ACHTER DE SCHUREN
Achter de schuren, de
geteerde keten,
vond het andere leven plaats.
Daar ritselde het, en
dan weer
was het soms ook veel te stil,
zoals haar vrijer, zo
lang al onder
in de sloot. Ik zag van hier
hoe straaljagers van de
nabije basis
botsten en brandend uit de hemel stortten
en voelde hoe ik buiten
mezelf raakte,
even alleen een kervend snijden onderging,
toen ik m’n konijn
gevild zag hangen,
het bloed nadruipend uit z’n lege kassen.
Het sprak van het
laatste licht,
de glimlach en zachte handen van vader
en ik wist, hij had
gelijk, de kapelaan;
alleen wat wij kunnen zien verdwijnt.
Maar nu,
als de ziel wel zonder woorden kan,
hoe
hem dan te ontdoen van al wat wringt?
KARMELIETESSENKLOOSTER
Het onweerde, de
slagregen
dwong de bomen op de knieën.
Ik vluchtte de grot op de tweesprong
in, kapel van altijddurende bijstand.
Bij kaarslicht staarden
we elkaar uit
en ditmaal knipperde zij het eerst.
Haar gebarsten glimlach nodigde me
dichterbij dan ik ooit had durven komen.
Nu leerde een verre
lispelende stem
die ik niet veel later liever hoorde
me over de lelies en de sterren,
over de breekbaarheid van de liefde.
Toen ik buiten kwam was
alles
stil, rook het naar vagevuur
en wilde de middag niet meer open,
maar ik wist van het gisten
van het gips onder haar
habijt.
|