STRAATSBURG

Pasen. De kou jaagt schichtig over
de Barrage Vauban en de oude havens.
Het regent onophoudelijk. In de diepe
Duitse straten, op Place Kléber is geen

toerist meer te zien. Het meest navrante
geluid: dat van de roodomlijste, heen en weer
slingerende uithangborden der geschiedenis 
die de stad één grens groter maakte

dan ze, op de plaats waarover een kaart
zou moeten liggen om elke vlucht in de eigen
mythe te ontkennen, voor anderen is.

Men verliest zich op een houten brug en her–
vindt wat over is in een witgekalkt lokaal.
In de sluizen kolkt het bloed.

 

LISSABON

Eindelijk rust. De roestende schepen op de Taag,
de trappen die onder water, tot diep onder meer
dan alleen deze betekenis doorlopen, al de beelden

die hij over Alfáma heen, uur na uur, vanaf
de Praça Santa Lucia tot zich neemt, voorzichtig
leunend over de eigen wankele balustrade,

alsof híer een kanteling, een traag glijden
over de helling der daken in het nat papier
van de voorbije jaren mogelijk zou zijn…

Maar diezelfde nacht, onder de kwijnende palmen
van de Avenida da Liberdade, in autogassen en
een walm van gefluister uit de immer nabije stegen,

fascineert hem van de streng gesloten, einde-
loos herhaalde motieven van de mozaïeken toch
slechts weer de onafzienbare versplintering.

VERS, jrg. 3, no. 4, december 1982.