SNOKKEN AAN DE NACHT

Schuilen onder de klamme lakens van de stad;
verdrinken in een dure, door ervaring
misvormde mond, die stamelt op mijn naam;  

staren in de scherven van de glazen bollen
van het leven, meten wat hun spiegeling
in ons turen plots verkort en bekort;

snokken aan de nacht van een zieke maan;
onveranderlijk zich afgetekend zien staan
in het tegenlicht van een overbewust bestaan.

 

BLOEMLEZING ‘LITERATUURLIJK’
Bundel 1, september 1980. 
Uitgave: Algemeen Nederlands Verbond, Beringen