PONT AU CHANGE

Deze brug, als enige afstand af te leggen
naar al hetgeen aanvulling behoeft. Zo
verandert hij voortdurend tussen een hij

en een ik en behoort tot geen van beiden.
Allen haasten er zich over naar de andere
kant waar men alleen zichzelf ontkent.

Niemand let op hem in het midden, die over
de reling naar beneden staart en voor geen
beeld dat te duidelijk voorbij stroomt wijkt:

de vernederende tocht langs alle klassen,
nu doodstil, naar de allerlaatste deur,
waarachter hijzelf onlesbaar wacht.

 

ZOMERAVOND

Nog dichter starend in het metroglas
zie ik lamplicht oplossen in een zachter
schijnen, gangen worden paden in rijke hoven:

De buren nog lachend buiten, de vriendjes
spelend in een te verre boomgaard en de dieren
roerloos aan het verroeste prikkeldraad.

Een zomeravond die ternauwernood verstrijkt,
waarin treinen vaag van over zee tot diep in
het in zich verzonken land rijden. Die avond

herroep ik tot wat hij plots was. De verdonkerde
lucht, de geuren van vochtig kruid. Het kind,
bijna gillend, tussen de naderende heggen.

 

LINGUISTICUM IV

Een trein die door de velden,
over de landkaart naar.

Daar ben ik in,
probeer de gebeurtenissen
naar het algemene te.

En op de taalkaart
juist het omgekeerde.

Op die overgang
van vertrek en aankomst,
beweging en stiltestand

beschrijf ik.

Ander prefix,
dus andere periferie,
zelfs tot.

 

LINGUISTICUM X  

De woorden leegte,  

aan de randen,
nog gekruld,

maar niet lang
meer.

 

POEZIEKRANT, mei-juni 1986, no. 4-5