat evenmin
in de geleerde taal die we al eeuwen ontwikkelden in de wijsbegeerte,
noch in de exacte taal van de recente wetenschappen. Dat kan niet
omdat die vormen van taalgebruik zich noodzakelijk en ook bewust tot
ondieper niveau van betekenis moeten beperken.
Dat maakt er de kracht vanuit, maar ook de
beperktheid.
De auteur zoekt parallellen met de kunst
en vertrekt daarbij van het ‘mooie’ en tegelijk uiteraard moreel
gruwelijke beeld van de verminkte Afghaanse Bibi Aisha (het meisje
wiens neus afgehakt werd door haar man). Het beeld zegt duidelijk
iets, maar suggereert of roept nog veel meer op dan het discursief kan
zeggen.
Onmiddellijk maakt de auteur de link naar Zen: ook daar heb je dat
fenomeen. Hij trekt dan het verband met de opvattingen over het
heilige van Otto: ‘tremendum et fascinans’, met verwijzingen naar
Hegel en Rilke.
Ik begrijp de beweging die hier gemaakt wordt, maar vecht
ze ook al jaren aan. Otto blijft teveel thuis, in de denkwereld van de
boekgodsdienst(en) waarin hij leefde. En dat beperkt zijn
intellectuele horizon: het is voor mij geenszins gepermitteerd dat
vanuit die lokale en particuliere kaders uitspraken worden gedaan over
de honderden andere religies in de wereld. Dat is een klassiek
voorbeeld van pars pro toto wat in dit geval onbewust leidt tot een
koloniale reductie van de diversiteit van de mensheid tot de eigen
bekende kaders. In mijn opvatting is dat nu precies wat we in Europa
(of het Westen) moeten confronteren om genezen te worden van onze
koloniale ingesteldheid, en die opdracht wordt ons in het gezicht
geduwd in de turbulente culturele en religieuze conflicten van
vandaag.
Voor de goede orde: Van den Braembussche is niet schuldig aan de
foute reductie die ik hier beklemtoon. Ik grijp enkel de gebruikte
categorieën vanOtto even aan om op dit belangrijke punt te wijzen. De
auteur zou enkel beter een andere referentie gebruiken dan de eeuwig
terugkerende Otto om zijn punt van opmerkelijke
structuurovereenkomsten tussen bvb. westerse mystiek en Zen te maken.
Gelukkig verhindert dit helemaal niet dat
indringend wordt geschreven over de stilte (in hoofdstuk 1) als niet
enkel het afwezig zijn van geluid (en zeker taal), maar als een
manifestatie van het verborgene, het onuitsprekelijke. De auteur
grijpt daarbij terug naar gebouwde sacrale ruimten en architecturale
constructies (piramide, tempel) , waar licht en duister, hemel en
aarde en andere spanningsvelden de “grammatica” leveren om te bouwen
op zo’n manier dat voorbij en/of voorafgaand aan de taal kan gewerkt
en ervaren worden. dit is een moeilijk thema, maar de verwijzing naar
ook hedendaagse monumenten van herdenking maakt het punt bijzonder
overtuigend.
Uiteraard moet ook muziek in de zoektocht
betrokken worden. In muziek merkt hij op, wordt stilte op een
veelzinnige en bijzonder noodzakelijke manier gebruikt: er is stilte
voor en onmiddellijk na een muzikale uitvoering en dat is zeer
betekenisvol. Cage wordt ontleed in zijn poging om stilte de hoofdrol
te geven in muziek. Van daaruit, en zeer gedurfd, wordt de stap gezet
tussen muziek en mystiek, met name bij de Soefitraditie. Twee kleine
intermezzo’s met aforismen sluiten dit eerste deel af. Stilte-momenten
voor de lezer als het ware;
Het tweede deel van het boek handelt heel
expliciet over mystiek aan de hand van de geschriften van enkele
mystici: de Areopagiet, Rumi, Eckhart en Dogen worden sterk belicht.
Dat de westerse mystici hier dankbaar kunnen geflankeerd door enkele
Boeddhistische collega’s is niet alleen zeer verdedigbaar, maar wordt
door Van den Braembussche ook bijzonder overtuigend uitgewerkt. Dit is
een huzarenstukje, omdat elk van de behandelde mystici natuurlijk op
een iets andere manier esoterisch of minstens eigenzinnig is. Deze
beschrijvingen en analyses zijn bijzonder sterk en zullen de
geïnteresseerde in mystiek zeker bekoren. Dat taal, de beperktheid en
dus ook vaak het prefentieel niet gebruik van taal in de mystiek van
Oost en West een belangrijke en misschien zelfs cruciale rol speelt,
is een punt dat de auteur heel overtuigend weet uit te werken.
Het boek eindigt, relatief abrupt toch
nog, met een vergelijking tussen Eckhart en Zen, waarbij Derrida’s
filosofie van het verschil of de differentie wordt herinnerd.
Persoonlijk had ik die laatste parallel verder uitgewerkt willen zien,
omdat zo Derrida (en met hem misschien ook Camus, Touraine en enkele
anderen) veel meer reliëf zou krijgen in de heroriëntatie die de
westerse filosofie misschien begint te maken, maar dat is een
persoonlijke verzuchting.
Alles samen is dit kleine boek heel dens
en nauwkeurig geschreven. De auteur verdient alle lof hiervoor, al zal
een groter lezerspubliek toch moeite hebben om de weg niet bijster te
worden. Dat ligt niet aan de auteur, maar inderdaad aan het onderwerp
zelf dat noodzakelijk maar nagenoeg onmogelijk is. Of de synthese
tussen muziek, mystiek en taalfilosofie geslaagd is kan geen geldige
vraag zijn: het onzegbare bespreekbaar maken door zo expliciet
mogelijk de grenzen van zin en betekenis af te tasten valt buiten de
waarheidsvraag. Juist daarom is deze oefening zo belangrijk.
Rik Pinxten, Orgaan van de Agorakring, 31
oktober 2016
3
In een wereld waar flitsende beelden en
storend lawaai steeds indringender worden is rust en stilte een
schaars goed. Kunstfilosoof Antoon Van den Braembussche toont de weg
naar verlichting.
“Stilte is niet de afwezigheid van geluid.
Stilte is de diepste klank,” wil een Chinees spreekwoord. In 1952
illustreerde John Cage dit met zijn compositie 4’33”, waarin een
pianist voor een piano gaat zitten en exact vier minuten en
drieëndertig seconden geen toets aanraakt. Op zo’n moment hoort het
publiek de stilte, en tezelfdertijd ook de afwezigheid ervan, want
absolute stilte bestaat niet. Wie in een volstrekt geluidsdichte kamer
gaat zitten wordt na verloop van tijd gek van de schreeuwende stilte.
In De stilte en het onuitsprekelijke probeert kunstfilosoof Antoon Van
den Braembussche de stilte te doorgronden en verbindt hij haar met het
onuitsprekelijke dat zowel in de oosterse als westerse mystiek zo
centraal staat. Stilte, zowel fysiek als mentaal, vormt er de weg naar
het goddelijke of essentiële van wereld en menszijn.
Zijn vertrekpunt hierbij is precies het
tegenovergestelde: de beelden- en geluidslawine die ons dag in dag uit
overspoelt. Nooit eerder in de geschiedenis was de mens blootgesteld
aan zoveel prikkels, en daardoor lijkt niets ons nog langer te kunnen
raken. Maar is dat wel zo? Van den Braembussche haalt bijvoorbeeld de
foto van Bibi Aisha aan, het Afghaanse meisje wiens neus en oren door
haar schoonfamilie werden afgesneden. De foto stond op de cover van
Time en werd World Press Photo van het jaar 2010. Waarom herinneren we
ons die foto vandaag nog, terwijl er sindsdien miljarden andere
beelden ons netvlies hebben geraakt die we allang weer vergeten zijn?
Volgens Van den Braembussche omdat hij iets onuitsprekelijk toont. Die
foto is subliem in een filosofische betekenis van het woord. Hij is
angstwekkend en bevrijdend tegelijkertijd en toont het ontoonbare.
Zoals misschien wel te verwachten is het
hoofdstuk over muziek en de rol die de stilte daarin speelt het
pakkendst. Waar Van den Braembussche elders nogal gierig is met
voorbeelden, de theorie het lezen doet stokken en het soms lijkt alsof
hij zelf de samenhang van zijn boek niet goed voor ogen heeft, komt
hij daar bijzonder helder uit de hoek. “Muziek is een in het
metafysische verankerd spel met geluid en stilte,” zei Paul Van
Ostaijen al en Van den Braembussche wil hem zeker niet tegenspreken.
Zo heeft hij het ondermeer over de Estse componist Arvo Pärt. Die
begon als aanhanger van het twaalftonensysteem maar merkte na verloop
van tijd dat hij de essentie miste. Acht jaar stilte volgde, waarna
hij met een heel ander soort muziek kwam, melodisch en uitgepuurd,
“één enkele stem die een dans aangaat met de stilte,” zoals hij het
zelf beschreef.
De Japanse componist Toru Takemitsu volgde
eenzelfde pad. Zijn hele carrière was hij op zoek naar die ene
absolute klank die volgens het boeddhisme de verlichting zou brengen.
Bij beschreef zijn missie als het vinden van “de mystieke stilte van
de wind die door een oude vervallen bamboegroeve waait”. Dat brengt
Van den Braembussche bij de stilte van de mystiek die zowel voor
Meister Eckhart als voor de Japanse dertiende-eeuwse Dõgen het doel
van hun leven vormde. Ook al stamden ze uit twee volstrekt
verschillende culturen, toch hadden zij eenzelfde levensideaal voor
ogen: het vinden van god of verlichting door stilte en meditatie, het
overstijgen van het ego en de wil en het verder denken dan het basale
dualisme dat zegt dat god alle positiefs is en de wereld alle
negatiefs. Het goddelijke staat daar juist boven, beweerden zij. Het
is ontoegankelijk, onmeetbaar, onuitdrukbaar en onbenoembaar. Alleen
de diepste stilte kan het ontsluiten.
Van den Braembussche heeft een uiterst
relevant boek geschreven. Steeds meer mensen zijn immers op zoek naar
de essentie in voeding, wonen, werk en menselijke relaties; in hun
leven kortom. Stilte hoort daar ongetwijfeld bij.
Marnix Verplancke, 1) De Morgen, november
2016, en 2) De Leesclub van Alles
4
Voor wie geïnteresseerd is in mystiek
en kunst en de raakvlakken tussen die twee, is dit boek een absolute
must. Ofschoon het boek slechts 175 pagina’s telt, is het een zeer
diepgravend boek, en ik hoop dat Van den Braembussche op dit spoor
verder blijft denken en ons wellicht over een tijdje verrast met een
uitgewerkte en heel eigen mystiek én filosofisch angehauchte
kunstfilosofie. Het is een boek om te lezen en te herlezen, waarbij de
lezer iedere keer nieuwe verbindingen ontdekt. Aantrekkelijk aan het
boek is ook dat het nergens grote conclusies trekt. Van den
Braembussche laat de conclusies aan de lezer zelf over, indachtig het
zinnetje uit de inleiding: ‘Want elke lezer schrijft al lezend zijn
eigen boek’ (15). Een boek dat mij om allerlei persoonlijke redenen
bijzonder heeft aangesproken, dat ik in elk geval binnen handbereik
zal houden en waar ik nog vaak naar zal teruggrijpen als een bron van
inspirerende gedachten en ideeën.
Taede Smedes, Nieuw Wij, december 2016
5
Antoon van den Braembussche is kunst- en
cultuurfilosoof. Hij doceerde onder andere aan de Erasmus Universiteit
in Rotterdam en aan de Vrije Universiteit van Brussel. Hij schreef
onder meer het succesvolle standaardwerk 'Denken over kunst. Een
inleiding in de kunstfilosofie'.
Zijn onderwerp
Stilte is
een schaars goed geworden. We leven, stelt de auteur, in een tijd van
'oogverblinding en oorverdoving', dagelijks worden we overspoeld door
beelden en geluiden die we niet in rust kunnen verwerken. Stilte staat
voor meer dan enkel het ontbreken van geluid. Het is synoniem voor
tijd voor reflectie, inkeer, ruimte voor dat wat niet direct onder
woorden te brengen is. Er bestaat een duidelijk verlangen naar die
schaarse stilte, getuige de populariteit van yoga, oosterse
meditatievormen, boeken over stilte en stiltecoupés. De auteur wil het
terrein van de stilte filosofisch verkennen.
Zijn methode
Van den Braembussche concentreert zich in het eerste deel van zijn
boek op de stilte in beeldende kunst, muziek en andere artistieke
disciplines. Daarna richt hij zich op de mystiek, zowel westerse als
oosterse. Tussendoor presenteert hij twee intermezzo's, waarin hij in
een bijna aforistische stijl schrijft over de 'ecologie van de
stilte', de band tussen stilte en angst, poëzie en filosofie. Hij
probeert werelden bij elkaar te brengen, zoals oost en west, kunst en
mystiek. Zo vergelijkt hij de pogingen van kunstenaars om een
'sublieme ervaring' op te roepen met het streven van mystici om het
denken uit te schakelen. In beide gevallen ontstaat er eerst een
'afgrondervaring', waarin het subject overweldigd kan worden door
angst of wanhoop. Pas daardoor en daarna kan de esthetische ervaring
of de verlichting ontstaan.
Mooiste zin
'De waarde van
woorden ligt in hun betekenis, maar er is een bron van betekenis en
deze bron kan niet in woorden beschreven worden.' Met dit citaat van
Chuang-tzu illustreert Van den Braembussche dat er volgens hem een
'punt van Omega' moet zijn buiten de taal, waar we beseffen dat de
taal geen woorden kan geven aan het onzegbare.
Leukste woord
Stiltologie. Dit is de 'wetenschap van de stilte', waar de auteur voor
pleit. Studierichtingen: het fysieke verschil tussen stilte en geluid,
het verschil tussen fysieke en innerlijke stilte, de historiografie,
geografie en de esthetica van de stilte. En de relatie tussen stilte
en mystiek.
Reden om dit boek niet te lezen
Dit is geen
makkelijk boek dat snel voldoening geeft. Hoewel de auteur zijn best
doet om toegankelijk te schrijven, vond ik het bij vlagen bijzonder
moeilijk om mijn aandacht erbij te houden of überhaupt te kunnen
reconstrueren wat de lijn ook alweer was. De verbanden tussen de
uiteenlopende domeinen zijn nogal associatief. En de auteur grossiert
in grote woorden, waardoor het abstractieniveau soms te hoog is. Als
hij spreekt over 'de ambiguïteit van de sacrale ruimte' blijft het
bijvoorbeeld lang onduidelijk over welke ruimte hij het nu eigenlijk
heeft. Van den Braembussche is bovendien verzot op paradoxen. Maar het
gevaar van al die paradoxen ('het beeld wordt ervaren in een ogenblik
dat tegelijkertijd tijdloos is') is dat er geen duizeling ontstaat
door de ervaring van diepgang, maar door frustratie over het
uitblijven ervan.
Reden om dit boek wel te lezen
Het is
nogal makkelijk om de inzichten uit dit boek uit hun verband te
citeren en ze dan af te doen als platitudes. En waarschijnlijk leid ik
zelf ook aan dat gebrek aan stilte. Zoals de auteur zelf al
waarschuwt: 'Het unieke van deze tekst is juist de verborgen
samenhang, die als een muzikale compositie haar geheimen slechts
langzaam en overigens ook nooit geheel prijsgeeft. Afbreuk doen aan
deze betovering door het geven van een samenvatting zou enigszins
misdadig zijn.
Er staan veel waardevolle inzichten in, maar die
komen denk ik vooral tot hun recht als ze in een laag tempo verwerkt
worden. Dit boek moet je eigenlijk niet zomaar lezen, je moet er bij
mediteren.
Marc van Dijk, TROUW, 23 november 2016
6
In onze hectische tijden met flitsende
beelden en geluidsoverlast is stilte zeldzaam aan het worden. De
zoektocht naar stilteplekken is groot. In het boek ‘De stilte en het
onuitsprekelijke’ probeert de Belgische kunstfilosoof Antoon Van den
Braembussche de stilte te doorgronden en verbindt hij haar met het
onuitsprekelijke. Zijn onderzoek van de sublieme ervaring beperkt zich
niet alleen tot het terrein van de kunst, maar reikt ook uit naar de
mystiek. Het gaat om een gelijkaardige ervaring, luidt zijn these. Wat
dit boek bijzonder uniek maakt.
Filosofe Patricia De Martelaere maakte in
‘Taoïsme, de weg om niet te volgen’ eerder de sprong naar Oosterse
filosofie en wijsheid. Kunstfilosoof Van den Braembussche doet dit
ook, maar is wellicht de eerste academicus die zich expliciet waagt
aan de verbinding kunstfilosofie en mystiek.
In zijn eerste deel onderzoekt hij de ervaring van het
sublieme in de beeldcultuur, de architectuur/installatie en de muziek.
Terwijl hij in het tweede deel de sublieme ervaring in mystieke
geschriften en filosofie uit het Westen en Oosten analyseert. Dit
leidt tot een indrukwekkende synthese en een nieuw paradigma in de
filosofie, waarin non-dualiteit centraal staat.
Isabelle
De Baets, (H)ART, 15 december 2016