IK
DROOMDE DAT IK IN EEN STAD DONKER ALS PARIJS
Ik
droomde dat ik in een stad donker als Parijs
alleen op een verlaten plein stond.
De nacht trilde in paarsblauwe
verwachting. Aan de verre zijde bewoog iets,
rommelde het: aan die telkens oplichtende
horizon spoten kanonnen kleur in de lucht.
Daar
was de frontlijn. Maar ik stond hier eenzaam,
achtergelaten, afgedankt door het leger.
De lege stad en het lege plein
vormden mijn verblijfplaats, mijn onrust.
De helm met wat laatste bladeren en takken,
het geweer in m’n handen, hopeloos verouderd,
de koppel, de slepende overjas
en spijkerlaarzen, dit alles was van een poilu.
Ik voelde me onbeholpen als een beer.
Boven
de daken, waarachter kerken zich betekenisvol
majestueus aftekenden, verschenen als verdwaalde vogels
twee vliegtuigen. Groter wordend,
jaagden de Nieuport Scout en
de Duitse Taube
op elkaar, door de lucht tuimelend
totdat eentje in een vuurzuil neerstortte.
Deze
oorlogen zijn zo groots geweest, ze zijn vergeten
zoals de Egyptische heersers. Mijn vakbroeder
wiens dikke laarzen ik aanhad, verbaasde het je
om veertig jaar later door mijn hoofd te spoken
zoals ik in een droom door het jouwe?
Het
geweld van wakend leven verstoort de orde
van onze dood. Vreemde dromen doen zich voor,
want dromen zijn nu voorzien van patent als nooit voorheen.
Louis
Simpson, 1959
|