VENETIE

 

Nacht.

Lopen langs kanalen,

doelloos naar de Darsena Grande.

 

Door de nevel, ook van later thuis,

dringt geen enkel geluid

van het overzetten in woorden,

 

want

tegenwaarts,

met Colleoni

dreigend en druipend

om elke hoek van verlangen,

 

windstil pogen, een regatta

met mezelf roerloos, roer

los, in het leeg bassin van de oorlog.

 

Vrouwelijk beeld:

een modderig verband

om weke zinnen vol weigering.

 

 

 

KREUZBERG

 

Solange die Irren in der Sonne stehen,

kann man seinen Schatten nicht sehen.

 

Graffiti op een muur in Kreuzberg,

spertaal die later door het typelint slaat.

 

Soms een vermolmd kruis voor die muur

met een verdorde foto en wat woorden,

de neerslag van een ontvleugeld leven.

 

In gedachten loop ik zeven keer

langs deze muur, de ene geschiedenis

na de andere vertalend, maar vooral:

 

You are leaving the poetic sector.

Dit gedicht verscheen later in gewijzigde vorm en onder 
de titel ‘Berlijn (West)’ in de 3e druk van de bundel SPERTIJD (1986).

 

 

 

WENEN

 

Halte Heldendenkmal.

Langzaam rijden de lege trams onder

een eeuwig lauwe lucht van wakken voorbij.

 

Later, in het Prater, rose gefluister

en heel zacht, zwartomrand gelach.

Geluiden van ver voor mijn bezoek,

 

nu herhaald in de diepere krassen

op haar haast leeggedraaide film

waarin eens het bont en gekir

 

van het Fin de Sičcle de renbaan vulde,

de donkere dreven der Sezession begaan

werden door wie het om vernedering ging,

 

of om de weeë nasmaak daarvan.

Dezelfde als die van de versneden moraal,

nasmeulend op het Aktionistisch offerblok.

 

De pathetische vlaggen uitgebloed,

het lood der maquillage versmolten met

het celluloid, dat in een stem blijft steken,

 

zijn hier de dagen wit en willig vlees

zonder de rode striemen van mijn angst.

Gesublimeerd maar leesbaar: uw vrees.

 

 

 

NASCHRIFT

 

Mijn velden liggen open van traditie,

maar de ruimte om me heen blijft leeg.

De keuze om de juiste belichting te geven,

tussen winterse paden, wordt niet gemaakt.

 

De krakende pollen, nu niet werkzaam, de takken,

die het netvlies striemen en breken, de knoestige

palen, door prikkeldraad bijeengehouden, dat alles

werkt zich naar binnen, naar een nieuw verband.

 

Wat geef ik, behalve deze regels achteraf,

aan de taalloos witte akkers ter vulling

om ook hier de eigen identiteit op te zetten?

 

Niets. Ik ga voorbij. In mijn spoor volgt

de ruimtegenoot van steeds de volgende zondag.

Al zou zelfs dat bijna verbeelding geworden zijn.

 

Dit gedicht verscheen later in gewijzigde vorm in de bundel INTRIGES (1986).

 

 

 

SAMENVAL

 

Ontwaakt. Trek ik langzaam het licht binnen.

Oostenwind snijdt door het landschap naar hier.

Meeuwen waaien het zicht uit. De rafels van het

Papier staan hard en dreigend in gure klanken.

 

Ramen rammelen in mijn sponningen. De schedel

is voelbaar, de mond een verkleumd geheugen.

De spanning die uit dit alles opstijgt is beeld

en wezen, streven en vervulling tegelijk.

 

Die te begrenzen. Een potlood slijp ik naar

Het papier. Druk op het mes. Tijd valt als hout,

Ring na ring, binnen bereik. Tot anekdote.

Dit gedicht verscheen later in gewijzigde vorm in de bundel INTRIGES (1986).

 

 

 

VER IN EEN MIDDAG

 

De dreigende lucht van oud groen,

de blaren die nauwelijks aan de indruk

onttrokken worden, dat ik door een stad

uit een grijsgedraaide film loop,

 

met andere kerken, hoge muren van ver-

vreemding, de stilte, en dan de eerste

zware druppels weer. Inkt in zacht asfalt,

en verder binnenwaarts nog, in witte greppels.

 

De zekerheid dat ik schrift, rustig thuis,

aan het raam met het industrieterrein erop.

Zware muziek vanuit de hoeken van het papier.

 

Toch dacht ik even weer verdwaald te zijn,

te zoeken naar iets, of iemand, krampachtig

eigenlijk, alsof ik zelf van afhing.

 

Dit gedicht verscheen later in gewijzigde vorm en onder de titel ‘Zekerheid’ in de bundel INTRIGES (1986).

 

NEW FOUND LAND, Jrg. 2, no. 6, 1982.
Uitgeverij De Bezige Bij