Index  index 'Levend & WEL'

Index hoofdindex

DE GESCHIEDENIS VAN UITGEVERIJ WEL

 

DE VOORGESCHIEDENIS: 1971-1973

In december 1971 verscheen in de in West-Brabant verspreide krant Brabants Nieuwsblad (later opgegaan in de combinatie BN/De Stem) een oproep aan de lezers een ‘dichtsel van eigen hand ter publicatie op te sturen’. Enkele dagen later al werden twee gedichten van de 21-jarige, in Tholen wonende Frans Mink afgedrukt, die hiervoor het pseudoniem De Enige gebruikte: 1) Maandag en 2) Sportbericht alsmede het in 1970 geschreven aforisme: vele pogingen / om het roken te laten / gaan in rook op.

Na herhaalde verzoeken van het publiek bood ook het eenmaal per week verschijnende Stadsblad, in het voorjaar van 1972, haar lezers de gelegenheid ‘hun gedichten die meestal alleen aan henzelf bekend zijn’ te publiceren in de rubriek Spuigat.’ Wederom verschenen enkele teksten van De Enige.

Op 25 juli 1972 stond in de plaatselijke pers het volgende bericht: ‘We kunnen melden dat Bergen op Zoom een jeugdige dichter rijker is. Hij heet Bert Bevers, woont Vijverberg 24 en heeft een bundel samengesteld onder de titel Berichten Uit Een Doolhof. De uitvoering is zeer eenvoudig, de inhoud bijzonder opmerkelijk voor een jongeman van zijn leeftijd.’

Op 3 augustus van datzelfde jaar verscheen vervolgens in het Brabants Nieuwsblad onder de kop ‘Scholier ontpopt zich als dichter’ een uitgebreider artikel, waaruit het volgende fragment:

Sinds ongeveer anderhalf jaar houdt Bert Bevers (18 jaar, leerling Havo eindexamenklas op de Rijks) zich serieus bezig met het schrijven van gedichten. Enkele weken geleden bracht hij zelf zijn eerste bundel uit, getiteld Berichten Uit Een Doolhof. Hoewel hij reeds diverse malen zijn medewerking verleende aan schoolkranten en dergelijke is dit voor hem toch zijn eerste officiële naar buiten treden met zijn gedichten. Over het algemeen noodzaken de gedichten in de bundel de lezer tot enkele malen herlezen, soms begrijpt men dan nog niet de juiste bedoeling. Hij zelf zegt hierover: “Gedichten moeten aanspreken, ik kan zelf ook niet alles verklaren. Het komt zó bij me op. Je krijgt een bepaald beeld, dat je later niet meer met oorspronkelijke beeld kunt associëren. Het waarom blijft me bij, bepaalde beelden staan sterk in verband met elkaar. Het hoe weet ik vaak zelf niet. De vorm van het ontstaan van de gedichten is wel persoonlijk, de gedichten zijn op twee na echter helemaal niet persoonlijk bedoeld.

Op de titelpagina van de in stencil uitgebrachte bundel haalt Bert een uitspraak van Archibald Macleish aan: A poem should not mean but be. Hoewel hij deze uitspraak pas las toen de bundel vrijwel klaar was, blijkt hij toch van dezelfde idee uit te gaan. Tot nu toe was het alleen aan zijn vrienden bekend, dat hij schreef. Door de uitgave van de bundel is het mogelijk dat ook een breder publiek kennis kan nemen van zijn werk. De bundel is namelijk vrijwel tegen kostprijs van f 1,- te koop bij Bert thuis. Wanneer Bert zijn eindexamen heeft behaald wil hij Nederlands gaan studeren, daarna is het zijn bedoeling les te gaan geven; het lijkt hem de mooiste manier om hobby en werk te kunnen combineren.’

Bij het artikel werd uit de debuutbundel het gedicht Naam afgedrukt.

Frans Mink en Bert Bevers, die zich elk ook nog met beeldende kunst bezighielden, móesten elkaar wel ontmoeten. Dit gebeurde al enkele maanden later, op een expositie van Bert Bevers in de achterkamer van het huis Zuidzijde Haven 21 A in Bergen op Zoom, waar zich de toenmalige Galerie De Trap bevond.

Bevers’ eerste bundel was inmiddels, vooral door een goede verkoop op de plaatselijke braderie, al uitverkocht. Daarom durfde hij het aan om ter gelegenheid van de expositie in De Trap Op met zijn tweede bundel te komen: Drinken Van Duisternis.

Het merkwaardige was dat het boekje meteen de eerste titel in een poëziereeks was, de zogenaamde Poëzieklus. Hier lig dus duidelijk een aanzet tot continuïteit, ook al verscheen er daarna nog slechts één ander boekje in die reeks: Het Gezwel Laat Zich Groeten van de in Nieuw-Vossemeer wonende Jan Lanen, een goede vriend van Bert Bevers.

Het resultaat van de ontmoeting van Bert Bevers en Frans Mink was vruchtbaar want in december van nog steeds datzelfde jaar 1972 hield ook Frans Mink een expositie in Galerie De Trap op. Bovendien verscheen kort hierna zijn in eigen beheer uitgebracht debuut Opruiming, Nu f 1,99.

Brabants Nieuwsblad besteedde aandacht aan deze expositie. Uit een artikel: ‘Frans Mink (22), in het dagelijks leven etaleur bij V&D te Roosendaal en wonend in Tholen, is de verzorger van de 6e expositie in galerie De Trap op. Hij stelt zijn collages tentoon en een deel van zijn gedichten. Helaas is zijn verzenbundel Opruiming, Nu f 1,99 niet op tijd gereed gekomen om die aan zijn verzameling toe te voegen. Frans Mink, oorspronkelijk uit Roterdam, was op de Ulo een zo weinig belovende leerling, dat hij zakte voor zijn einddiploma. De voornaamste reden voor zijn gebrek aan studievorming was toen al zijn grote interesse voor eigen schrijf- en collagewerk. // Wat zijn gedichten betreft, heeft hij zich laten inspireren door o.m. Cees Buddingh’, wat wil zeggen, dat hij gemakkelijk ernstige zaken relativeert en er soms mee spot, zonder overigens de diepgang van zijn voornaamste leermeester te bereiken. Wellicht is hij daarvoor nog te jong.

Omstreeks de jaarwisseling 1972-1973 werd in de ruimte van de hulpverlenende instantie Sosjale Joenit, Potterstraat 22 te Bergen op Zoom, door een aantal mensen, vrijwel allemaal scholieren, besloten tot een algemeen cultureel blad voor de stad en omstreken. De naam daarvan werd WEL, bedoeld als ‘bron’ en ook als het tegengestelde van ‘niet’. De naam is dus geen afkorting, zoals al vaak sinds die tijd wordt gedacht. Het eerste redactie-adres was bij Frans de Looij thuis, Bredasestraat 12, in het centrum van de stad.


Het contact-adres van WEL als culturele organisatie, Bredasestraat 12,
(het huis rechts)



Bert Bevers (links) en Frans de Looij

Het eerste, gestencilde, nummer verscheen eind maart 1973 in een oplage van 200 exemplaren op A-4 formaat en telde 70 pagina’s. De omslag toonde een bron en een kroontjespen, die gestileerd in elkaar pasten, alsof de pen in de bron gedoopt werd en die tegelijkertijd zelf creëerde. Dit ontwerp was van Peter van Tilburg en zou later, lichtelijk gewijzigd en sterk verkleind, het vignet van de uitgeverij worden.

Namens alle medewerkers (genoemd werden: Bert Bevers, Maty Buuron, Herman Elseman, carien Gieles, Willem Hesling, Roelof Hey, Frans de Looij, Maarten Pedroli, Peter van Tilburg, Kees Ulenkate en Adrie van Zielst), zei woordvoerder Kees van Wijk in zijn voorwoord:

Het blad dat u nu voor het eerst zit te lezen, draagt de naam WEL. Het is opgezet door een aantal, merendeels jongere mensen met de bedoeling een tijdschrift, primair gericht op Bergen op Zoom en omgeving uit te geven, waarin essays, gedichten, verhalen (proza) en grafisch werk zullen worden opgenomen. De essays kunnen zowel op de situatie van Bergen en omgeving betrekking hebben (we denken hierbij aan de aktiviteiten van de derde-wereldwinkel, de BLB ofwel Behoud Leefbaar Bergen, de Sosjale Joenit, het Kreatief Centrum etc.) alsook op het gebied van kultuur, politiek en maatschappij in het algemeen. Het is vooral onze bedoeling zoveel mogelijk de kreativiteit te stimuleren en daarbij iedereen aan te sporen een bijdrage aan WEL te leveren. We doen dit, omdat we van mening zijn, dat een blad als dit hier bestaansrecht heeft. Er wordt gewerkt op non-profitbasis, dat betekent heel eenvoudig zonder winstbejag, zodat we er in tegenstelling tot praktisch alle andere bladen helemaal niets aan verdienen. We doen dit op non-profitbasis, omdat dit volgens ons het beste overeenstemt met het karakter van het blad, zoals wij da ons voorstellen. Daarom kunt u WEL kopen tegen de zeer lage prijs van twee gulden. Hierdoor kunnen zoveel mogelijk mensen bereikt worden en wordt aan iedereen de kans geboden dit blad te kopen. Het is onze opzet, dat WEL tweemaandelijks zal verschijnen. Het spreekt, dachten wij, vanzelf, dat enkel en alleen de auteur van een bepaald stuk (en niet allen die aan het blad meegewerkt hebben) verantwoordelijk is voor de inhoud en strekking van zijn werk. We bedanken tenslotte al degenen die het financieel mogelijk gemaakt hebben dat WEL van start kan gaan.

Naast allerhande artikelen,o.a. over de aanleg van een tweede nationale luchthaven in West-Brabant, waren er literaire bijdragen in de vorm van poëzie van respectievelijk: Jan Lanen, een zekere Renee, Adrie van Zielst, Frans Maas, Jennie van de Vliet, Anton van Geffen en Bert Bevers, proza van Adrie van Zielst en Herman Elseman en een bespreking van ‘Huizen Zonder Vader’ van Heinrich Böll door Kees van Wijk.

Een van de reacties van de pers: ‘…Het moet ons overigens wel van het hart, dat op een enkele uitzondering na, de teneur van de bijdragen aan de pessimistische kant is. Blijkbaar beschouwen de jongeren de lichtzijde van het leven als een verleiding waar je absoluut niet aan toe mag geven.’

WEL 2 verscheen, eveneens in een oplage van 200 exemplaren, in juli van hetzelfde jaar. Aan de lijst van medewerkers was voor de lay-out de naam van Rob Bouterse toegevoegd.

Kees van Wijk in zijn voorwoord:
Uit reakties bleek, dat veel mensen het eerste nummer van WEL nogal onsamenhangend vonden, er stonden naar verhouding teveel gedichten in en te weinig verhalen en goede theoretische artikelen. De opzet op zichzelf werd wel gewaardeerd maar het was niet duidelijk wat WEL nu eigenlijk inhield; veel mensen konden zich er in ieder geval geen beeld van vormen. Hierbij kwam nog dat de kwaliteit van het stencilwerk over het algemeen vrij slecht was. We hebben geprobeerd deze fouten in het tweede nummer te voorkomen, alles is veel kritischer bekeken en duidelijker gerubriceerd; het vage en onsamenhangende karakter van het eerste nummer is door ons zoveel mogelijk vermeden. //

Wat het karakter van het blad betreft, dit kan van tevoren niet vastgelegd en bepaald worden, het karakter van WEL moet uit ieder nummer opnieuw naar voren komen; het karakter van het blad groeit en verandert met iedere nieuwe WEL, dat door de steeds wisselende kleur van de omslag gesymboliseerd wordt.’

Deze keer bestaan de literaire bijdragen uit poëzie van Bert Bevers, Herman Elseman, Adrie van Zielst, Loquar, Jan Lanen, Frans Maas, Frans Mink en Dirk Hoogerwaard; proza van Adrie van Zielst en een bespreking van het Magisch realisme (o.a. over Marie-Madeleine Pioche de la Vergne , Meyrink, Johan Daisne en John Fowles) van de hand van Willem Hesling.

Een artikel in de krant maakte meldde: ‘Het resultaat is dat er toch nog veel gedichten in staan. Als je die bij elkaar optelt en daar de uitgebreide boekbespreking )over Gezonde Samenlevibg, Fromm) van Kees van Wijk bijtelt, blijft er voor de rest niet zoveel over. Wat weer geen reden is om WEL 2 ongelezen te laten. Er staat aardig wat informatie in op verschillend gebied (BLB, oude instrumenten, kernreactoren en, voor speciale liefhebbers van het kaartspel, Tarot). We willen alleen ons bezwaar van de vorige keer herhalen: waarom moet het allemaal zo loodzwaar zijn? ’t Is bekend, dat de jongeren van nu de tachtigers beschouwen als kwijlebabbels. Maar evengoed schrijft Herman Elseman in een van zijn gedichten: ‘De dromen zout geworden / na vervlogen tranen / de bonkaarde ademt / nostalgie onhoorbaar uit’. Goed, Kloos zou hier netjes komma’s en punten hebben gezet maar voor de rest had hij deze regels best voor zijn rekening durven nemen.’

Van Bert Bevers was een maand eerder alweer de derde bundel uitgekomen, wederom in eigen beheer: De Eerste Horizon Voorbij. Dit is tevens de eerste uitgave in off-setdruk.

Tijdens de door alle medewerkers bezochte vergadering voor WEL 3, ten huize van Adrie van Zielst, Meteorenlaan 32 te Bergen op Zoom, bleek het enthousiasme van de meeste jeugdige scribenten verdwenen. Daar kwam nog bij, dat een aantal geslaagd was voor de middelbare school en elders ging studeren en wonen. Alleen de literair geïnteresseerden, die waarschijnlijk al die tijd al de belangrijkste groep vormden, wilden doorgaan, op wat voor manier dan ook.

Het resultaat was, dat het project WEL doodbloedde en Bert Bevers, Frans Mink en Adrie van Zielst voorbereidingen gingen treffen om een literaire uitgeverij op poten te zetten.

Het contactadres Bredasestraat 12 bleef voorlopig beschikbaar.

 

DE GESCHIEDENIS, EERSTE PERIODE: 1973-1976

Op zaterdag 27 oktober 1973 werd de nieuwe uitgeverij officieel gepresenteerd, in de ruimte van sociaal-cultureel centrum Ons Bergen in de Goudenbloemstraat, tijdens een ‘Herfst’ getitelde poëzie-avond.

Aangekondigd was de doop van maar liefst vijf dichtbundels: 1) Op Zoek Naar Een Vriendelijk Gebaar van Adrie van Zielst, 2) .. -.- …. --- ..- …- .- -. ..- van De Enige (pseudoniem van Frans Mink, die met deze titel een primeur in de Nederlandse literatuur verwierf), 3) De Stilte Voor De Winter van Bert Bevers, 4) Haud Secus Umbra Sumus van Adrie Lint en 5) een niet nader met titel bekende bundel van Jan Lanen, maar alleen de eerste drie genoemde boekjes, gedrukt bij de Copyshop in Breda, konden toen daadwerkelijk gepresenteerd worden. De andere twee zijn nooit meer verschenen.

Elk van de dichters leverde een beginkapitaal voor de nieuwe uitgeverij door de kosten van de in off-set gedrukte eigen bundel te betalen. Van een eventuele winst uit verkoop zouden dan de latere uitgaven bekostigd worden.


Ons Bergen in de Goudenbloemstraat, voor de restauratie

 

De avond, waarop ook de plannen voor een nieuw, zuiver cultureel tijdschrift bekend gemaakt werden, was bedoeld om de poëzie in het algemeen te promoten en het verschenen werk in het bijzonder en tevens om contacten te leggen tussen auteurs en publiek. De entree was daarom gratis. Het aantal aanwezigen was ongeveer vijftig. Er werd voorgelezen door vier van de vijf genoemde dichters, Bert Bevers, De Enige, Adrie Lint en Adrie van Zielst, alsmede Herman Elseman, Cees van Dongen, Ingrid Vroom, en Johan Brouwers. Volgens de bewaard gebleven taakomschrijving zorgden Matty Buuron, Willem Hesling, Roelof Hey, Frans de Looij en Rinus Malée voor een muzikaal optreden, Frans Mink en Adrie van Zielst voor het decor, Jos Jansen voor licht en geluid, Adrie van Zielst en Jane Zuidema voor de uitbeelding van een dialoog, Bert Bevers voor het ‘affiesje’ en Peter Herfst alias Peter Bevers voor de fotografie.

Een teruggevonden krantenverslag over de avond hekelde opnieuw de negatieve manier van optreden: ‘Men had gezorgd voor een goede sfeer, een aantrekkelijk decor en een sobere verlichting. Alleen het woord was die avond belangrijk. Jammer dat de meeste auteurs hun werken of die van anderen met een grafstem naar voren brachten. Het leek veelal meer op de aankondiging van het einde der wereld, hoewel de inhoud van het gebodene daar stellig niet altijd aanleiding toe gaf.
 


Het eerste redactie-adres van Uitgeverij WEL, Vijverberg 24


Na deze desalniettemin redelijk succesvolle avond werd een groot aantal activiteiten ontplooid: er volgden poëzie-avonden in o.m. De Kroeg in Breda, waar ook een expositie van teken- en schilderwerk van Bert Bevers en Adrie van Zielst te zien was, en in de sociëteit Try onder de basiliek van Oudenbosch, bovendien verschenen nog drie nieuwe bundels: Een Lach Wuift Door Mijn Oor van Cees van Dongen, Verheugende Mededelingen van Johan Brouwers en Echo Ego van Ingrid Vroom. Daarnaast waren de betrokkenen in die beginperiode ook volop met andere zaken bezig: Frans Mink studeerde op de kunstacademie Sint-Joost in Breda, Adrie van Zielst volgde een lerarenopleiding Tekenen in Tilburg en Bert Bevers begon in diezelfde stad een studie Engels.

In ditzelfde jaar 1973 vinden er buiten het verband van WEL meer poëzie-activiteiten in Bergen op Zoom plaats, zij het op bescheiden schaal. Zo maakt de scholier Albert Hagenaars, die zich vooralsnog samen met o.a. zijn schoolmaten Marco Kolijn (1953-2005) en Jacky Jansen meer op het schilderen richt, zijn eerste boekje, ‘Alter Ego’, dat in een zeer kleine oplage verschijnt. De tekening op de omslag is van eigen hand. Eind 1974 geeft hij enkele vrienden een exemplaar van ‘Gedichten 1974’.
Eveneens in eigen beheer verschijnt in dezelfde periode poëzie van P. Simoons, die van 1968 tot 1979 als predikant bij de kleine Hervormde Kerk aan de Thomas de Rouckstraat werkzaam is: ‘Hiëroglyphen’ (1968),  ‘Een ladder van woorden’ (1979), ‘Houd u vroom’ (1971), met tekeningen van Martha van Meurs, en ‘Gebed zonder einde’ (1974). Simoons’ gedichten zijn, zoals enkele van deze titels al aangeven, overwegend religieus van aard.
Er vindt nog geen contact plaats tussen de WEL-groep enerzijds en Albert Hagenaars enerzijds en P. Simoons anderzijds.
Dat gebeurt pas enkele jaren later, wanneer Hagenaars’ vriendin Klara van de Pas een ontmoeting met Bert Bevers regelt, met wie zij voor de oprichting van WEL al regelmatig muzikale activiteiten ontplooide.

Het jaar 1974 werd meteen goed ingezet want in januari verscheen het eerste nummer van het nieuwe, maar nog steeds gestencilde tijdschrift WELlicht, Tijdschrift voor Woord en Beeld, waarmee enkele nummers later de eerste landelijke bekendheid werd bereikt. Een abonnement koste f 12,50 per zes nummers. Vooralsnog was het eerste nummer, dat 26 pagina’s telde, gevuld met poëzie, proza, illustraties en artikelen van mensen uit de eigen streek. Wat ontbrak was een voorwoord of een andere presentatietekst van de initiatiefnemers.


De redactie van WELlicht, v.l.n.r.: Matty Buuron, Bert Bevers en Adrie van Zielst. Op de voorgrond: Frans Mink.

WELlicht was een initiatief van Mink en Bevers. De bedoeling was om met de verwachte winst (zó optimistisch waren de betrokkenen) de publicatie van bundels te ondersteunen. Hoewel het een tweemaandelijks tijdschrift was, ging het onregelmatig verschijnen.

In WELlicht werd aangekondigd dat er op 8, 9 en 10 maart 1974 in Galerie Etcetera, destijds nog gevestigd op de bovenverdieping van Molstraat 10 in Bergen op Zoom, een ‘expoëzitie’ te zien en horen zou zijn van een aantal aan WEL gelieerde kunstenaars: Bert Bevers en Adrie van Zielst stelden tekeningen tentoon, Frans Mink collages en tekeningen, diens broer Piet Mink houtsnijwerk en Jan Lanen foto’s. Voorts werd poëzie voorgedragen door een stuk of tien dichters onder wie de exposanten, en muziek gebracht door derden.


In galerie Etcetera. Staand v.l.n.r.: Adrie van Zielst, Evert-Jan Zegelaar, Roelof Hey, Piet Mink, Aaike Jordans, Cees van Dongen,
Hans Hoefnagels en Joop Mijsbergen (de directeur van Etcetera). Zittend v.l.n.r.: Frans Mink, Bert Bevers en Jan Lanen.
Op de voorgrond: Willem Hesling.

Kort hierna, maar nog in maart, verscheen WELlicht 2, ditmaal in off-set, wederom gevuld met poëzie, proza en tekeningen en nu een artikel over de Pre-Rafaëlieten, alsmede een agenda met de belangrijkste landelijke en regionale exposities.

Op 6 juni 1974 werden drie nieuwe bundels ten doop gehouden tijdens een literaire avond in etablissement De Moyses in de Fortuinstraat: Wanneer Ook De Duisternis Licht Geeft van Cees van Dongen, Het Hoefgetrappel Van Een Hobbelpaard van Gerard van Wieringen en Een Schaduw Van Leven van Jan Lanen. Andere WEL-evenementen vonden in deze periode plaats in o.a. Breda en Tholen.

In juli ziet WELlicht 4 (omslag off-set, binnenwerk gestencild) het licht. Er staat een artikel van Bert Bevers in, bestaande uit een artistieke en een niet-artistieke stellingneming.

In het eerste deel zegt hij o.m.
‘Omdat WELlicht mede een begeleidend orgaan van onze WEL-activiteiten zou zijn en verschillende mensen ons hebben gewezen op het ontbreken van een zogenaamd redactie-artikel, geloof ik dat het tijd wordt om hier eens een concrete, althans niet in poëzie vervatte stellingname op papier te zetten.
Er mag zo langzamerhand wel eens expliciet gesteld worden dat WEL West-Brabant en Bergen op Zoom in het bijzonder een literair gezicht aan het geven is. Als we Anton van Duinkerken (die toch al een park heeft) bij deze even buiten beschouwing laten, mag ik toch wel tot de conclusie komen, dat Bergen op Zoom dan misschien wel niet a-literair is gebleven maar een zo duidelijk aan de weg timmerende (zichzelf in ieder geval als) literaire beschouwende groepering als WEL is hier nieuw. Daarom is het uitermate bedroevend dat relatief weinig mensen zich hier rekenschap van geven. Nergens komt men toe aan het op de juiste waarde proberen te schaten van het gehalte van poëzie en/of geëxposeerd werk. Nu ik hier wat betreft de (voorzover wij kunnen beoordelen niet eens zo afwijzende) houding van de regionale pers t.o.v. WEL en de daarmee samenhangende activiteiten en kunstenaars mijn en het WEL-hart eens heb uitgestort, hoop ik dat hiermee geen kwaad bloed gezet is maar dat integendeel zal geprobeerd worden de situatie te verbeteren. () Over publieke belangstelling mogen we beslist niet klagen als het gaat om poëzie-avonden en/of exposities. Die is dan vaak zelfs meer dan uitstekend. En dat is een feit dat we zonder meer verheugend mogen noemen. Jammer genoeg staat daar tegenover dat de verkoop van het tijdschrift voor woord en beeld WELlicht (waarvan u nu nr. 4 in handen heeft) een iets bedroevender beeld laat zien. Het aantal abonnees is niet om over naar huis te schrijven en de losse-nummer-verkoop in de winkels laat eveneens veel te wensen over. Bijzonder jammer omdat we van het geld dat binnenkomt steeds maar krap het volgende nummer kunnen betalen en het er vaak op neer komt dat we uit de WELlicht-kas geld in de bundels moeten steken (die, mede door de persoonlijke beijveringen van de auteurs, een stuk beter verkopen). Uiteraard is een van de belangrijkste werkzaamheden van een uitgeverij zoals wij die proberen te zijn: mensen de gelegenheid te geven hun werk in bundelvorm uit te geven, zodat ze niet steeds tussen allerlei andere mensen in komen staan, zoals in een blad als dit onvermijdelijk is. Wij geloven echter ook, dat een blad als WELlicht wel degelijk bestaansrechts heeft (het tegendeel wordt wel eens beweerd); allereerst in zijn functie van de uitgeverij, de uitgaven en de bij WEL horende mensen en hun activiteiten begeleidend orgaan en daarnaast ook als een steeds ’n momentopname van ons eigen literatuurbestand verschaffende bloemlezing in afleveringen. En omdat we er ons van bewust zijn dat het tijd vergt om dat door ons zelf gestelde doel te bereiken, i.e. WELlicht zo functioneel mogelijk maken, is het erg jammer als we zouden moeten stopen (wegens zuiver financiële problemen) voor we daar aan zijn toegekomen. Dit gebrek aan geld grijpen sommige mensen graag aan als bewijs dat we geen bestaansrecht hebben, ons hiermee terugwijzend naar het school- en clubbladenkader. Die mensen zijn blijkbaar vergeten, dat die school- en clubbladen zich géén doel voor ogen stellen (vaak zelfs dan denken ’n goal), en ook dat wij het WEL-werk naast onze eigen bezigheden op non-profit-basis verrichten. Zou het werk dat wij aan het blad en de uitgeverij spenderen (die heel wat werk vergen, nu we zo pas nog maar bezig zijn) naargelang uitbetaald worden, dan zouden we full-time WELzijnswerkers kunnen worden. Maar daar hebben we het publiek en u, als lezer, mede voor nodig.’

In het tweede deel vervolgt hij:
‘Het lijkt me bijzonder nuttig als ik hier de (officieuze weliswaar) doelstellingen waar ik het al een paar keer over heb gehad globaal te schetsen: Uitgeverij WEL, voortvloeisel van het blad WEL, dat in 1973 tweemaal verscheen, wordt beheerd door een aantal, deels ook zelf artistieke mensen die daarvoor (helaas?) (nog) niets terug krijgen waar het de duiten betreft: Frans Mink, Geertje Hoefnagels, Matty Buuron en ondergetekende Bert Bevers, die gevieren ook dit blad redigeren, aangevuld met Adrie van Zielst.
WEL wil: proberen in een door haar uit te brengen en in de loop van de tijd steeds uit te breiden serie poëziebundels een indruk te geven van een groep mensen die ons inziens op constructieve wijze met de taal bezig zijn.
WEL wil: mensen die om wat voor reden dan ook nog niet aan een (ev. Volgende) bundel toe zijn, in ieder geval de kans geven hun werk (mits passend in de opzet) te publiceren in WELlicht.
WEL wil: via manifestaties naar buiten, bijvoorbeeld poëzie-avonden en exposities) de mensen ook op een meer directe manier dan via gedrukte teksten bereiken (persoonlijke contacten, gesprekken, het kennis nemen van elkaars talenten).
WEL wil: door de literaire facetten van de hier in de regio rijkelijk aanwezige kunstuitingen voor haar rekening te nemen in (min of meer) georganiseerd verband mede een bijdrage leveren tot het in de loop van de jaren ongetwijfeld steeds stijgende cultuurpeil.
Kortweg zijn dit de WEL-beginselen waarvan we hopen dat ze (in samenwerkingsverband) stroken met de beginselen van mensen of groepen waarmee we zouden willen of kunnen werken.’
Hierna volgt nog een groot gedeelte dat gewijd is aan een aantal WELuitgaven.


Het tweede redactie-adres, hoek Sint-Jozefstraat en Wouwsestraat, 1e verdieping.

 

In september 1974 verschijnt de tiende bundel, The man Who Founded New York in 1653, van De Enige. Het is tevens de eerste bundel met een omslag in meerdere kleuren.

In december volgt WELlicht 5, alsmede het eerste WELkringbulletin, waarin wordt bericht dat de kring 20 leden telt en dat het ‘ge-wel-dig’ zou zijn als er een heleboel leden bij zouden komen. Deze leden ontvangen dan de exclusieve WEL-kringbundel met ongepubliceerd werk van WEL-dichters. Tevens zullen originele manuscripten, tekeningen en één schilderij verloot worden op de eerstvolgende poëzie-avond. Ook wordt vermeld dat WELlicht officieel onregelmatig zal gaan verschijnen.
De oproep schijnt positieve resultaten te hebben want in bulletin 2, van 7 februari 1975, wordt gezegd, dat er nu 40 kringleden zijn en dat de verloting doorgaat in Open Jongerencentrum De Botte Hommel, gevestigd Rijtuigweg 9 te Bergen op Zoom, in barakken die enkele jaren later gesloopt zouden worden. Ook niet-leden zijn welkom, ‘’zelfs vijanden”!

Op 6 februari 1975 is er een mede door WEL georganiseerde poëzie-avond te Tholen met Cees Buddingh’ als gastdichter en naar aanleiding van de 40e Boekenweek, met het thema Reizen & Leven, verschijnt in een gewestelijke krant een artikel over WEL waarin ook de oprichters zelf aan het woord komen:
‘Zij zijn van oordeel dat poëzie een onderdeel is van het leven. Zij zijn ook tot de conclusie gekomen dat, gezien het bezoekersaantal op hun poëzie-avonden, er nog wel degelijk in deze dagen gedichten worden gelezen en dus niet alleen beluisterd, al blijkt wel dat het contact tussen dichter en liefhebber van gedichten door dergelijke avonden aanmerkelijk wordt bevorderd. “Het publiek op deze avonden varieert sterk”, vertelt Bert Bevers, maar Frans Mink ontdekte daarbij toch dat de jongeren in de meerderheid zijn. De gedichten van dit tweetal worden graag gekocht, dus gelezen! Adrie van Zielst constateerde dat ook de oudere toehoorders vaak veel gevoel voor humor tonen. Door wie wordt poëzie gelezen? “Door de moeders van de dichters”, “Door hen die zelf dichten”, “Door ieder die er gevoel voor heeft”. Aldus de algemene mening. Maar ook komt naar voren: “Door ieder die openstaat voor nieuwe dingen”

.
De stand van WEL tijdens een Braderie. V.l.n.r.:Frans Mink, Izaak van Cruyningen,
Matty Buuron en Adrie van Zielst.

 

Op 7 maart 1975 is er een groots opgezette poëzie-avond in de Hofzaal van cultureel centrum Het Markiezenhof in Bergen op Zoom, waarop o.a. voorlezen: Bert Bevers, Cees van Dongen, Jan Lanen, Frans Mink, Adrie van Zielst, allen fondsdichters, en Karel Hendrik Osten, pseudoniem van Fernand Ronsmans. Zoals gewoonlijk is de organisatie goed geregeld met affiches, programmafolders en een muziekoptreden van Nol Vergaans en Joop van Rijsbergen. Mede hierdoor wordt de avond een succes.


In de Hofzaal van het Markiezenhof. V.l.n.r. staand: Nol Vergaans, Frans Mink, Joop van Rijsbergen en Adrie van Zielst.
Zittend: Fernand Ronsmans, Cees van Dongen, Bert Bevers en Jan Lanen.

 

Enkele weken later verschijnt van Bert Bevers bij Uitgeverij Ostentatief, die beheerd wordt door Ronsmans, de bundel Onbegonnen Werk. Bevers en Ronsmans hadden elkaar al in 1972 tijdens de Literaire dagen in Eindhoven leren kennen.

Er worden meer contacten met literair Vlaanderen gelegd, deze zullen steeds belangrijker gaan worden, hetgeen in feite logisch is omdat Bergen op Zoom een vrij centrale plaats in het Nederlands taalgebied inneemt. Ditzelfde geldt voor de in Eindhoven zetelende coöperatie Opwenteling, die naast een uitgeverij het tijdschrift Naar Morgen kent.

Omstreeks deze tijd is Frans Mink als mede-oprichter en bestuurslid, samen met o.m. Jana Beranová, Emile Puetmann, Gerrit Jan de Rook en Bas Lubberhuizen, betrokken bij de Stichting Drukwerk in de Marge, die in redelijk korte tijd internationaal aanzien zal verwerven. Via Frans Mink sluit WEL zich hierbij aan.

In korte tijd volgen de poëzie-evenementen elkaar op, zo bijvoorbeeld op de Graanzolder te Essen, waaraan naast o.a. Wilfried Adams, Gust Gils en Marcel voor Maele, voor WEL Frans Mink en Aaike Jordans deelnemen, en ook in jongerencentrum De Kousepael te Terneuzen, een activiteit die georganiseerd wordt door de uit deze stad afkomstige Hen Huisman, die later bij WEL zal uitgeven. Huisman nodigt in Terneuzen regelmatig WEL-dichters uit, in dat eerste jaar alvast Bert Bevers, Frans Mink en Johanna Kruit, die samen optreden met Romain Jan Biezen, John van de Maele, Fernand Ronsmans, alsmede Joop Oversteegen en Ton Veugen (beide verbonden met Opwenteling).


In Jongerencentrum De Kousepael te Terneuzen.
V.l.n.r.: Hans van de Burcht (voorovergebogen), Bert Bevers, Daniël Billiet (met hand aan kin),
Reineke Pol, Frans Bijlsma, Johanna Kruit en Frans Mink (rechtsboven)

Op 27 september 1975 is dan de later zo vaak gememoriseerde poëziemanifestatie in de hoeve Animal Farm van Fernand Ronsmans, die ook nog een nieuwe uitgeverij is begonnen die eveneens Animal Farm heet. Maar liefst vijftig dichters uit Nederland en Vlaanderen ontmoeten elkaar tijdens dit spektakel o.a.: Wilfried Adams, Jan Biezen, Leopold van den Brande, Marc Bruynserade, Carlos Callaert, Phil Cailliau, Wilfried van Craen, Willem Sinninghe Damsté, Romain John van de Maele, Wim Nimmegeers, Eriek Verpaele, Miel Vanstreels, Ignaas Veys, alsmede namens WEL de inmiddels bekende bende van Bert Bevers, Jan Lanen, Frans Mink en Johanna Kruit. Het programma voorziet onder meer in een boekenmarkt, discussieprogramma’s in groepen en natuurlijk voorleesrondes. De Nieuwe Gazet meldt: ‘Om 19.00 uur vinden alle gegadigden elkaar op de Markt van Denderbelle bij Pierke, de plaatselijke rattenvanger en schaapsherder. Van daaruit gaat het, met de fanfare van Denderbelle op kop, stoetsgewijs door de landelijke wegen naar de Animal Far,. Op de binnenkoer zal een modest (maar daarom niet te versmaden) wandelconcert ten beste worden gegeven. Omstreeks 20.00 opent Omar Waegeman de tentoonstelling die er ook al plaatsvindt met tekeningen van Bert Bevers en gouaches van Marc Bruylants. In de koeienstal en de schuur steekt vervolgens de poëzie van wal, ingeleid door Jan Uyttendaele. Het optreden van de verschillende dichters wordt afgewisseld met muzikale intermezzi. De toegangsprijs van 50 francs levert gratis een exclusieve verzamelbundel op van alle optredende dichters.

Voor WEL is het gebeuren belangrijk omdat hier vele contacten gelegd en verstevigd worden, die mede zouden resulteren in publicatie van werk van optredende dichters, zowel in WELlicht 6, dat daarmee meer kwaliteit krijgt, als in persoonlijke bundels. Vooral na dit weekend zit WEL stevig in het poëziecircuit.


Johanna Kruit. Foto: Henk Barents

Op 23 oktober 1975 nodigt Bert Bevers een aantal medewerkers uit voor een belangrijke vergadering op de 26e ten huize van Izaak van Cruyningen, Moeregrebstraat 14 te Bergen op Zoom. Het eerste agendapunt luidt: Moet Uitgeverij WEL, om beter te kunnen funtioneren, de stichtingsvorm aannemen of niet? Andere punten in vraagvorm zijn: 2) Moet WEL, om elk manuscript op zijn juiste waarde geschat te laten worden een jurycommissie/lezersraad instellen (vgl. Opwenteling-Eindhoven)? 3) Zou deze dan een adviserende funktie hebben of een beslissende? 4) Moet WEL, om de werkzaamheden aangenamer te laten verlopen, een voor- en najaarsaanbieding in het leven roepen? 5) Hoe en welke bundels uit te geven? Voorstel: uniform formaat bijv. half quarto. 6) Hoe gaan we verder met WELlicht?

De teruggevonden notulen geven de volgende antwoorden:
1) Alle op de vergadering aanwezige leden zijn voor de stichtingsvorm vanwege de financiële mogelijkheden. Frans Mink ziet het als een tussenstap naar een professionele uitgeverij, Izaak can Cruyningen waarschuwt ervoor dat het geen ondemocratische stichtingsvorm mag worden.
2) en 3) Na rijp beraad wordt besloten een vaste lezersraadorganisator aan te stellen die, samen met door hem gekozen twee of meer anderen, advies over de manuscripten uitbrengt bij het bestuur, waarna tezamen bepaald wordt of het script uitgegeven wordt. Tijdens deze bespreking zou het wenselijk zijn dat de dichter zelf aanwezig is.
4) Iedereen is voor een voor- en najaarsaanbieding. De mogelijkheid wordt opengelaten de date te laten variëren om teveel concurrentie van grote uitgeverijen te omzeilen.
5) De standaardprijs zal f 2,50 worden, de omslag gedrukt en het binnenwerk gestencild. Alle bundels krijgen dezelfde hoogte. De breedtes zullen aangepast worden aan de gedichten (half folio, half A4).
6) Bert Bevers trekt zich terug uit de redactie van WELlicht maar blijft betrokken als medewerker, ook voor ‘het vuile werk’. Frans Mink gaat door, ‘ook al zou de derde wereldoorlog uitbreken en hij eigenlijk een verzetsblaadje zou moeten oprichten tegen de overheersers, waarschijnlijk Arabieren.’ Ook Izaak van Cruyningen gaat door en zal met Fans Mink nieuwe medestanders zoeken.

Op een volgende vergadering, op het redactie-adres, wordt bekendgemaakt dat de notaris die de stichtingsstatuten heeft meegegeven de kosten lager wil houden dan het bedrag van f 200,- dat er voor staat, omdat hij waardering heeft voor het streven van WEL. Na veel overleg worden de nieuwe functies verdeeld: Geertje Hoefnagels wordt voorzitter, Bert Bevers secretaris en Frans Mink penningmeester. Adrie van Zielst en Jan Lanen worden beiden bestuurslid, bovendien vormen ze de jurycommissie. Bert van Zielst, broer van Adrie, wordt het 6e bestuurslid, hij zal de taken voor de WEL-kring coördineren. Izaak van Cruyningen wordt het 7e bestuurslid en zal het vele type- en ontwerpwerk voor zijn rekening houden.

Nog voordat de stichting officieel een feit is, verrast Bert Bevers begin januari 1976 iedereen door zich behalve uit WELlicht ook helemaal uit WEL terug te trekken. In een open brief, gedateerd 28 januari, deelt hij mee: ‘Bij deze het bericht dat ik mij, na lang beraad heb teruggetrokken uit WEL. Naast verschillende persoonlijke (duidelijke en onduidelijke) motieven (waarvan de uitleg hier mij irrelevant lijkt) zijn o.a. de volgende feiten debet aan mijn vertrek: a) een redelijk drukke dagtaak, b) het door Jan Lanen en mij opgerichte & te redigeren Nieuw-Vosmeers Tijdschriftje (waarover nader nieuws zal volgen), c) het graag voor eigen plezier in eigen oplaagjes maken van boekjes, zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen en/of gebonden te zijn aan (o.a. lezersraad-) tijd. Vanaf heden wordt nu de functie van WEL-secretaris bekleed door Izaak Johannes van Cruyningen (…) die op de WEL-bestuursvergadering van zondag 25 januari j.l. als vervanger werd gekozen. Rest mij u nog te vermelden dat om technische redenen het in het briefhoofd vermeld redactie-adres wél wordt gehandhaafd & u te danken voor alle in het verleden genoten moeite, interesse en vriendschap, met werkelijk de allerbeste groeten, Bert Bevers (mede-oprichter & aftredend secretaris).

Hiermee verdwijnt een van de belangrijkste figuren uit de WEL-geschiedenis van het podium. Zijn sterkste punten waren zonder meer het vermogen om contacten te leggen en verrassende initiatieven te nemen. Ondanks dit verlies zal WEL medio 1976 in staat blijken zich o.a. middels een Week van de Poëzie naar een eerste hoogtepunt te werken. Bert Bevers blijft door de jaren heen nauw wel verbonden met WEL, als optredend dichter op vele manifestaties, als recensent voor literatuur voor diverse bladen (hij bespreekt vaak WEL-uitgaven) en als organisator van de succesvolle literaire cafés in Het Wapen van Engelandt waar hij barman wordt. Bovendien worden door WEL nog diverse bundels van hem uitgegeven: Prachtig Beheersen (1977), De Nadering (1982) en het grote overzicht Afglans – Gedichten 1972-1997 (1997). Zelfs treedt hij nog een enkele keer als woordvoerder van WEL op. Na zijn formele afscheid van WEL richt hij in slechts enkele jaren tijds o.m. de organisaties Ballon Producties en Idee BV op en achtereenvolgens de uitgeverijtjes Castores, Uitgeverij Bevers, De Dijkpers, Cantonese Boy Press, alsmede het tijdschrift Het Roze Gevaar. Tevens ontwikkelt hij een postorderbedrijf voor poëzie, geeft hij o.m. cartoons van anderen en zichzelf uit en schrijft hij een groot aantal songteksten voor popgroepen waarvan hij soms zanger is, zoals De Prins Van Albanië.

Op 20 maart 1976 wordt WEL officieel een stichting onder de naam Stichting Literair Gezelschap WEL. Het kersverse bestuur maakt zich op voor een krachttoer: de Week van de Poëzie.

Op vrijdagavond 7 mei verricht de wethouder van Culturele Zaken, Rien Arnoys, in galerie Etcetera de opening van deze week en presenteert daarbij de voorjaarsaanbieding van maar liefst zes nieuwe titels inclusief WELlicht 8. Daarbij doet zich een probleempje voor want een van de bundels, Achter Een Glimlach van de debutante Johanna Kruit uit Biggerkerke blijkt onverwacht zo’n succes dat hij al vóór deze presentatie uitverkocht is! Ook volgende drukken zullen in korte tijd opraken. Met recht mag gesproken worden van een bestseller, als we de verhoudingen die voor poëzie gelden niet uit het oog verliezen. De andere bundels zijn van Aleida Houtman-Ennik uit Halsteren, Bob Powers uit Londen/Breda, De Enige en Fernand Ronsmans. De muziek op de avond word verzorgd door de Tilburgse groep Fluitekruid.

Gedurende de hele week zijn er talrijke activiteiten. Zo vinden er maar liefst drie exposities plaats. In samenwerking met de stichting Drukwerk In De Marge is er een in de pas gerestaureerde synagoge aan de Koevoetstraat, die geopend wordt door voorzitter Gerrit Jan de Rook. In zijn rede legt hij het accent op de manier waarop baanbrekende literatuur zoals Ulysess van James Joyce soms op de markt gebracht wordt, namelijk via kleine, ein eigen beheer uitgegeven oplagen.

Een van de teruggevonden krantenartikelen luidt: ‘De synagoge in de Koevoetstraat is een huis des gebeds, Je kúnt dat dan een verjaarde bijbelse term noemen, maar je ontsnapt er niet meer aan zodra je over de drempel komt. De ruimte heeft een nauwelijks gebroken helderheid die tijdloos is. Daarom is het bijna onfatsoenlijk dat godshuis onder te brengen in een of andere stijl. Op dit moment is er een tentoonstelling van drukwerken in een grote variatie van vormgeving. Oude en jonge auteurs van poëzie en proza zijn er aan te treffen binnen uitersten van de typografie, het vakmanschap dat zich helemaal aan de letter houdt. De expositie staat aan de voet van een kennisgeving van doden. Je vindt namelijk in het uiterste oosten de tafels met de namen van vermoorde Bergse joden. Met titels van concentratiekampen. Je ziet gezichten terug, je herinnert je winkeltjes, situaties, gesprekken. En vooral mensen die opeens verdwenen waren. Süsskind, Stibbe, Van Loon. Sommigen waren al weg in 1942, anderen zagen de dood in het voorjaar van 1945, vlak voor de ondergang van hun beulen. En dan is er die tentoonstelling waarvoor jonge mensen de typografische en literaire bouwstenen aandroegen. Ze weten niets van de tijd waarin de potentiële moordenaars van de getekenden op de wandtafels hun primitieve V kalkten tegen de buitenmuur van deze synagoge. Letters-Buchstaben-Buchenwaldt. Er is hier toch geen sprake van een tegenstelling. Daarvoor is er een te grote eerlijkheid in de bedoelingen van die exposerende jongeren. En te veel warmte in de teksten. Als je er gaat kijken en je laat het allemaal op je inwerken is er één onderdeeltje waar je wat langer bij stil blijft staan. Het is een lange, smalle strip met bovenin het woord BEGIN, uitgekristalliseerd in puntjes. Door telkens een stip weg te nemen in de reeks van boven naar onder bereikt de maker het woord EINDE. Misschien mag je dit vormenspel zien als een symbool van wat er achter dat monument in de Koevoetstraat schuilgaat. Misschien past daarom juist deze tentoonstelling zo goed in het tijdloze maar wel beschreven karakter van de synagoge!

Daarnaast is er een visueel poëzieproject in Etcetara van Adrie van Zielst en heeft Frans Mink in een van de zalen van het stadhuis een Kunstwerk Van De Maand vervaardigd: een levensgrote gedichtenbundel in een schaalmodel van 1:10 van een museumzaal, bestaande uit zeven pagina’s, die voor de dagen van de week staan en elk een gedicht van een WEL-dichter presenteren.

In samenwerking met een aantal scholen van het lager onderwijs en het middelbaar onderwijs wordt poëzieproject uitgevoerd, waar twee boekjes uit voortkomen: Geheimpjes In Een Voorleesboek, gericht het lager onderwijs, en Dichter Bij De School, een bloemlezing uit werk van leerlingen van de middelbare school. De presentatie van deze bundels vindt plaats op 12 mei. Door de leerlingen zijn ook werkstukken gemaakt, die te zien zijn in een apart daarvoor vrijgehouden hoek van de synagoge. Op de vraag wat een dichter is, luiden sommige antwoorden van de kleintjes: ‘een nadenker, een rijmer, iemand die gebedjes zegt, iemand die kan digten, het is een heel lang verhaal, een voorleesmeneer.’

De Bergse boekhandels etaleren de hele week Nederlandstalige poëzie, waarbij de nadruk op het WEL-fonds ligt. Verder verkopen zij zgn. kwartjesgedichten à 25 cent, uit het nieuwe pakket bundels en een poëzieverjaardagskalender, ontworpen door Frans Mink. De regionale kranten wijden veel aandacht aan het gebeuren, o.m. door elke dag een gedicht uit de nieuwe bundels te plaatsen.

Andere steun komt van de gemeente, die het speciaal voor deze gelegenheid ingediende subsidieverzoek inwilligt en toestemming geeft voor een vaste WEL-kraam op het midden in het winkelcentrum gelegen Zuivelplein, alsmede voor het ophangen van spandoeken in verschillende toegangsstraten naar de binnenstad.

Hoewel ook op zaterdag 15 mei nog activiteiten plaatsvinden, o.a. een schrijversbijeenkomst in jongerencentrum De Botte Hommel met o.a. Johnny van Doorn alias de Selfkicker en in het Sentrum voor vorming, is op vrijdag 14 mei de slotavond. De daaraan deelnemende dichters worden vanaf het station door het voorop lopende streetjazz-orkest Brandaris naar de inmiddels gesloopte Korenbeurs in de Potterstraat geleid. Deelnemers zijn o.a. Anton van Kraaij, redacteur van het tijdschrift Slib, uit Middelburg, Ton Veugen, redacteur van Opwenteling, uit Eindhoven, Wim Nimmegeers, redacteur van de tijdschriften Hagelslag en –kort daarna- Deus ex Machina, Hans Hoefnagels uit Tilburg, Phil Cailliau, redacteur van o.a. Groot Vizier uit Brussel, en WEL-dichters Jan Lanen, Aleida Houtman-Ennik, Fernand Ronsmans, Johanna Kruit en uiteraard, Frans Mink, Bert Bevers en Adrie van Zielst. Cees Buddingh’ zegde op het laatste moment af.

De presentatie is in handen van Bert Bevers en Frans Mink. Bevers valt in wegens de omvang van de organisatie en het daardoor ontstane tijdgebrek. De muziek is wederom van Joop van Rijsbergen en Nol Vergaans. Een team van de NCRV is aanwezig en neemt de activiteiten van deze slotavond op. Op 30 augustus wordt er in het programma Literama uitgebreid aandacht besteed aan de week en de slotavond in het bijzonder. Er zijn interviews met Johanna Kruit, Anton van Kraay en Ton Veugen en namens WEL beantwoord Bert Bevers vragen van verslaggeefster Myrle Tjoeng:
MT  ‘Noemen jullie je amateurs of is dat een merkwaardig woord in dit verband?’
BB  ‘Ik geloof dat iedereen die bezield met iets bezig is zich in de letterlijke betekenis van het woord amateur, liefhebber kan noemen, maar we voelen ons geen amateur in de zin van de tegenstelling tussen professioneel en amateuristisch. Ik persoonlijk zie me niet als amateur en ik geloof dat de meeste mensen die bij ons publiceren een zodanige poëzie schrijven dat ze niet als knutselaars beschouwd kunnen worden.’
MT  ‘Welke auteurs trachten jullie naar je toe te trekken, of welke auteurs melden zich bij jullie?’
BB  Dat hangt ervan af. In januari stond er in het Brabants Nieuwsblad een interview met Frans Mink, waarin letterlijk gezegd werd: “stuur eens wat op”. Toen kregen we in één week 26 bundels toegezonden en in de voorjaarsaanbieding van 7 mei zijn er twee van overgebleven. Enkele andere maken een goede kans om in november uitgegeven te worden. Tot dan toe was het vooral een kwestie van persoonlijke contacten leggen via avonden als deze. Daar kamen mensen naar toe en we onderhielden correspondentie met sommige mensen. Er kwam vrij regelmatig werk binnen, goed werk, ook slecht werk natuurlijk van mensen die pas beginnen. Nu ja, dat heb je zelf ook meegemaakt maar ik geloof dat we nu kunnen zeggen, dat we niet zozeer qua verspreidingsgebied en qua opzet maar toch zeker inhoudelijk de goede kant aan het opgaan zijn.’
MT  ‘Zijn jullie uitgaven via de boekhandel verkrijgbaar of houden jullie er een speciale manier van verspreiden op na?’
BB  ‘We hebben ons een tijd ingeschreven bij de afdeling ISBN van het Centraal Boekhuis maar naderhand bleek pas dat je een uitgeversdiploma moet hebben wilde je via het Centraal Boekhuis verspreid worden en dat hebben we niet, maar gezien de kleine oplage –en ik geloof dat dat bij poëzie een gegeven moet zijn- is er een apart, klein verspreidingsgebied via wat men de alternatieve boekwinkels noemt. Wij persoonlijk zien het zo, dat poëzie alleen in die winkels terecht komt waar men er wel degelijk in geïnteresseerd is, antiquariaten van mensen die zelf iets uitgeven, bijvoorbeeld boekwinkels die gespecialiseerd zijn in het uitbrengen van drukwerk in de marge, van de stichting waar wij ook bij zijn aangesloten, dus de kleinere oplagen en de minder bekende publicisten.’
MT  ‘Maar dat legt jullie natuurlijk ook wel beperkingen op?’
BB  ‘Het legt ons zeer duidelijk beperkingen op, alleen al het feit dat wij financieel niet draagkrachtig genoeg zijn om de bundels precies zo uit te voeren als we willen, is een beperking, maar als we zien dat in één week de hele oplage van een bundel verkocht wordt, is dat enerzijds een financieel ontzettend plezierige steun, anderzijds is het voor de eerste maal een bewijs, omdat het om een aanbieding ging, dat mensen bewust een boekje uit een aanbieding kiezen, dus dat ze wel degelijk lezen wat er in die boekjes staat. Dat is in dit geval toevallig het boekje van Johanna Kruit maar het blijkt dat het erg goed verkoopt.’
MT  ‘Hoe groot is gemiddeld de oplage van een uitgave van jullie?’
BB  ‘Drie, vier jaar geleden was die honderd exemplaren. De oplage wordt nu opgeschroefd naar 150-200 maar dat bleek voor de bundel van Johanna Kruit niet voldoende te zijn.’
MT  ‘Wat is de prijs van een uitgave?’
BB  ‘Drie gulden.’
MT  ‘Voor alle uitgaven?’
BB  ‘Er zijn uitzonderingen geweest en die zullen er ook wel komen als het om extra dikke of extra dunne boekjes gaat.’
MT  ’Er zit dus een ideaal achter?’
BB  ‘Er zit duidelijk een ideaal achter, dat kan niet missen als je met poëzie bezig bent. Per slot van rekening is het een erg beperkt en erg weinig verspreid medium, dus je zit altijd wat publiciteit betreft en maatschappelijk in een kleine hoek.’

Nu de Week Van De Poëzie een succes is, worden onverdroten nieuwe plannen gesmeed. De meeste vergaderingen die nog belegd worden (de laatste is volgens archiefstukken in november van datzelfde jaar 1976) gaan daarover.

Niet alles lukt. Om diverse redenen zijn de volgende initiatieven niet levensvatbaar: 1) het opzetten van een speciale debutantenreeks in goedkopere uitvoering, 2) het maken van een ‘witte lp’ met o.m. het door de NCRV opgenomen materiaal, 3) het vestigen van een makkelijk bereikbaar vast verkooppunt in de stad buiten de boekhandel om, 4) het instellen van een jaarlijkse WEL-prijs of Literaire Prijs van de stad Bergen op Zoom, 5) het organiseren van een reeks poëziemiddagen in alle bejaardentehuizen (en dat zijn er nogal wat) in de stad, 6) het in gebruik nemen van een lijmklem om de bundels te kunnen ‘lumbacken’ en 7) het oprichten van een poëzie-totaal-theater en het onderbrengen van het copyright bij de uitgeverij.

Daar staat een en ander tegenover.
1) In café Het Markiezenhof in de Steenbergse straat kan een literair café in gebruik genomen worden op 4 juli 1976. Het is de bedoeling daar elke zondagmiddag bijeenkomsten te organiseren.
2) Er worden twee nieuwe medewerkers aangenomen: Nelly Timmer en Kees Koopman, beiden uit Bergen op Zoom.
3) De donateursregeling wordt veranderd: men gaat nu uit van een minimale bijdrage van 15 gulden.
4) Frans Mink ontwerpt een oorkonde voor nieuwe donateurs, die ze aan zullen treffen in een verrassingspakket, dat verder uit o.a. misdrukken, curiosa, oude bundels en reclamemateriaal bevat.
5) Er wordt gestopt met het in consignatie geven van bundels aan de boekhandel. Ook wordt eindelijk een begin gemaakt met de aanleg van een centraal archief, op instignatie van Izaak van Cruyningen, die bepaalt dat alle uitgaande post gekopieerd moet worden. Tot dan toe was de administratie een zooitje. 

Op 18 september 1976 is er in Breda een voetbalwedstrijd tussen een WELftal en een team van de sociale academie Markendaal uit die stad, georganiseerd door Jan Lanen, die op die school studeert.

Er worden sowieso steeds meer contacten gelegd, o.a. met de Rotterdamse Kunststichting c.q. Poetry Internationalm de organisatie van de Gentse Feesten, Other Books And So in Amsterdam, het kunstenaarscollectief De Grootste Luxe Na De Kleurenteevee met haar ‘poemskroeg’-activiteiten in Tilburg, het Provinciaal Genootschap in Den Bosch, de Culturele Raad van Noord-Brabant, eveneens in Den Bosch en natuurlijk met veel collega-uitgevers zoals: Cees Aarts (Amsterdam) en de Literaire Instuif (Haarlem) en tijdschriften als Letters (Roosendaal), Tijd Schrift (Haarlem, de latere WEL-dichter Bies van Ede is bij de oprichting hiervan betrokken), Mandragora in Oosterzele, waarvoor Johanna Kruit de Nederlandse redactie verzorgt, Yang (Gent), de Poëziekrant (De Pinte), Dimensie (Antwerpen en Kruispunt-Summier (Brugge).

Resultaat is dat er steeds meer artikelen over WEL verschijnen in deze en andere bladen en ook dat de aan WEL gelieerde dichters veel meer publicatiemogelijkheden krijgen, waarvan ze over het algemeen goed gebruik weten te maken. Ze worden ook steeds meer uitgenodigd om op poëziemanifestaties op te treden, o.a. in Huisje Weltevree enJongerencentrum Suomi, beide te Tilburg.

Enkele fragmenten uit artikelen in die tijd: Jos Knipscheer in “Het gat van Nederland” in het tijdschrift Plug, waarvan hij redacteur is:
Wie zonder al te veel kapitaal als uitgever begint, moet behalve uitgever ook vertaler, corrector, copywriter én vertegenwoordiger (handelsreiziger, marskramer) zijn. In die laatste hoedanigheid arriveerde ik op een druilerige mistige ochtend in september in Bergen op Zoom, teneinde
in het even buiten de bebouwde kom gelegen motel De Wouwse Tol, ter gelegenheid van een daar georganiseerde boekenbeurs, een twaalftal boekhandelaren uit de regio West-Brabant en Zeeland te ontmoeten en te interesseren voor de titels van IdK’s eerste aanbieding. Later op de dag was ik niet veel meer dan een ervaring rijker: de wetenschap dat het bodemloze gat van Nederland in West-Brabant ligt en het leven zich elders afspeelt. Sindsdien koester ik bewondering en grote sympathie voor een groepje jonge mensen dat zich, op de rand van de afgrond en tegen beter weten in, zeer aktief bezighoudt met zoiets vreemds als literatuur. Ik heb het over de Stichting Literair Gezelschap WEL uit Bergen op Zoom, die zich bezighoudt met het organiseren van poëzie-avonden en manifestaties en voorts de aktiviteiten overkoepelt van een uitgeverijtje en twee literaire tijdschriften, het onregelmatig verschijnende ’t Nieuw Vosmeers tijdschriftje en het regelmatig verschijnende WELlicht. Inmiddels is het negende nummer verschenen van WELlicht, dat in de ondertitel Geschrift voor Woord en Beeld heet. Het nummer bevat voornamelijk aardige poëzie van Bert Bevers, Hans Amesz, P. von Wellenbrecher, Jan van Loon, Harry van Tienen, en (de naam zegt het al, Engelstalige) Bob Powers. In de muziekrubriek vervolgt Bert van Zielst zijn in het vorige nummer gestarte artikel over het vermaarde SUN-label. Informatief, ook gezien tegen de boven geschetste achtergrond, is het gesprek dat Izaak van Cruyningen voerde met Jan Wessendorp en Gerrit Westerveld, die beiden werkzaam zijn bij het creatief centrum De Kraal in Bergen op Zoom. Vier fraaie tekeningen van Joop van Rijsbergen én een met behulp van schaar en lijmpot te vervaardigen poëziekubus maken het nummer vol. Eerlijk gezegd biedt WELlicht geen hoogstaande literatuur, maar wie zelf wel eens over het randje van het gat van Nederland gekeken heeft, begrijpt dat de aktiviteiten van deze roependen alle denkbare steun verdienen.’ 

En Wim Zaal in Elseviers Magazine: ‘…Maar de acties zijn niet tot Eindhoven beperkt. In Bergen op Zoom is sedert ruim drie jaar ook het Literair Gezelschap WEL in touw: het geeft een tijdschrift uit, publiceert evenals Opwenteling veel bundels met werken van jongeren, en organiseert tal van manifestaties. // De bestseller onder de ruim dertig bundels is een boekje van Johanna Kruit, waarvan er tegen de achthonderd zijn verkocht; een normale eerste druk is tweehonderd stuks. Net als Opwenteling speelt WEL het klaar om de uitgaven voor minieme prijzen beschikbaar te stellen, en het is een hele stap geweest om de eenheidsprijs van drie gulden per boekje met vijftig cent te verhogen. Van al dat drukke leven krijgt het publiek nooit iets te horen. Het is waar, dat de bundels niet uit z’n voegen tillen, maar het gaat om de uitstraling, het wakker blijven. Brabant, doe er eens wat aan! Stort één of twee tientjes op gironummer 37.10.257 ten name van F.J. Mink en vraag hen gewoon een maaltje WEL-uitgaven: het mijne heeft me prima gesmaakt.

Johan Diepstraten, die samen met Henk Egbers in Dagblad de Stem ruimschoots aandacht aan WEL en de nieuwe uitgaven besteedt, besluit zijn gedeelte met: ‘WEL wordt steeds beter, dunkt me.’

En dan, terwijl bijna alles uitstekend verloopt, volgt onverwacht, dit achteraf gezien tenminste, eind 1976 een instorting die bijna de ondergang is: Geertje Hoefnagels treedt wegens drukke werkzaamheden elders af als voorzitter, Frans Mink verhuist wegens een nieuwe baan van zijn vriendin in die stad naar Tilburg en Izaak van Cruyningen en zijn vriendin Nelly Wiersma, die de laatste tijd ook meegeholpen heeft bij WEL, vertrekken voor onbepaalde tijd naar India.

WEL lijkt verloren. Gelukkig ontstaat bij Frans Mink de gedachte dat WEL niet mag verdwijnen. Hij besluit in z’n eentje, nu letterlijk als ‘de enige’ de uitgeverij dan maar in z’n eentje voort te zetten. In een interview omschrijft het de voorbije jaren het samenwerken met de vertrekkende mensen als: ‘heel democratisch, ludiek, amateuristisch maar vooral spontaan! Spontaniteit stond hoog in het vaandel.

 


V.l.n.r.: Nelly Timmer, Kees Koop Koopman, Bert Bevers, Geertje Hoefnagels,
Nelly Wiersma en Izaak van Cruyningen.

 

DE TWEEDE PERIODE: 1977-1980

Het nieuwe redactie-adres begin 1977 was IIzerstraat 13 te Tilburg, het nieuwe onderkomen van Frans Mink en Marianne Brouwers. Mink besloot onmiddellijk tot een aantal veranderingen: alle bundels moesten voortaan helemaal gedrukt worden (volgens off-setprocédé), er moest meer en betere reclame gemaakt worden (vooral middels opstuurfolders) en de lay-out diende op een hoger peil gebracht te worden.


De IJzerstraat in Tilburg, waar het derde redactie-adres van WEL zich bevond.

 

De eerste bundel, nummer 031, die hij volgens bovenstaande plannen verzorgde, was ’Herinnering aan leven’ van de in Zandvoort wonende student Bies van Ede, die later grote bekendheid zou krijgen als kinderboekenschrijver. Het was gelijk een schot in de roos want de bundel was gauw uitverkocht en er was nog voldoende belangstelling voor een tweede druk,die korte tijd later dan ook verscheen.

Mink ging in Tilburg ook naarstig op zoek naar nieuwe medewerkers want de uitgeverij bood te veel werk voor een persoon. Hij slaagde wegens gebrek aan belangstelling niet in deze opzet. Desondanks stond hij één keer per maand met een WELstand in de stad en zag hij kans om binnen een jaar uitgaven te realiseren van o a. Johanna Kruit, de in Terneuzen actieve dichter en journalist Henk Huisman, Bert Bevers en Aaike Jordans uit Bergen op Zoom, en ook als compensatie voor de tevens wegvallende contacten de band te verstevigen met het nu makkelijker te bereiken Opwenteling te Eindhoven, vooral met voorman Ton Veugen.

Omdat mede door veranderingen, naar eigen inzicht aangebracht door mensen van de kopieerinrichting waar Mink de nieuwe bundels liet drukken, ’Elke tijd een eigen geluid’ van Henk Huisman (die zich later Michel Huisman zou gaan noemen), krioelde van de fouten, ging hij er toe over de verantwoording voor de tekst bij de betreffende dichters te leggen. Van Huismans bundel verscheen een tweede, foutloze druk. De eerste versie werd uit de handel genomen en met opgaaf van reden in de verrassingspakketten voor de weinige nieuwe donateurs gestopt.

De nieuwe drukker werd Stichting Bureau van Spaendonck te Tilburg,die alle volgende bundels zonder mankeren prima verzorgde. Het in elkaar zetten van de boekjes, d.w.z. het rapen, vouwen, nieten en snijden gebeurde vele avonden lang door Mink alleen. In de jaren ervoor had hij ook al, vooral met Bert Bevers samen, het grootste aandeel in deze werkzaamheden gehad.  

In september 1977, ten tijde van het verschijnen van’ Prachtig Beheersen ’van Bert Bevers, ontmoette Frans Mink bij Bert Bevers thuis Albert Hagenaars. Bevers en Hagenaars probeerden allerlei culturele activiteiten van de grond te krijgen, met o.a. exposities (waar de meeste belangstelling van Hagenaars naar uitging) en het cultureel bureau Ballon Producties, dat een initiatief van ander was. Albert Hagenaars was al enkele jaren in stilte met poëzie bezig en kreeg door het onweerstaanbare enthousiasme van de beide anderen nu ook interesse voor het uitgeverswerk. De contacten werden weliswaar in stand gehouden maar die tussen WEL en Hagenaars bleven tot het einde van dat jaar summier.

In Tilburg moest het tempo noodgedwongen traag blijven, er kon niets opzienbarends plaatsvinden. Af en toe waren er poëzie-optredens, en een enkele keer verscheen een recensie, zo een van Hans Warren in de PZC over de bundels van de Zeeuwen Johanna Kruit en Henk Huisman.

Eind 1977 waren er plots weer enige veranderingen :Marianne Brouwers, Minks vriendin, kreeg een interessante baan in Bergen op Zoom aangeboden en binnen de kortste tijd zetelde WEL op een nieuw redactie-adres daar: Koevoetstraat 9A.


Het vierde redactie-adres, Koevoetstraat 9 (het witte huis rechts)

 

Izaak van Cruyningen was teruggekeerd uit India, hij ging zich als vroeger bezighouden met het typewerk voor de bundels.

In diezelfde tijd kreeg Bert Bevers van Albert Hagenaars de uitnodiging om samen met hem en de in Chartres wonende kunstenares Elisabeth Bonvarlet in januari 1978 te exposeren in de stad Dreux. Deze expositie had in elk geval als resultaat dat de onderlinge samenwerking hechter werd. Bovendien ging Hagenaars proberen de expositie naar Nederland te halen, wat uiteindelijk alleen mogelijk bleek door zelf een galerie te openen. Toen dat eenmaal gerealiseerd was, gaf hij diverse WEL-dichters de mogelijkheid om te exposeren en zette hij in de galerie een verkooppunt van WEL op. Het contact tussen hem en Frans Mink werd nu een stuk intensiever.

Bert Bevers en Albert Hagenaars wilden ter gelegenheid van de expositie in Dreux elk een bundel door Bonvarlet in het Frans vertaalde poëzie van hun hand te laten verschijnen. Tijdens een bezoek van Elisabeth Bonvarlet aan Nederland, werd er gewerkt aan ‘Découper des rêves’ van Bevers en ‘Un acces d’éclats’ van Hagenaars. Uiteindelijk verscheen alleen het eerste boekje, bij Editions Castores, maar te laat om de expositie te bereiken. Later ging een deel van de oplage door waterschade verloren, op de wrakke zolder van het pand Sint-Josephstraat. WEL nam een deel van de distributie op zich.

Wat eveneens verscheen was een gezamenlijke uitgave, waarin van Bonvarlet een tekening, van Bevers enkele cartoons en van Hagenaars een poëtisch getint manifest voor zijn schilderijen alsmede enkele tekeningen staan. Een fragment uit dit manifest,dat in feite zijn debuut is luidt:’ Avec des débris dans bras / je suis un glapeur sauvage / revêtu de ses habits de cérémonie/ qui se glisse/ par les ruelles obcures/ de notre empire occidental’.
De pers ging uitgebreid op de expositie in, gaf achtergrondinformatie en hield interviews.
La République du Centre meldde in een artikel ‘Un même cri’ getiteld o.m:

Ils devaient être trois. Mais Bevers n’a pu se joindre au dernier moment á leur exposition. C’est donc Elisabeth Bonvarlet et son ami hollandais que nous avons rencontrés hier á l’Ancienne Chapelle au milieu de silencieux des fraîchement accrochées sur le fond d’œil sur leurs toiles c’est un grand choc visuel; un monde étrange, barbare, inhumain qui s’accroche derrière des barreaux de couleurs avec des grincements de dents des yeux troués de peur des révoltés qui claquent, un monde aussi trop nu où il n’y a rien de rigide, mais qui approche la décomposition, l’angoisse nucléaire, la solitude’….
Romantique, c’est ainsi que se définit Albert Hagenaars et accordé à la vision de son amie il s’attache à peindre ses frustrations. Le style est très différent. Les couleurs dansent, dans les tons ocre, brique, jaune, rouge et des touches de bleu prussien, elles explosent, grassement appliquées au couteau sur des toiles en bois, grillage multicolore de artiste. Derrière l’homme est seul avec deux yeux très noirs qui fixent masque ,clown ou putain, il regarde le monde infernal de la ville, la ‘vie dure’ des grandes villes dévoureuses de ‘petit homme ‘de Reich’//
‘Il a vingt-deux ans et tout en voyageant beaucoup pour capter l’émotion. Etudiant en lettres, il aime les poètes, particulièrement J.J Slauerhoff, poète maudit, dont il a fait un portrait sur son lit de mort en forme d’humour, dont les lignes murmurent sur ses toiles, soufflent leur message d’amour et de rage. Influencé par le groupe Cobra il se réfère surtout à un peintre hollandais, son favori Willem de Kooning. Entre Bonvarlet at Hagenaars, qui se sont rencontrés il y a deux ans à Amsterdam, il y a une grande complicité, un même désir d’exprimer la violence, la provocation et la magie’…

De presentatie van de expositie werd begeleid door de Parijse avant-garde groep Camizole die in die tijd bezig was aan de opnamen voor een LP. De muziek paste uitstekend bij de schilderijen en teksten, hetgeen ook de pers opviel, getuige de koppen boven de artikelen als: ‘Un vernissage qui a fait du bruit’, ‘Un vernissage fou-fou-fou à l’Ancienne Chapelle avec Camizole’
Een andere krant ging meer in op de teksten:
A côté de Hagenaars, et c’est d’un autre genre encore, une géniale composition avec les outils de travail du créateur collés á même une planche avec en dessous cette épigramme: Placez votre argent intelligemment. Achetez maintenant les tubes et les pinceaux du grand maître ( 2.000 F ). Tout cela, si ce n’est pas un grand pied de nez á l’art ,à moins aux visiteurs, dites moi ce que c’est?

Bij WEL verschenen in de loop van 1978: ’Madeliefjes’ van Nicoline Hooymans uit Rotterdam, ‘Een meervoudige wereld’ van Pieter Luykx uit Breda, alsmede ‘Laatste woord?’ van De Enige, ditmaal onder het pseudoniem de Eeuwige. Deze optimistische naam hing samen misschien met de voorbereidingen om het vijfjarig bestaan van WEL te vieren. Ook de titel van de bundel was goed gekozen, want het bleek werkelijk de laatste van Mink onder pseudoniem te zijn.

Het feest voor het eerste lustrum vond op 24 november 1978 plaats in de ruimte van het inmiddels gesloopte culturele centrum De Botte Hommel aan de Rijtuigweg. De opening geschiedde door medewerker Bert van Zielst (broer van Adrie) en Mink zelf.
Op het programma stonden de presentatie van twee nieuwe bundels: ‘Van het front geen nieuws’ van Bies van Ede en ‘Small furry poems - and the stars may remember’ van Bob Powers, plus optredens van o.a. Bert Bevers, Jan Lanen en Adrie van Zielst. De voordrachtkunstenares Lies Lansipohja las werk van o.a. Henk Huisman.
Er was een vijftigtal aanwezigen, evenveel als tijdens de oprichtingsavond vijf jaar eerder. De belangstelling uit Bergen op Zoom zelf was vrijwel nihil, waardoor de avond sterk het stempel van een reünie droeg.
In Dagblad De stem van de volgende dag zei Mink in een interview over de manier waarop WEL door moest gaan: Ik vind dat poëzie onder de mensen gebracht moet worden. Poëzie is gewoon een andere manier om dingen te zeggen en er zit niks verhevens aan. Ik baal van poëzie-avonden met zo’n fluistersfeer. Je moet, vind ik, ook eens lekker kunnen lachen. Je moet tegen een dichter kunnen zeggen, dat je ’t ergens niets mee eens bent. En verkopen van gedichtenbundels moet je doen zoals de bakker z’n brood verkoopt’.

Voor het eerst was Albert Hagenaars present op een WEL-avond, maar meer om contacten te leggen met de beeldend kunstenaars onder de dichters, dan om naar de poëzie te luisteren. Enkele weken eerder, op 3 november had hij met een expositie van fotograaf Jacques Bakker galerie Valckesteyn geopend, in een op de slooplijst genoteerd pand in de binnenstad, Koevoetstaat 23. Na een grondige restauratie ging hij er ook wonen. Behalve exposities van Elisabeth Bonvarlet en hemzelf volgden er de eerste maanden ook nog van de WEL-dichters Frans Mink, Bert Bevers, Bob Powers en Cees van Dongen. Laatstgenoemde gaf ook een aparte soiree met veel muziek, poëzie en drank. Tevens werd er een activiteit georganiseerd rond de snel bekend geworden volksrijmelaar Ko van de Ketterij, die op de viering van het eerste WEL-lustrum op een open podium zijn eerste optreden beleefde. Naar aanleiding hiervan verscheen kort erna zijn eerste door Bert en Peter Bevers uitgegeven boek ‘Ieder mens heeft wel een gave’, dat meteen een verkoopsucces beleefde.

Enkele maanden later, in het voorjaar van 1979, verscheen het eerste nummer van het nieuwe tijdschrijft ‘Het roze gevaar, magazine voor cultuur en zo’ van Bert Bevers, die hierin veel aandacht besteedde aan zowel WEL als Galerie Valckesteyn.
Een van de eerste poëzie-avonden in de galerie werd door Mink en Hagenaars georganiseerd tijdens een expositie van eerstgenoemde. In ‘Het roze gevaar’ no. 2 staat in de rubriek Culturiteiten van de hand van Peter Bevers een verslag:

Poëzie-avonden zijn sedert de opkomst van literair gezelschap WEL (toentertijd nog gewoon uitgeverij WEL) als paddestoeltjes, maar wel gedoseerd uit de grond geschoten. De productiviteit van de dichters taande, WEL reorganiseerde en verhuisde naar Tilburg. De frequentie (is die er ooit geweest?) van de poëzie-avonden nam af en het allerlaatste dat we op dit gebied van WEL hoorden, was de avond ter gelegenheid van het 5-jarig bestaan, in de Botte Hommel. Galerie Valckesteyn heeft het heft een beetje in handen genomen. Ter gelegenheid van een expositie van WEL-medewerker Frans Mink werd op 17 februari 1979 een poëzie-avond gehouden. Vooraf even de mededeling dat de datum zonder meer ongunstig was. Zelfs de meest fervente dichter/poëzieliefhebber met fanatiek Bergs bloed is rond dat tijdstip in hogere (carnavals-)sferen. Ook de kou van deze winter was volgens galeriehouder Albert Hagenaars debet aan het gering aantal bezoekers. Slechts een tiental personen had alle moeilijkheden getrotseerd om de gedichten van Frans Mink, Albert Hagenaars, Cees van Dongen en Nicoline Hooymans (voorgelezen door Marianne Brouwers) te aanhoren. Exposant annex dichter Frans Mink was niet in een uitgelaten stemming en motiveerde dat: ‘Ik kreeg vanmorgen een rouwkaartje in de bus en het is geloof ik de eerste keer dat ik een rouwkaart in de bus kreeg. Dat bleek van Mia Veugen te komen. Haar man, Ton Veugen is deze week op 39- jarige leeftijd overleden. Op de vraag uit het publiek wie Ton Veugen was, antwoordde hij: ‘Ton schreef zelf ook gedichten, maar hij is heel lang besturende kracht geweest van uitgeverij Opwenteling uit Eindhoven. Hij stond altijd op de Bergse braderie met een stand van Opwenteling. Vanaf september was hij ziek, alhoewel hij dat aan zijn humeur niet liet blijken. Ik hoorde in Middelburg, dat hij in het ziekenhuis lag en heb toen een gedicht opgezocht uit zijn laatste bundel. Het heet: ‘Een meisje met een roos op het balkon’:
Ik kan dadelijk dood zijn / Ik kan dadelijk ergens zijn / ik kan dadelijk praten, schrijven, werken, lezen of stil zijn / Ik kan dadelijk dood zijn’.
Frans Mink wist nog een typerende anekdote. ‘Ik heb in 1976 een manuscript naar Opwenteling gestuurd. Daar reageerde Ton als volgt op: ’Dit is het einde. Alles wat op straat ligt of op schuttingen staat te lezen is hierin tot een modieus geheel gemixed.’ Het werd dus afgewezen!
Cees van Dongen is al sinds jaar en dag de vrolijke noot op een poëzie–avond . Het lijkt me sterk, maar niet ondenkbaar dat een heleboel mensen naar een poëzie–avond komen om hem te horen. De manier waarop hij van start ging was al opvallend: ‘Het is een literair avondje hè…was er…eh …ja…eh..tja, ik kan het wel voorlezen…het eh was een opstel van school eh…gewoon opschreven in…eh...in…het boek’. Toch wist Cees het publiek op voortreffelijke wijze te boeien.

Tot augustus 1979 gaf Mink slechts één boekje uit, een WEL-minibloemlezing, die gebruikt werd als reclamemateriaal. Hij voerde nog steeds alleen alle bestuurstaken uit, alleen bij de assemblage van de bundels werd hij voortaan geholpen door buurman Albert Hagenaars, die ook tot 1980 meeging naar vrijwel alle poëzie-activiteiten waar WEL vertegenwoordigd was.

In augustus nam Wilma van Engen, een buurvrouw van Mink, het typewerk over van Izaak van Cruyningen, die inmiddels redacteur bij een krant geworden was en geen tijd meer had voor de uitgeverij. Zij beschikte over een IBM-machine met ‘bolletjes’, waardoor de variatie in lettertypes van de bundels groter kon worden. In diezelfde maand verschenen eindelijk weer nieuwe bundels. Het waren: ‘Je neus achterna’ van Bennie van den Aarssen uit Tholen, ‘Als je goed kijkt’ van Marjo Steeman uit Breda en ’Stadskoorts’ van Albert Hagenaars.

Hagenaars had in tussentijd zoveel ervaring opgedaan en contacten gelegd, dat hij erover dacht een eigen uitgeverij op te zetten, een plan dat duidelijker vorm kreeg, toen hij in april 1980 besloot de galerie op te heffen. Vaak waren de activiteiten verbonden geweest met literatuur en muziek. In totaal 21 kunstenaars, uit Nederland, België, Frankrijk, Italië en West–Duitsland waren te gast. Tevens was de galerie een vast verkoop punt van WEL-uitgaven. De laatste act die er plaats vond, in januari 1980, was de aan Jörg Immendorf opgedragen performance ‘Still life’ van Katharina Alberts uit Düsseldorf. De organisatie daarvan was mede in handen van het K.A.K (Kultureel Advies Kantoor), een nieuw door Hagenaars opgezet medium, dat hij hoopte te kunnen gebruiken voor zijn uitgeverijplannen.
Door zijn onverwachte vertrek naar Frankrijk gingen deze plannen niet door, voorlopig althans want na zijn terugkomst bood Frans Mink een nieuw perspectief. Hij vroeg of Hagenaars en zijn vriendin Mona la Maître bereid waren het actieve beleid van WEL over te nemen. Na vier jaar vrijwel alleen te hebben gewerkt was de fut er voor het grootste gedeelte al bij hem uit, maar doorslaggevend waren plannen om een onlangs gekocht huis grondig te gaan verbouwen waardoor hij geen moment tijd voor WEL over kon houden.
Vooruitlopend op de vergadering waarop een definitieve beslissing over deze overname genomen zou worden werkten zij gedrieën aan het tot stand komen van de bundels ‘Duizend Prachtig’ van Nicoline Hooymans’ en ‘Solden’ van het Vlaamse vijftal Daniël Buyle, Guido Buys, Geert van Istendael, Jef Lambrecht (die allen bij de BRT werkten) en Roger Rennenberg.
Kort daarvoor had Frans Mink de laatste drie bundels die hij alleen verzorgde laten verschijnen: ‘Gedichten uit No man ’s Land’ van de Gentse psycholoog Wilfried van Craen. ‘De nacht, een water vogel’ van Johanna Kruit en ‘Dolores Dolores’ van de Amsterdamse boekhandelaar Harry van Tienen.

De bundels van Nicoline Hooymans en het Vlaamse vijftal werden op dezelfde dag gepresenteerd, 4 april 1981; ’Duizend Prachtig’ ’s middags tijdens een vrouwendag te Bergen op Zoom, ‘Solden’ ’s avonds in het druk bezochte theater De Zwarte Komedie, midden in de rosse buurt van Antwerpen, waar toepasselijk een expositie te zien was over de collectie erotica van Louis Paul Boon.
'Duizend Prachtig’ werd door Mona la Maître gepresenteerd, het was de eerste keer dat ze in het openbaar optrad, ‘Solden’ door Frans Mink, die hiermee zijn openbare activiteiten bij WEL afsloot.

In een vraaggesprek over de afgelopen periode zei hij het vooral te betreuren, dat het tijdschrijft WELlicht noodgedwongen ter ziele was gegaan. Nummer negen was het laatste nummer geweest.

 

DE DERDE PERIODE: 1981-2004

De vergadering over de overname van het beleid van WEL vond plaats op 30 november 1980. Aanwezig waren: Frans Mink, Mona la Maître , Albert Hagenaars, Marieke Hagenaars (zus van Albert) en Bert Imandt, die de laatste maanden een paar keer met Mink mee geweest was naar literaire evenementen. Tot het voorwaardenpakket van de nieuwkomers behoorden o.a. de volgende punten:

1) De gemiddelde kwaliteit van de uit te geven poëzie moet een stuk omhoog; er moet veel strenger geselecteerd worden.
2) Alle bundels dienen een met tekst bedrukte rug te krijgen, er wordt afgestapt van geniete bundels.
3) De basisprijs per bundel moet een nog nader te bespreken verhoging ondergaan.
4) Er moet een professioneler reclamebeleid komen.
5) Met het oog op de Vlaamse en Noord-Nederlandse markt moet er meer poëzie van dichters uit die streken uitgegeven worden. 
6) Er dient meer experimentele, in ieder geval minder gangbare poëzie uitgegeven te worden, ook al verkoopt die vrijwel altijd minder goed.
7) De eerste bundel die de nieuwe redactie uitgeeft, dient ‘Wedersamenstelling ’van de Brusselse dichter Phil Cailliau te zijn, wiens poëzie voldoet aan punten 5 en 6.
8) De bekendmaking van de verandering en uitbreiding van het bestuur dient zo gauw mogelijk te geschieden ná de uitgave van de door Frans Mink geredigeerde reeks.
9) WEL dient op meer literaire manifestaties present te zijn, vooral ook in bovengenoemde gebieden, waarbij aanvankelijk de nadruk op Vlaanderen zal liggen.
10) Het hele archief dient zo gauw mogelijk opnieuw geordend te worden, zodat het weer gebruikt kan gaan worden. Evenals slechts in 1976 het geval was, moet alle uitgaande post gekopieerd te worden.
11) Zo gauw mogelijk, dient ook een archief voor foto’s, cassettes, en indien mogelijk, video-opnamen opgezet worden. In het huidig archief zijn bijna geen foto’s en cassettes. De foto’s die er zijn, zijn van een slechte kwaliteit.

De belangrijkste voorwaarden van Frans Mink waren;

1) Het betrokken blijven bij de uitgeverij en wel als voorzitter in het nieuwe bestuur.
2) Het voorlopig onder zijn hoede blijven van de afdeling donateurs.
3) Het voorlopig in bezit houden van de financiën totdat Mona la Maître officieel penningmeester is.
4) Het voorlopig in bezit houden van het magazijn, de distributie en de apparatuur, totdat Hagenaars en la Maître naar een grotere woning verhuisd zijn.
5) De door hem gemaakte afspraken, o.a. met betrekking tot uitgave van manuscripten dienen nagekomen te worden.
6) Zodra het nieuwe bestuur notarieel bekrachtigd is, moeten er nieuwe rekeningen bij postgiro en bank geopend worden op naam van de nieuwe penningmeester. Tot nu toe geschiedden de financiële transacties via zijn persoonlijke rekening.

Al deze voorwaarden werden door de verschillende partijen ingewilligd. Op 7 april 1981 werd dan het nieuwe bestuur officieel geïnstalleerd. Frans Mink werd voorzitter, Albert Hagenaars secretaris, Mona la Maître penningmeester, Marieke Hagenaars en Bert Imandt werden bestuurslid. Laatstgenoemde zou kort daarna zijn functie wegens tijdgebrek opgeven.

Medio 1981 werd het nieuwe redactie-adres Moeregrebstraat 4 te Bergen op Zoom. Het postadres bleef evenals in de voorgaande jaren postbus 624, 4600 AP Bergen op Zoom.

Om een soepel beleid met snelle beslissingen te kunnen voeren en ophoping van werk te vermijden, dat al snel in omvang toenam, werd besloten de binnenkomende scripts op het redactie–adres te houden. Ze konden dan daar door alle leden van het bestuur, tevens de redactie, gelezen en beoordeeld worden, zodat de inzenders uiterlijk binnen vier weken antwoorden kregen.  

Het aantal contacten werd in hoog tempo opgevoerd. Daarnaast werden tientallen literaire tijdschriften uit Vlaanderen en Nederland gevolgd om op de hoogte te blijven van de actuele ontwikkelingen en opkomende dichters bijtijds te kunnen signaleren en eventueel een contract bij WEL aan te bieden. Met een aantal interessante tijdschriften die niet in de West-Brabantse bibliotheken te vinden waren, werd een ruilabonnement aangegaan, op andere een gewoon abonnement genomen.

Na de uitgave van ‘Wedersamenstelling’ van Phil Cailliau in de herfst van 1981, onderhandelde WEL met de Roemeense dichter Marin Sorescu, die door zijn optreden op Poetry International te Rotterdam ook in Nederland bekend geworden was. Het was de bedoeling een uitgave te maken met door Theo Wieringa en, later, Michel Malm, uit het Duits vertaalde gedichten, maar door de net iets eerder verschijnende uitgave van een soortgelijke bundel bij Elsevier-Manteau, moest dat plan afgeblazen worden. Het was een eerste tegenvaller voor het nieuwe bestuur.  

In deze jaren kwam er in Nederland en Vlaanderen een hausse op gang van kleine uitgeverijen en literaire tijdschriften. In Bergen op Zoom waren er toen naast WEL, maar niet alle tegelijkertijd, o.a. de volgende uitgeverijen: Heeffer Literair (van Magda Heeffer), Vlinder (van Cees van Dongen), Gedaante (eveneens van Cees van Dongen), Pandor (nogmaals van Cees van Dongen), H.I.C.(Haud Incerta Cano (van Carlo Jenniskens), De Dijkpers (opgericht door Bert Bevers), Cantonese Boy Pres (ook hiermee had Bevers bemoeienis), Cadans (dat met Marieke Hagenaars naar Utrecht verhuisde) en d’ Uitgeverei (van o.a. Peter Bevers). Een van de resultaten van deze ontwikkeling was, dat de nieuwe uitgeverijen en uitgeverijtjes werk gingen overnemen van WEL, voornamelijk werk dat WEL juist liet vallen, zoals het uitgeven van talent uit eigen streek. Ook ten opzichte van Opwenteling werden enige beleidsveranderingen doorgevoerd. De belangrijkste doelstelling van de Eindhovense collega’s was nog altijd vooral debutanten een publicatiekans te geven. Door deze taak voornamelijk aan Opwenteling en de vele nieuwe organisaties over te laten, kon WEL zich nu meer richten op de versterking van het inmiddels gesnoeide vaste fonds, zodat de betreffende dichters meer voorrang gingen genieten. Zo werden bijvoorbeeld hun uitverkochte bundels eerder herdrukt en richtte de reclame zich meer op hen. Alleen van debutanten en andere dichters die heel goed werk inleverden werden nog bundels uitgegeven.

Een jaar later werden door het zogenaamde WELdra-plan, zij het uiteindelijk voor slechts één keer, de opgestelde richtlijnen op een inconsequente wijze doorbroken. Nog in 1981 werd besloten een prozatak op te zetten. Bij wijze van proef zou als eerste proza-uitgave een bundeling columns van de Almeerse journalist Henk Kruit (broer van Johanna Kruit) uitgegeven worden die eerder in dagblad De Almare verschenen. In 1982 verscheen het eerste boekje, getiteld ‘Zeeuwse Babbelaars’. Het was een succes,want in enkele maanden tijd waren er al drie drukken uitverkocht.

Interessant voor de uitgeverij was, dat enkele aan WEL gelieerde dichters in deze periode landelijk begonnen door te breken middels opname van hun werk in de grote literaire tijdschriften.
Johanna Kruit publiceerde o.a in Avenue Literair, Dietsche Warande & Belfort, Chrysallis en Wending; Phil Cailliau in o.a. Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, Literair Akkoord en Kreatief; Henk Huisman, (nu Michel Huisman) haalde herhaaldelijk De Gids, alsmede Dietsche Warande & Belfort en Yang; Albert Hagenaars zag gedichten verschijnen in De Tweede Ronde, Mandala, New Found Land en Raster; Victor Vroomkoning, de eerste debutant die door het nieuwe bestuur werd uitgegeven, kreeg onmiddellijk veel bijval met zijn werk, dat o.m. opgenomen werd in Maatsaft, Dietsche Warande & Belfort, Nieuwe Vlaams Tijdschrijft en Kreatief. Tenslotte werd Bies van Ede medewerker van Vrij Nederland.
 

Begin 1982 begon de verkoop snel te stijgen en een half jaar later was de verkoop drie keer zo groot als in 1980! Mede daardoor konden de bundels beter verzorgd worden: er kwamen glanzende omslagen en er werd op dikker papier gedrukt. In 1983 konden de eerste bundels gezet worden en gingen de oplagen nogmaals omhoog. Ook de gegenereerde publiciteit nam snel toe, gedeeltelijk op kracht van de uitgeverij, gedeeltelijk op kracht van de dichters die in artikelen herhaaldelijk het belang van WEL onderstreepten.

In een Antwerps radio-interview voor het literair programma Anakoloet beantwoordde Albert Hagenaars onder meer de volgende vragen van Rudy Vanschoonbeek:  

RV: Geef jij ook slechte poëzie uit?
AH: Nee,uiteraard niet!
RV: Wat is goede poëzie?
AH.: Goede poëzie is poëzie die vragen achterlaat ,die een achterland opent. Anders gezegd, als je een goede bundel poëzie gelezen heb, dan moet–ie niet vergeten worden op het moment dat je het boekje dichtdoet. Het moet nawerken en binnen dat bestek heb je natuurlijk weer duizenden mogelijkheden voor wat goede poëzie zou kunnen zijn.
RV: Hoe gebeurt de selectie? Ik kan me voorstelen,dat je na tien jaar een gevestigde naam begint te worden, dat je veel aanbiedingen krijgt,dat je ook zelf meer zicht hebt op de lijn die jouw uitgeverij wil volgen.
AH: Ja. Op dit moment krijgen we enkele honderden manuscripten per jaar toegestuurd. De selectie gaat in het begin vrij snel.Je kunt zeggen, dat 80 à 90% kaf is, althans in onze ogen, dat wordt dus onmiddellijk terzijde geschoven, maar er wordt vrij lang gediscussieerd door de leescommissie, die uit vijf personen bestaat, over wat er uitgegeven dient te worden.
RV: WEL uitgeverij zit in Bergen op Zoom, dat is vlak tegen de Belgische grens. Het is erg dankbaar om de volgende vraag te stellen over die culturele integratie. Wat zie jij als verschil tussen een Nederlandse uitgeverij en een Vlaamse, en wat verkies je ?
AH: Ik verkies zonder meer een Nederlandse uitgeverij, omdat in Nederland het aantal uitgeverijen dat zelf de uitgaven bekostigt veel groter is dan in Vlaanderen. Ik ken er amper een in Vlaanderen die niet de dichter laat opdraaien, geheel of gedeeltelijk, voor de kosten.
RV: Ja, een aantal bundels verkopen of een gedeelte van de drukkosten betalen…
AH: Nou ja, hoe je het ook formuleert, het is natuurlijk in eigen beheer uitgeven.
RV: Ja, mmmh, onder een mooie naam natuurlijk.
AH:  En daarmee wil ik niet beweren, dat er geen goede poëzie uitgegeven zou kunnen worden in zo’n reeks ,alleen heb ik een aantal vraagtekens, die politiek gezien, meetellen, waar ik het niet mee eens kan zijn.
RV: Dat is één verschilpunt. Zijn er nog andere verschillen op inhoudelijk of kwalitatief vlak?
AH: Het een hangt met het ander samen. Ik denk, dat in Vlaanderen slechte poëzie veel eerder uitgegeven kan worden dan in Nederland.
RV: Jullie geven nogal wat Vlamingen uit.
AH: Ja, wij willen dat in toenemende mate doen.
RV: Heb je daar een speciale bedoeling mee? Vind je dat daar een taak voor jullie ligt, die niet vervuld wordt door Vlaamse uitgeverijen?
AH: Ook dat. Ik denk dat de kreet die vaak opgeld doet in Vlaanderen, namelijk dat de Nederlanders de Vlaamse producten zouden discrimineren ,voor slechts een heel klein gedeelte opgaat, maar dat kleine gedeelte is natuurlijk al genoeg. De Vlamingen worden niet gediscriminéérd ,daar ben ik van overtuigd, tenzij in incidentele gevallen, maar de Nederlander is gewoon niet geïnteresséérd in wat Vlaanderen te bieden heeft.
RV: Op welk gebied, en waaraan ligt dat, denk je?
AH: De afstand, en het feit dat de Vlamingen dikwijls te beroerd zijn om naar manifestaties te komen die zich in Nederland afspelen.
RV: Hoe zit het met de kritiek in Nederland en Vlaanderen? Ligt daar ook een verschil?
AH: Misschien de laatste tijd niet meer. Ik denk dat de kritiek in Vlaanderen te afhankelijk is van allerlei kliekjes, die met hun gekonkel en vriendendiensten de kritiek ondoorzichtig maken. Natuurlijk zijn er wel goede critici in Vlaanderen! Ik denk dat gezien de resultaten van enkele jongere critici de toekomst er best goed uitziet.
RV: Ik stel me voor, d’r is een literaire manifestatie in Nederland. Daar treden Nederlandse dichters en Vlaamse dichters op. Is daar een verschil?
AH: Dat ligt ook aan de presentatie van de betreffende dichters.
RV: Ik denk maar aan een fenomeen zoals Bart Chabot hè, of je hebt zo nog wel een reeks mensen die wat druk staan doen op een podium. Dat zie ik hier niet zo goed, succes hebben.
AH: Dat is hier duidelijk minder. Aan de andere kant, die mensen hebben ook niet al te veel succes in Nederland. Ze krijgen wel heel erg veel aandacht, maar als je de recensies leest van de gezaghebbende critici, dan is ’t ook allemaal maar even de kat uit de boom kijken, ofwel de betreffende performer van zijn podium.
RV: Je schrijft zelf poëzie. Ga je daarvan uit om andere poëzie te selecteren?
AH: Nee.
RV: Nee? En wie selecteert jouw bundel voor uitgeverij WEL? Hoe gaat dat in zijn werk?
AH: Dat is gebeurd door de voormalige redactie. Ik ben niet meer van plan om nog bij WEL uit te geven. Ook dat is een vorm van eigen beheer, maar ik heb nu contact met andere uitgeverijen in Nederland, die zullen mijn werk in de toekomst uit gaan geven.

In het najaar van 1982 werd, in weerwil van onlangs gemaakte afspraken, op een vergadering besloten bij wijze van experiment voor één jaar een poëziereeks speciaal voor debutanten op te zetten, de zgn. Weldrareeks, die redactioneel onder de hoede van Mona la Maître kwam. Zij werkte alle plannen hiervoor ook uit. De bundels, waarvan als eerste ‘Verwekpot’ van de Oosterhoutse dichter Rob van Uden verscheen, werden goedkoop uitgevoerd, op een wijze die deed denken aan de vroegere WEL-bundels, die geniet werden en gedrukt op dun papier. De basisprijs, vijf gulden, werd daaraan aangepast. Het was de bedoeling dat er ook weer een assemblageploeg kwam voor het rapen, vouwen, nieten en snijden.
De redenen om een dergelijke reeks te beginnen waren de volgende:
a).Door de opgeschroefde kwaliteitseis kregen beginnende dichters niet meer zo gauw een kans bij WEL, daardoor liep WEL de kans die dichters die zich mogelijk nog zouden ontwikkelen tot echt goede dichters te missen.
b) WEL gaf hiermee die dichters een stimulans die van belang kon zijn.
c) WEL liep minder het gevaar het directe contact met een nieuwe generatie te gaan missen.
d).De gestegen productiekosten, waardoor het uitgeven van een debuutbundel een groter commercieel risico werd en het gevaar in zich borg, dat WEL op een gegeven moment een langere tijd niets meer uit zou kunnen geven, om eerst de schulden te moeten betalen. Dit laatste was negatief, omdat juist door het constant blijven draaien de uitgeverij zich kon handhaven.

In deze periode ook begon een reeks van literaire cafés in het Wapen van Engeland in de Lievevrouwestraat in Bergen op Zoom. Deze bijeenkomsten werden steevast georganiseerd op zondagmiddag. De initiatiefnemer was Bert Bevers die in het café werkte. Uiteraard waren regelmatig WEL-dichters te gast. Bevers gaf ook zogenaamde Poëzie–cahiers uit, waarin gedichten van optredende dichters in handschrift afgedrukt waren en voorts bio- en bibliografische gegevens bevatten. Door de oplage klein te houden werden de cahiers al gauw collectors–items.
Er werden ook weer nieuwe medewerkers gevonden: Eric Wobma, Adriënne Schillemans en vooral Aleid Tenkink, die vaak standverkoop deed.

Begin 1983 was er wegens de goede verkoop geld beschikbaar om een aantal herdrukken te laten verschijnen, zonder dat het geplande programma van de nieuwe uitgaven in gevaar kwam. De herdrukken waren: Dolores Dolores’ (2e druk) van Harry van Tienen,’Spertijd’ (2e druk )van Albert Hagenaars, Landgrens’’ (2e druk)van Johanna Kruit, en ‘Zeeuwse Babelaars’(3e druk) van Henk Kruit.

 

WORDT VERVOLGD


Nicoline Hooymans, Rotterdam, 1980



De stand van WEL op een boekenmarkt in Terneuzen, 1980.
V.l.n.r.: Henk Huisman, Frans Mink, Bert Imandt.



Phil Cailliau. Brussel, 1980. Foto: Mona la Maitre

 


De drie oprichters van de uitgeverij tijdens de viering van het tien-jarig bestaan.
V.l.n.r.: Adrie van Zielst, Frans Mink en Bert Bevers.

 

 

 

Index  index 'Levend & WEL'

Index  hoofdindex