HONG KONG
Voor
Hui Lailai
Over het
gladde water van de haven kringelt
de wierook uit de tempels die de stad haar naam gaf
en mij de roes in de vrouw die jij elke nacht werd.
In de tempel
van Man Mo met haar begroeide
daken en versleten tegels gingen ze ooit door
de knieën: de soldaat en de koopman en de arts
maar nooit de
dichter. We wachtten, jij en ik
en je moeder die volgens haar wetten over ons
heerste, wachtten tot het ene stokje uit de koker
zou vallen
waarmee de priester onze toekomst
moest duiden maar ik wist het al; toen jij je benen
om de mijne klemde en trok. Er vielen er vier.
|