Het klonterend bloed dat me doet ploeteren vormt mijn lofzanger, mijn wol, mijn vrouwen. Het is korstloos. Het gaat zich te buiten. Het
blijft oprispen. Het vult me met ruiten, graniet, spaanders, Het verscheurt me. Ik leef verscherfd.
In hoestbuien, in benauwdheid, in doodsangst Bouwt het mijn kastelen, In zeilen, in weefsels, in vlekken Laat het die opglanzen.
Mon Sang, uit: Plume, précédé de Lointain Interieur, 1938.