![]() |
SCHRIJVEN IS JEZELF OP DE FOTO VAN DE WERELD ZETTEN |
|
‘Alles wat ik doe, heeft te maken met taal en cultuur,’ zegt Albert Hagenaars. Hij is dichter, schrijver, uitgever en parttime werkzaam in het onderwijs. ‘Via mijn werk in het onderwijs heb ik te maken met mensen uit verschillende culturen. Vanwege de schoolvakanties heb ik veel tijd om te reizen en wat ik tijdens die reizen opsteek, vindt zijn neerslag in mijn boeken, maar ook in de klas waarin vaak mensen uit vijftien verschillende landen zitten. Het is een soort driehoek.’ In de woonkamer van zijn huis aan de Moeregrebstraat in Bergen op Zoom klinkt het Stabat Mater van Pergolesi. Het is moeilijk om daarvan te genieten want elders in het huis is iemand bezig met een nieuwe boekenkast. Regelmatig wordt Hagenaars dan ook overstemd door geboor, getimmer en gezaag.
In
1979 debuteerde hij met de dichtbundel Stadskoorts. Sindsdien
verschenen van zijn hand onder meer de poëziebundels Spertijd, Intriges
en Linguisticum en de romans Dood Tij en Butijn, Het
Boze Oog. Binnenkort verschijnt het gedicht Depersonalisatie uit
Intriges in de 10e druk van Gerrit Komrij’s
bloemlezing De Nederlandse Poëzie van de 19e en 20e
eeuw in Duizend en Enige Gedichten.
‘Als
kind droomde ik al van weggaan, van verre reizen,’ antwoordt de
schrijvende globetrotter op de vraag hoe zijn dichterschap is ontstaan.
‘Als puber liftte ik half Europa rond. De slingerbeweging tussen het
hebben van een honk, een thuisbasis en het weggaan fascineert me. Op
papier wil ik daarvan rekenschap afleggen. Eigenlijk wil ik stukjes
wereld in woorden bedwingen.’
Hij
gaat koffie zetten. Aan de wanden hangen vele souvenirs uit verre
landen. Recentelijk wordt hij het meest geboeid door Indonesië, waar
hij meerdere malen verbleef. In zijn poëzie en proza duikt de gordel
van smaragd dan ook herhaaldelijk op. De gedichtenbundel waar hij nu aan
werkt gaat waarschijnlijk, naar de oude Oost, zelfs Archipel heten.
‘Ik
werk altijd in concepten, in zekere zin dwangmatig. Ik heb een sterke
drang om een extra perspectief te geven aan wat ik over bepaalde landen
via de media weet, om er een persoonlijke vorm aan te geven en die dan
door te reiken.’ Hij gaat eens verzitten op de met een batik versierde bank. ‘Maar natuurlijk is schrijven ook een stuk zelfbevestiging, zegt Hagenaars. ‘Jezelf op de foto van de wereld zetten.’
Foto: Ben Steffen / De Stem.
Sinds het begin van de jaren tachtig bepaalt Hagenaars het beleid van Poëzie-uitgeverij WEL.
Waaraan
moet goede poëzie in zijn ogen voldoen?
‘Er
moet altijd een bepaalde spanning in zitten, zodat het meer is dan
alleen communicatie, hoewel dat op zich al heel wat is natuurlijk. Je
moet er mee bezig kunnen blijven. Goede poëzie is een complex van
woorden waarmee je interactief bezig kunt zijn. Je gaat erin maar je
weet niet waarlangs je er weer uit gaat.’
Hij
is niet geïnteresseerd in gedichten die bestaan ‘uit een mededeling
van A tot Z, met een lineaire structuur’.
‘Hoewel
ik het vroeger mooi vond, acht ik nu het werk van bijvoorbeeld Bloem en
Slauerhoff saai, het blijft te veel aan de oppervlakte,’ noemt hij
voorbeelden. Evenmin houdt hij van de Vijftigers (‘Die lieten het
toeval een te grote rol spelen’) of van neo-romantische poëzie als
die van Luuk Gruwez (‘Te veel op effectbejag uit’). Eerder voelt hij zich verwant met een dichter als H.C. ten Berge. ‘Dat is iemand die al jaren gewoon zijn eigen weg gaat, zijn eigen cultuur met andere culturen confronteert. Hij is niet voor niets antropoloog trouwens.’ Hagenaars heeft veel meer op met de Vlaamse dan met de Hollandse letteren. Wat hij jammer vindt is dat het persoonlijke leesavontuur meer en meer verdwijnt.
‘Soms
zie je een schrijver op televisie en dan is zijn boek de week erop een
bestseller. Veel lezers laten zich naar mijn smaak veel te gemakkelijk
leiden door de commerciële peptalk, verdiepen zich amper in wat er
allemaal aan aanbod is.
Zijn
werkkamer ziet uit op het Markiezenhof en het Beursplein. Het liefst
werkt hij ’s nachts. ‘Van twaalf tot vier werk ik stevig door,
muziek erbij, soms een pot thee. Heerlijk.’
Hij
heeft een roman, een dichtbundel en Kraakbeen, een verzameling
seksverhalen in de steigers staan. Daarnaast legde hij pas de laatste
hand aan Levens-Lopen, een boek met literaire wandelingen door
zijn geboortestad en begeleidt hij de realisatie van enkele nieuwe
uitgaven van WEL, zoals van Frank Pollet, Frans August Brocatus en Jan
Kostwinder. Het gesprek wordt onderbroken door een telefoontje van de
drukker. Brocatus’ Bittere Rijst wordt de eerste WEL-uitgave
met ingenaaide katernen en daar moet even worden beraadslaagd. ‘Ik heb
het vrijwel doorlopend druk, maar het is allemaal fijn werk,’ zegt
Hagenaars terwijl hij bij het afscheid in de gang over een paar planken
stapt die onderdeel worden van de nieuwe boekenkast. ‘Ik zou niet
zonder kunnen…’
BERT
BEVERS, DAGBLAD DE STEM (RUBRIEK ‘CONTOUREN’), 14 FEBRUARI 1996 |
|
![]() |