KUALA LUMPUR

Stad van trage stonden, genoemd naar modder-
stromen die, als wij, hier zwijgend samenkomen.
Stad in de klem van blonde klerken vol heimwee,
genomen door mijnwerkers uit heel Azië.

Kleren plakken er aan het lijf, zoals in ons huis
met de rolluiken, die dicht moesten blijven van jou.
Net als daar: grijze lucht, strakgespannen vlies.
De droge tikken vanaf het cricketveld; hoofden

rollen in manden. Verdwalen verheldert. In de som
van misverstanden, in de Brickfields van Indiatown,
kniel ik voor het neon van een gebiedende taal,
delf ik naar tin in jouw uitgeputte schoot.

 

JAPANS KAMP III 

Het heden niet meer te helen: ‘Ietsjie, nie,
san, sjie, go,’ prevelt hij plots, telt hij meer
afranselingen, steeds minder wachtende moeders,
en het klopt maar niet, zal nooit meer kloppen.

Drijf ik daarom jou nog diezelfde nacht
vergeefs op tot een gelijktijdig hoogtepunt,
beveel ik tot m’n oren suizen, het net valt,
hetzelfde zure zweet je uitbreekt als hem?  

Een oude man houdt op oud en man te zijn,
het stervend kind in hem neemt het over:
‘Hier hing de vlag, moest mammie blijven buigen.’
Op het plein stampen broze vrouwen nu de rijst.

 

DE GODIN VAN DE LIEFDE I

‘Ik ben van ver gekomen, op een stroom
van talloze liefdes.’ Gehouwen uit de steen
die als een tong van lava in de velden drong,
opent ze, brekend vuur, haar lippen vol gram  

en staart me met mos en mest op haar ogen
verblindend aan: de haastige handelingen
in parkings en parken, liften en luxe kamers.
Waar ook: kuchend van de astma bereed je me.

‘En jij, ook jij kwam van ver, uit een droom
over de boom des levens. En over vallen.’
Geritsel in haar keel, gehijg uit de hoorn.
Ik bestijg de trap, verneder me. Nader haar.

BRUG OVER DE KWAI I: KANCHANABURI

Voor ons ligt, samengesteld uit uit Indië
geroofde bruggen, de brug waarvan elke
nagel nog steeds in nachten van oude mannen
wordt geslagen. Met jou beklemd naast me

hoor ik ze liggen luisteren naar het hameren
op de slaap. Bevelen schallen over het water.
In echo’s de broze stem van opa, en de boze
van zijn zoon die jou er tot bloedens mee sloeg

toen je koos voor mij. Sindsdien het bedrog:
een film, een gedicht, zijn zware hand
op de mijne in jouw geslacht. En dieper nog,
het malen in de politieke trog. Het vermalen.

POEZIEKRANT, jrg. 28, no. Mei-juni, 2004.