PONT AU CHANGE
Deze brug, als enige afstand af te leggen
naar al hetgeen aanvulling behoeft. Zo
verandert hij voortdurend tussen een hij
en een ik en behoort tot geen van beiden.
Allen haasten er zich over naar de andere
kant waar men alleen zichzelf ontkent.
Niemand let op hem in het midden, die over
de reling naar beneden staart en voor geen
beeld dat te duidelijk voorbij stroomt wijkt:
de vernederende tocht langs alle klassen,
nu doodstil, naar de allerlaatste deur,
waarachter
hijzelf onlesbaar wacht.
ZOMERAVOND
Nog dichter starend in het metroglas
zie ik lamplicht oplossen in een zachter
schijnen, gangen worden paden in rijke hoven:
de buren nog lachend buiten, de vriendjes
spelend in een te verre boomgaard en de dieren
roerloos aan het verroeste prikkeldraad.
Een zomeravond die ternauwernood verstrijkt,
waarin treinen vaag van over zee tot diep in
het in zich verzonken land rijden. Die avond
herroep ik tot wat hij plots was. De verdonkerde
lucht, de geuren van vochtig kruid. Het kind,
bijna gillend, tussen de naderende heggen.
DE BESLISSING
Het laatste gevecht in de onafzienbaar
verkleurde aspergevelden, blijft zich
onbeslist openen op een verstedelijkt heden.
Tot diep in de echoënde metrogangen vult
het gekras van de kraaien de ruimte
van het als lakens omwoelde verleden.
en altijd heft hij, achterover slaand, even
deze jaren op, voltooit hij het gewilde later:
geen roep die haar afhoudt van zijn verlies
Hijgend, een knie met haar volle gewicht op
zijn borst, drukt ze zijn gezicht in het grint
tussen de rails, waarboven het gewas zich sluit.
ADEM-TIJDSCHRIFT
VOOR LITERATUUR, jrg. 1, no. 1, februari 1986.
|