DE DEMER

In de zwartste dras, onder vermolmde
populieren, ga ik door de knieën
en vul mijn verweerde handen met je wezen:

Tama Ara, donker woelen, gewijde stroom,

en je weerspiegelt plots in pijnlijk
glinsteren mijn bestaan: levenslust
en verlies en rouw, inzicht vloeiend

van bron naar Dyle en Scaldis en zee.

Eens ving ik eenden in je biezen, geilde
tussen de elzen, kocht een gade, vlocht
wilgentenen tot wanden, dekte daken met riet

en bevocht aan je vettige oevers

wie ons in Zijn naam dacht te moeten knechten.
Ook sloeg ik stammen tot een brug,
behoedde onze belangen, investeerde

maar verloor alles in de straffen van het kruis.

Ik keerde immer weer, heden ten dage
als man van het woord, om je te proeven,
anders dan voorheen te doorgronden,

me tot jouw zompige taal te bekennen.

 

Bloemlezing Gedichten over de Demer, Uitgeverij Demer, 2013.