MAAGDENBURG

Grauwe velden. Gesloten land. Wankelend
rijdt de trein door dit landschap waaruit
alle lucht gezogen is. Dat van mij gescheiden is.

Een herinnering splijt plots de reis, opent de bol,
daar wordt tussen de bronzen randen mijn mond
een nap op de bevleesde ruimte van de ander

en in een verwarrend beeld van sikkels
en sterren, sintels, stoom en roestende bruggen
en vertrouwde armen die zich wit en mager

uit een achtergrond van dood water naar mij uit-
strekken, schuift Maagdenburg, verzakt in haar
decor van verouderde gieterijen, voorbij.

Nog opent het bevreesd gezicht op de ruit de mond
voor een afwerend nee. Geen geluid. Dan weer
vale akkers. Verboden land. Wankelend.

 

WAARSCHUWING

Een Europese diepte zoekt zij,
luisterend naar de zenders van de nacht,
in vibraties in rood oplichtende velden,

attributen voor de celibataire ceremonie
waarin zij zowel de hogepriesteres als
de laagste slavin is, biddend en vloekend,

orakels spuwend en as likkend van ons lijf
dat, uitgespreid op het purper offerkleed
in overgang naar liefde tekort schiet.

De lucht beschimmelt al en een regen
van stemmen ruist uit de radio.
Overdracht van hoop. Bijbels gruis.

 

OVERGELEVERD  

Meer dan ooit hellen nu de straten
binnen de reeuwse ring der boulevards
naar de venen onafwendbaar af.

In het kreupelhout, in de etalages,
het volgekraste papier waaruit nog
eenmaal opstijgt: gefluister, gerinkel

tegen ruiten van beringde vingers,
het genadeloos tikken van naaldhakken
op de keien, laatste korst van weerstand,

en de zachte kreet van het edelhert
dat, aarzelend in een portiek, toch
in het opgegooide aas bijt en de haak  

in de tong voelt slaan, en burlt dan,
burlt om wat hem vroeger, in die niet
af te graven laag, werd aangedaan.  

 

HET EINDE

Lang heb ik me trachten te rasteren
in structuren, hem erin willen verliezen
maar nachten vloeiden steeds ineen.
En wat stolt het bloed van de stad?

Achter mijn gebroken filters liggen
nu de werktuigen voor deze zinnen
bloot en prooiend en voor de laatste
maal vol wellust ter veler vraat.

Terwijl het einde zich nader schrijft,
waarin van rokken alle zalen al ruisen,
druk ik voorzichtig de regels dicht.

Gefluister, geschuifel achter lippen,
ik leg me leeg en moe tussen de handen,
waarbuiten een wereld verstrijkt.

 

DEUS EX MACHINA, jrg. 7, no. 26, april-juni, 1983.
Het gedicht ‘Waarschuwing’ verscheen later onder de titel ‘Ceremonie’.