DE
CHRYSANTEN IN DE OOSTELIJKE TUIN
De
dagen van mijn jongelingstijd lieten mij lang geleden alleen;
En nu nemen op hun beurt ook de jaren van rijpheid in kracht af.
Met wat voor gedachten van droefenis en eenzaamheid
Dwaal ik weer rond op deze koude, verlaten plaats!
In het midden van de hof sta ik lang stil;
Het zonlicht flets; de wind en dauw kil.
De bladeren van de herfstsla klitten aaneen en werden zaad;
De trotse bomen raakten door ziekten aangetast en rotten weg.
De enige overblijfselen zijn de bloemen van een chrysant,
Die onlangs zijn gaan bloeien onder het vlechtwerk van de afscheiding.
Ik had wijn meegebracht en wilde mijn kop al vullen,
Toen de aanblik hiervan de beweging van m’n hand stokte.
Ik
weet nog hoe gezwind mijn gemoed,
toen ik jong was, vermocht te veranderen van droevig tot blij.
Als ik wijn zag, en het maakte niet uit in welk seizoen,
Verhief mijn hart zich in vreugde, zelfs nog voordat ik hem dronk.
Maar nu de ouderdom zich aandient,
s een moment van plezier steeds moeilijker te verkrijgen.
En altijd vrees ik dat de krachtigste drank me zonder genoegens
Zal laten wanneer ik eenmaal echt oud ben.
Het is daarom dat ik u wil vragen, late chrysantenbloem,
Waarom staat gij in dit sombere jaargetijde zo alleen te bloeien?
Ofschoon ik echt wel weet dat het niet om mijnentwille is,
Zal ik, onderricht door u, voor enkele stonden mijn frons gladstrijken.
Naar
de Engelse vertaling door de China-kenner Arthur Waley.
|