MAAGDENBURG
Grauwe velden. Gesloten
land. Wankelend
rijdt de trein door dit landschap waaruit
alle lucht gezogen is. Dat van mij gescheiden is.
Een herinnering splijt
plots de reis, opent de bol,
daar wordt tussen de bronzen randen mijn mond
een nap op de bevleesde ruimte van de ander
en in een verwarrend
beeld van sikkels
en sterren, sintels, stoom en roestende bruggen
en vertrouwde armen die zich wit en mager
uit een achtergrond van
dood water naar mij uit-
strekken, schuift Maagdenburg, verzakt in haar
decor van verouderde gieterijen, voorbij.
Nog opent het bevreesd
gezicht op de ruit de mond
voor een afwerend nee. Geen geluid. Dan weer
vale akkers. Verboden land. Wankelend.
WENEN
Halte Heldendenkmal.
Langzaam rijden de lege trams onder
een eeuwig lauwe lucht van wakken voorbij.
Later, in het Prater,
rose gefluister
en heel zacht, zwartomrand gelach.
Geluiden van ver voor mijn bezoek,
nu herhaald in de
diepere krassen
op haar haast leeggedraaide film
waarin eens het bont en gekir
van het Fin de Siècle
de renbaan vulde,
de donkere dreven der Sezession begaan
werden door wie het om vernedering ging,
of om de weeë nasmaak
daarvan.
Dezelfde als die van de versneden moraal,
nasmeulend op het Aktionistisch offerblok.
De pathetische vlaggen
uitgebloed,
het lood der maquillage versmolten met
het celluloid, dat in een stem blijft steken,
zijn hier de dagen wit
en willig vlees
zonder de rode striemen van mijn angst.
Gesublimeerd maar leesbaar: uw vrees.
VER IN EEN MIDDAG
De dreigende lucht van
oud groen. De bladeren
die nauwelijks aan de indruk onttrokken
worden, dat hij door een vergeten veld gaat
en vastloopt. De
stilte, en dan de eerste
zware druppels weer. Inkt in zuigend gras en
verder binnenwaarts nog, op het gesloten graf.
De zekerheid dat ik
schrijf, rustig thuis,
aan het raam met uitzicht op deze stad.
Lawaai vanuit de diepte der boulevards.
Toch dacht ik even weer
verdwaald te zijn,
te zoeken naar iets, of iemand, krampachtig
eigenlijk, alsof ik zelf van afhing.
OORDEEL
Met tegenwind duw ik de
wissel in
een andere stand. Roest verstuift.
Een onvermoed spoor ligt open.
Her afwachten
eerst. Dan het naderen
vanuit een betekenisscherpe verte
van wat ooit vroegtijdig is vertrokken.
Het knarst, verlengt
zich haast, ont-
spoort in het wit. Papier verschuift
waar ik toch geschrokken te luisteren sta.
Lawaai versplintert
over de vlakte.
Stemmen ontbinden, gaan nergens verwacht
hevig teloor. Worden voltrokken.
IAMBE,
november 1983.
Het gedicht ‘Ver in een middag’ verscheen later als ‘Zekerheid’.
|