BIJ EEN AFSCHEID

Op elke foto kijkt ze me nog even na,
van veraf; al in zichzelf kerend om
de ruimte te vullen die ik haar naliet.

Of kijkt ze gewoon nog even om,
voor ze, als om een ander leven te
benemen, zich voorgoed de benen sluit.

Dichterbij gehaald, staan haar ogen kaal
en hard van kalk. Zoekend naar glans
wrijf ik het stof in de krassen.

 

 

DE NADERING

De oorlog trok zich in mijn jeugd als eb
terug en zou nooit wederkeren. Nu nadert zij.
’s Nachts. Onophoudelijk. En verlamt.

Zo steeds lig ik verscholen in een seizoen-
loos bos dat van doffe slagen kleiner wordt
en ons telkens uit de natte kuilen opheft,

probeer ik koortsachtig de tekens te ont-
cijferen op de containers en schepen in
een verlaten en spaarzaam verlicht dok,

sta ik zwetend in het midden van een van ver-
af gefilmd plein, waarin tussen de hoge,
gesloten wanden de bevelen alle geschreewd

en teruggekaatst zijn en de vlaggen, einde-
lijk dan, stilhangen.

 

YANG, jrg. 19, no. 111, maart 1983